ECLI:NL:RBZWB:2022:4958

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 augustus 2022
Publicatiedatum
26 augustus 2022
Zaaknummer
AWB- 21_4152
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na vertraging in afgifte rijbewijs door CBR

In deze zaak heeft verzoeker, die een rijbewijs voor de categorieën C en CE bezat, schadevergoeding geëist van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) vanwege een vermeende onrechtmatige vertraging in de afgifte van zijn rijbewijs. Verzoeker had op 19 augustus 2020 een verzoek tot schadevergoeding ingediend, nadat het CBR zijn aanvraag voor een nieuw rijbewijs had afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van verzoeker pas op 29 mei 2019 volledig was, waarna het CBR binnen de wettelijk voorgeschreven termijnen heeft gehandeld. De rechtbank concludeert dat de overschrijding van de beslistermijn met twee weken niet voldoende is om te spreken van onrechtmatig handelen, omdat er geen bijkomende omstandigheden zijn die deze conclusie rechtvaardigen. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat verzoeker niet heeft aangetoond dat hij door de vertraging daadwerkelijk schade heeft geleden die het CBR zou moeten vergoeden. De uitspraak is gedaan op 24 augustus 2022 en openbaar gemaakt op 31 augustus 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4152 WVW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 augustus 2022 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [plaatsnaam] , verzoeker,

gemachtigde: mr. W.R. Aerts,
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen,verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft op 19 augustus 2020 aan het CBR verzocht om zijn schade te vergoeden.
Bij brief van 7 september 2020 heeft het CBR het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Verzoeker heeft de rechtbank op 22 september 2021 verzocht het CBR te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
Het schadeverzoek is besproken op de zitting van de rechtbank op 1 juni 2022.
Hierbij was namens het CBR aanwezig mr. E. van Pernis-van de Wal. Verzoeker en zijn gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

Feiten
1. Verzoeker heeft een rijbewijs voor onder andere de categorieën C en CE (het zogenaamde groot rijbewijs) dat geldig was tot 15 juni 2019. Hij was werkzaam via een uitzendbureau in de functie van chauffeur nationaal ongeregeld vervoer.
Verzoeker heeft een gezondheidsverklaring, gedateerd 19 februari 2019, opgestuurd naar het CBR. Het CBR heeft deze verklaring op 27 februari 2019 ontvangen.
Met de brief van 27 februari 2019 heeft het CBR aan verzoeker gevraagd om een aantal vragen die op de verklaring niet zijn beantwoord alsnog te beantwoorden.
Verzoeker is op 14 mei 2019 gezien door een arbo-arts. Het CBR heeft op 22 mei 2019 het keuringsbewijs van de arbo-arts ontvangen.
Op 29 mei 2019 heeft het CBR de volledig ingevulde gezondheidsverklaring ontvangen.
Bij brief van 31 mei 2019 heeft het CBR aan verzoeker meegedeeld dat hij een keuringsverslag door een bedrijfs- of arbo-arts moet laten invullen.
Bij brief van 10 juli 2019 heeft het CBR aan verzoeker gevraagd om de arbo-arts een nadere toelichting te laten geven.
Op 23 juli 2019 heeft het CBR medische informatie uit 2016 ontvangen.
Bij brief van 9 augustus 2019 heeft het CBR aan verzoeker meegedeeld dat hij onderzocht moet worden door een neuroloog.
Verzoeker is op 26 augustus 2019 gezien door een neuroloog. Bij brief van 28 augustus 2019 heeft de neuroloog gerapporteerd. Deze brief is door het CBR ontvangen op 3 september 2019.
Met het besluit van 20 september 2019 is aan verzoeker meegedeeld dat hij rijgeschikt is voor onder andere het groot rijbewijs, onder voorwaarde van een bril of contactlenzen.
Wettelijk kader
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt daar onderdeel van uit.
Standpunt verzoeker
3. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat het CBR te laat een nieuw groot rijbewijs heeft verstrekt. Dit levert een onrechtmatige handeling op. Door het onredelijk lang uitblijven van een geldig rijbewijs heeft verzoeker inkomensschade geleden. Verzoeker heeft dit inkomensverlies begroot op € 15.836,--.
Standpunt CBR
4. Het CBR heeft zich op het standpunt gesteld dat binnen de beslistermijn van acht weken na ontvangst van de benodigde gegevens het rijbewijs is afgegeven. Dat verzoeker pas 3 maanden nadat daarom is gevraagd de volledige ingevulde gezondheidsverklaring heeft ingevuld, dient voor zijn rekening te blijven. Het CBR is van mening dat er geen sprake is een onrechtmatigheid waarvoor het CBR aansprakelijk is.
Verder heeft het CBR gesteld dat de termijn van 4 weken genoemd in artikel 103 van het reglement rijbewijzen een termijn van orde is en geen fatale termijn. Het enkel overschrijden van deze termijn is onvoldoende om aansprakelijkheid voor schade die voortvloeit uit de termijnoverschrijding aan te nemen. Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden nodig en hiervan is geen sprake volgens het CBR. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat het CBR wel onrechtmatig heeft gehandeld, heeft het CBR nog opmerkingen gemaakt bij de berekening van de schade.
Beoordeling rechtbank
5. Op grond van artikel 4:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een beschikking gegeven te worden binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag. Op grond van het tweede lid is de in het eerste lid bedoelde redelijke termijn in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een mededeling als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, heeft gedaan.
6. De rechtbank stelt vast dat in de artikelen 100 tot en met 103 van het Reglement rijbewijzen (Reglement) termijnen zijn opgenomen waaraan het CBR zich moet houden. De termijnen in de artikelen 101 tot en met 103 zijn in het Reglement opgenomen door het Besluit van 14 oktober 2010 tot wijziging van het Reglement rijbewijzen in verband met de aanpassing van beslistermijnen naar aanleiding van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen en een enkele andere wijziging.
Uit de toelichting bij het Besluit van 14 oktober 2010 volgt dat dit besluit tot doel heeft om door middel van het vaststellen van beslistermijnen de procedure te reguleren en onnodig lange doorlooptijden zoveel mogelijk te voorkomen. Daarnaast wordt de burger rechtszekerheid verschaft, omdat inzichtelijk wordt hoe lang de procedure ongeveer gaat duren. Daarbij is rekening gehouden met de bijzondere aard van de procedures. [1]
Mede gelet op de aanleiding voor wijziging van het reglement en de toelichting daarop is de rechtbank van oordeel dat de in het reglement opgenomen termijnen niet slechts termijnen van orde zijn, maar aangemerkt moeten worden als wettelijke beslistermijnen. De rechtbank is van oordeel dat de afzonderlijke beslistermijnen niet bij elkaar opgeteld kunnen worden om tot één beslistermijn te komen. [2] In voornoemde toelichting staat immers ook dat, gelet op de aard van de procedure, niet één termijn vastgesteld kan worden voor het gehele proces van de aanvraag van een verklaring van geschiktheid tot en met de registratie ervan in het rijbewijzenregister. Zo heeft het CBR geen invloed op het verstrijken van tijd tussen de door het CBR te ondernemen stappen. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat voor iedere stap afzonderlijk een aparte beslistermijn geldt.
7. Verzoeker heeft aan zijn schadeverzoek ten grondslag gelegd dat het CBR niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag. Bij de beoordeling van het schadeverzoek is van belang op welk moment de diverse beslistermijnen zijn gaan lopen.
Anders dan verzoeker is de rechtbank van oordeel dat de eerste beslistermijn niet is gaan lopen op 27 februari 2019, de datum dat het CBR de gezondheidsverklaring heeft ontvangen. Deze verklaring was immers niet volledig ingevuld, zodat zijn aanvraag nog niet volledig was. Pas op 29 mei 2019 heeft het CBR de volledig ingevulde gezondheidsverklaring ontvangen. Ingevolge artikel 4:15, eerste lid, van de Awb is de beslistermijn pas op deze datum gaan lopen. Het CBR heeft immers meteen op 27 februari 2019 aan verzoeker gevraagd zijn aanvraag aan te vullen, zodat de beslistermijn ook meteen is opgeschort.
8. Vanaf de ontvangst van de volledig ingevulde gezondheidsverklaring heeft het CBR vervolgens vier weken om aan verzoeker een aanvullende vragenlijst toe te sturen indien de gezondheidsverklaring daartoe aanleiding geeft (artikel 100, tweede lid, van het Reglement). Deze termijn is dus gaan lopen op 29 mei 2019. Het CBR heeft vervolgens al op 31 mei 2019 een brief gestuurd. Ter zitting heeft het CBR echter toegelicht dat deze brief geautomatiseerd is aangemaakt. Omdat het keuringsverslag waarom in die brief wordt gevraagd al eerder was ingestuurd door verzoeker, vindt het CBR het niet redelijk om deze brief te betrekken bij de vraag of de termijnen zijn overschreden. De rechtbank ziet geen aanleiding hier anders over te oordelen. Dat betekent dat de brief van 10 juli 2019 waarmee het CBR verzoeker heeft verwezen naar zijn keuringsarts met het verzoek een beroertevragenlijst in te laten vullen, aangemerkt moet worden als de eerstvolgende stap. Dit is, gerekend vanaf 29 mei 2019, een periode van zes weken, zodat geconcludeerd moet worden dat bij deze stap de termijn met 2 weken is overschreden.
9. Ingevolge artikel 101, eerste lid, van het Reglement kan het CBR vorderen dat de aanvrager zich laat keuren. Ingevolge het vijfde lid moet het CBR dit vorderen binnen vier weken na ontvangst van de gezondheidsverklaring, de ingevulde vragenlijst(en) of het keuringsverslag.
De rechtbank stelt vast dat het CBR na ontvangst van de nieuwe medische informatie verzoeker binnen vier weken heeft doorverwezen naar een neuroloog voor een nadere keuring. Bij deze stap heeft dus geen overschrijding van de termijn plaatsgevonden.
10. De neuroloog heeft vervolgens binnen de acht weken termijn genoemd in artikel 102, eerste lid, van het Reglement gerapporteerd, zodat ook daar geen overschrijding heeft plaatsgevonden.
11. Na ontvangst van het keuringsrapport heeft het CBR binnen de vierwekentermijn genoemd in artikel 103, eerste lid, onder a, van het Reglement het besluit tot rijgeschiktheid afgegeven. Ook bij deze stap is dus geen sprake van een overschrijding van de beslistermijn.
12. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de beslistermijn met twee weken is overschreden.
13. Naar vaste rechtspraak is de enkele overschrijding van de beslistermijn onvoldoende om te kunnen spreken van onrechtmatig handelen. Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden nodig. [3]
Verzoeker heeft geen bijkomende omstandigheden gesteld. Bij het ontbreken van bijkomende omstandigheden en gelet op de relatief korte termijn waarmee de beslistermijn is overschreden bestaat geen aanleiding om te spreken van een onrechtmatige daad. Daarbij heeft de rechtbank tevens betrokken dat verzoekers chauffeursrijbewijs tot 14 juni 2019 geldig was, maar het CBR pas op 29 mei 2019 de volledig ingevulde gezondheidsverklaring van verzoeker heeft ontvangen. Daardoor kon, met de in dit geval daarna nog te nemen stappen, ook indien de beslistermijnen daarvan waren gerespecteerd, een tijdige registratie van rijgeschiktheid al niet meer plaatsvinden.
14. Ter zitting is nog gesproken over verzoekers opmerking dat op zijn nieuwe rijbewijs, dat in juni 2019 door de gemeente Vlissingen is verstrekt, als einddatum 14 juni 2019 staat in plaats van 24 juni 2024. Het CBR heeft daarover opgemerkt dat voor de groep 1 rijbewijzen (B, BE en T) voor verzoeker geen verplichte keuring gold. De gemeente heeft voor die categorieën dus wel een rijbewijs kunnen afgeven. Dat voor het groot rijbewijs de datum op 14 juni 2019 is blijven staan is zo bezien ook logisch, omdat de beoordeling of verzoeker daarvoor geschikt was, nog niet was afgerond. Overigens is de relevantie van verzoekers opmerking niet duidelijk nu hij aan zijn schadeclaim het niet hebben van een groot rijbewijs ten grondslag heeft gelegd. Zo er al een foute datum zou zijn opgenomen in zijn rijbewijs voor de categorieën B, BE en T heeft dit, ook volgens verzoeker, niet de geclaimde schade veroorzaakt.
15. Omdat er geen sprake is van een onrechtmatig handelen, zal het schadeverzoek worden afgewezen.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 24 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Bijlage
Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:13
1. Een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.
2. De in het eerste lid bedoelde redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een mededeling als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, heeft gedaan.
Artikel 4:15
1. De termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag na die waarop het bestuursorgaan:
a.de aanvrager krachtens artikel 4:5 uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken, of
b.de aanvrager mededeelt dat voor de beschikking op de aanvraag redelijkerwijs noodzakelijke informatie aan een buitenlandse instantie is gevraagd, tot de dag waarop deze informatie is ontvangen of verder uitstel niet meer redelijk is.
2. De termijn voor het geven van een beschikking wordt voorts opgeschort:
a. gedurende de termijn waarvoor de aanvrager schriftelijk met uitstel heeft ingestemd,
b. zolang de vertraging aan de aanvrager kan worden toegerekend, of
c. zolang het bestuursorgaan door overmacht niet in staat is een beschikking te geven.
3. In geval van overmacht deelt het bestuursorgaan zo spoedig mogelijk aan de aanvrager mede dat de beslistermijn is opgeschort, alsmede binnen welke termijn de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
4. Indien de opschorting eindigt, doet het bestuursorgaan daarvan in de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, of het tweede lid, onderdelen b en c, zo spoedig mogelijk mededeling aan de aanvrager, onder vermelding van de termijn binnen welke de beschikking alsnog moet worden gegeven.
Artikel 8:88, eerste lid
De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit
c. het niet tijdig nemen van een besluit
d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
Reglement rijbewijzen
Artikel 100, tweede lid,
Indien één of meer van de op de gezondheidsverklaring gestelde vragen betreffende de lichamelijke en geestelijke geschiktheid van de aanvrager bevestigend zijn beantwoord, ontvangt de aanvrager binnen vier weken na ontvangst van de gezondheidsverklaring per bevestigend beantwoorde vraag een vragenlijst, die overeenkomstig het vierde lid moet worden ingevuld en ingediend bij het CBR.
Artikel 101, eerste lid, onder a
Het CBR is bevoegd te vorderen dat de aanvrager, in aanvulling op de vragenlijst of vragenlijsten, of het keuringsverslag, bedoeld in artikel 100, derde lid, zich op eigen kosten laat keuren door een of meer door het CBR aangewezen artsen of andere deskundigen dan wel dat de aanvrager, in aanvulling op de vragenlijst of vragenlijsten, of het keuringsverslag, bedoeld in artikel 100, derde lid, zich onderwerpt aan een technisch onderzoek, verricht door een door het CBR aangewezen deskundige, of aan een rijproef, afgenomen door een door het CBR aangewezen deskundige, indien de door de aanvrager overgelegde gezondheidsverklaring, dan wel de ingevulde vragenlijst of vragenlijsten, of het keuringsverslag indien dat wordt vereist op grond van artikel 100, derde lid, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 101, vijfde lid, onder a
De in het eerste lid bedoelde vordering wordt op een door het CBR bepaalde wijze door het CBR gedaan in de gevallen, genoemd in het eerste lid, onderdelen a en b, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken, na ontvangst van de overgelegde gezondheidsverklaring, dan wel de ingevulde vragenlijst of vragenlijsten, of het keuringsverslag.
Artikel 102, eerste lid
Door de aangewezen arts of artsen wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk acht weken na de aanvang van de keuring, bedoeld in artikel 101, eerste lid aan het CBR schriftelijk medegedeeld voor welke rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën de aanvrager naar zijn of naar hun oordeel voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid en voor welke rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën hij aan die eisen niet voldoet.
Artikel 103, eerste lid, onder a
Indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, registreert het in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid. Deze registratie vindt plaats zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de bevindingen van de arts of artsen of deskundige of deskundigen, of

Voetnoten

1.Nota van toelichting, staatsblad 2010, 741, blz 5 en 6
2.Anders dan de rechtbank Rotterdam, ECLI:NL:NL:RBROT:2021:12869