ECLI:NL:RBZWB:2022:4959

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 augustus 2022
Publicatiedatum
26 augustus 2022
Zaaknummer
AWB- 21_4971
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake integriteitsonderzoek door burgemeester

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 augustus 2022, hebben eisers, [naam eiser] en [naam eiseres], beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijk verklaring van hun bezwaar door de burgemeester van de gemeente Schouwen-Duiveland. Het bestreden besluit, dat op 2 november 2021 is genomen, verklaarde het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk. Eisers stelden dat de burgemeester een integriteitsonderzoek moest instellen naar het handelen van bestuursleden van de stichtingen [naam stichting1] en [naam stichting2], die volgens hen onrechtmatig probeerden € 50.000,00 subsidie te bemachtigen door hen terzijde te schuiven. De burgemeester verweerde zich door te stellen dat er geen sprake was van een besluit, en dat de mededeling om geen onderzoek in te stellen niet gericht was op rechtsgevolg.

Tijdens de zitting op 1 juni 2022 werd besproken of de mededeling van de burgemeester als een besluit kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat artikel 170 van de Gemeentewet, waar eisers hun verzoek op baseerden, niet van toepassing was op de integriteit van stichtingen, maar enkel op de bestuurlijke integriteit van de gemeente zelf. De rechtbank concludeerde dat er geen publiekrechtelijke grondslag was voor het instellen van een integriteitsonderzoek, en dat de burgemeester het bezwaar van eisers terecht niet-ontvankelijk had verklaard. Het beroep werd ongegrond verklaard.

De uitspraak werd gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4971 WET

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 augustus 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] te [plaatsnaam] , eiser,

[naam eiseres], te [plaatsnaam] , eiseres
en

de burgemeester van de gemeente Schouwen-Duiveland, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 2 november 2021 (bestreden besluit) heeft de burgemeester het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 1 juni 2022.
Hierbij waren aanwezig eisers en namens de burgemeester [naam vertegenwoordiger vwr] .
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

Feiten
1. Met de mail van 9 augustus 2021 heeft eiser, mede namens eiseres, aan de burgemeester gevraagd om een onderzoek in te stellen naar het niet integer handelen van bepaalde bestuursleden van de stichtingen [naam stichting1] en [naam stichting2] (hierna te noemen de stichtingen).
Met de brief van 30 september 2021 heeft de burgemeester aan eiser meegedeeld dat aan zijn verzoek tot het instellen van een onderzoek geen gevolg wordt gegeven. Ook worden subsidies niet opgeschort. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen deze brief.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan heeft de burgemeester ten grondslag gelegd dat de brief van 30 september 2021 niet aangemerkt kan worden als een besluit.
Geschil
2. In geschil is of de burgemeester op goede gronden het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Standpunt eisers
3. Eisers voeren aan dat de bewuste bestuursleden € 50.000,00 subsidie van de gemeente hebben proberen te bemachtigen door het onrechtmatig terzijde schuiven van eisers. Daarbij is de gemeente wel partij. Eisers beogen te bewerkstelligen dat de burgemeester een integriteitsonderzoek start naar de handelwijze van bestuursleden van de stichtingen. Eisers zijn van mening dat de burgemeester of de gemeente de mogelijkheid heeft bestaande of toekomstige subsidierelaties met beide stichtingen op te schorten totdat het onderzoek naar de integriteit is afgerond. Eisers vragen de rechtbank te bepalen of nalatigheid om op grond van artikel 170, tweede lid, van de Gemeentewet de bestuurlijke integriteit te bevorderen een bezwaarmogelijkheid kent. Eisers verzoeken de rechtbank te bepalen dat de burgemeester het gevraagde integriteitsonderzoek in moet stellen.
Standpunt burgemeester
4. De burgemeester stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een besluit, zodat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De mededeling dat geen onderzoek zal worden ingesteld is niet gericht op rechtsgevolg. Sprake is van een mededeling na een verzoek ten aanzien waarvan de burgemeester geen taak heeft en geen partij is. De Wet bestuur en toezicht rechtspersonen (WBTR) en/of artikel 170, tweede lid, van de Gemeentewet bieden de burgemeester dan wel de gemeente geen grondslag om een onderzoek in te stellen naar de integriteit van bestuursleden. Ook aan het verzoek van eisers om tot opschorting van subsidies over te gaan is geen gevolg gegeven.
Beoordeling rechtbank
5. Ter zitting is gesproken over de aard en omvang van het geding. Partijen zijn het er over eens dat de strekking van het verzoek van eisers is om de burgemeester een integriteitsonderzoek te laten verrichten naar het handelen van de stichtingen en hangende dat onderzoek subsidies op te schorten. In zoverre is geen sprake van een zelfstandig verzoek tot opschorting van subsidie. Eisers hebben nu belang bij een oordeel over de vraag of zij kunnen opkomen tegen de mededeling van de burgemeester om geen integriteitsonderzoek te starten. De omvang van het geding is daarmee beperkt tot de vraag of die mededeling aangemerkt kan worden als een besluit.
6. Onder besluit wordt verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publieke rechtshandeling. [1] Een rechtshandeling is publiekrechtelijk als zij is gebaseerd op een publiekrechtelijke grondslag. In de regel is daarvoor vereist dat het bestuursorgaan de bevoegdheid tot het verrichten van die handeling ontleent aan een specifiek wettelijk voorschrift. [2] In zeer bijzondere gevallen kan een beslissing van een bestuursorgaan die wordt genomen in het kader van een aan dat bestuursorgaan toegekende publieke taak die niet op een specifieke bevoegdheidstoekennende publiekrechtelijke grondslag berust, toch als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht worden aangemerkt.
7. Eisers hebben aan hun verzoek het bepaalde in artikel 170 van de Gemeentewet ten grondslag gelegd. In dat artikel is bepaald dat de burgemeester de bestuurlijke integriteit van de gemeente bevordert. Dit artikel ziet op de bevordering van de integriteit van het gemeentebestuur en niet op de integriteit van stichtingen die in een gemeente actief zijn. Het handelen van een dergelijke stichting valt dus niet onder dit artikel, ook niet indien dit handelen ziet op het benaderen van de gemeente voor een subsidieaanvraag.
Ter zitting heeft eiser nog gesteld dat als geen onderzoek wordt gedaan naar stichtingen die op corrumperende wijze een subsidie proberen te bemachtigen, het bestuursorgaan zich waagt op het terrein van de corrumperende stichtingen en zich daardoor ook zelf laat corrumperen. De rechtbank volgt deze stelling niet. Ter zitting is gebleken dat voor het project waar eiser aan mee heeft gewerkt en waarvan hij stelt dat de stichtingen onrechtmatig hebben gehandeld bij het aanvragen van subsidie, geen subsidie is toegekend. In zoverre kan dan ook geen sprake zijn van een te onderzoeken mogelijke schending van de bestuurlijke integriteit op grond van artikel 170 van de Gemeentewet. Een dergelijk vermoeden van integriteitsschending is door eisers overigens ook niet gesteld. Dat er mogelijk voor andere activiteiten een subsidie aan (een van) de stichtingen is toegekend is daarbij niet relevant.
Het bevorderen van de integriteit van stichtingen die actief zijn binnen de gemeente is geen publieke taak die aan het burgemeester en/of de gemeente is toegekend. Er hoeft dan ook niet beoordeeld te worden of er sprake is van een zeer bijzonder geval, zoals bedoeld in overweging 6.
8. Uit het voorgaande volgt dat artikel 170 van de Gemeentewet geen grondslag geeft voor het instellen van een integriteitsonderzoek bij de stichtingen. Ook in de WBTR is geen grondslag gelegen voor het instellen van een integriteitsonderzoek. Overigens hebben eisers dat ook niet gesteld. Nu er geen sprake is van een publiekrechtelijke grondslag kan de weigering een integriteitsonderzoek te starten niet aangemerkt worden als een besluit. De burgemeester heeft het bezwaar van eisers dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 24 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht