ECLI:NL:RBZWB:2022:5030

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 augustus 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
RK 22-008645
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van voertuig met ongeldig rijbewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 augustus 2022 uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klager, die zijn auto in beslag genomen zag. De inbeslagname vond plaats op 8 april 2022, omdat klager zonder geldig rijbewijs zou hebben gereden. Klager betwistte de rechtmatigheid van de inbeslagname en stelde dat zijn rijbewijs ten onrechte ongeldig was verklaard door het CBR. Hij had een procedure lopen om deze ongeldigverklaring aan te vechten. De officier van justitie voerde aan dat er sprake was van recidive en dat de kans op herhaling groot was, gezien klagers eerdere veroordelingen voor rijden onder invloed. De rechtbank oordeelde dat er een strafvorderlijk belang bestond bij het voortduren van het beslag, omdat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter later de verbeurdverklaring van het voertuig zou bevelen. De rechtbank verklaarde het klaagschrift ongegrond, waarmee de inbeslagname van het voertuig werd gehandhaafd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: /
rk.nummer: 22-008645
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager]
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats]
wonende op het adres [adres]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. M. Broere, Molenstraat 10 te 4701 JS Roosendaal
hierna te noemen: klager.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 8 april 2022 onder klager in beslag is genomen een personenauto van het merk Skoda, type Fabia, kleur zwart en voorzien van kenteken [kenteken] ;
  • het klaagschrift ingevolge artikel 552a Sv, ingediend op 25 april 2022 ter griffie van deze rechtbank;
  • het verweerschrift van de officier van justitie en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 5 augustus 2022. Gehoord is de officier van justitie
mr. G. Oosterveld. Voorts is verschenen mr. M. Broere, raadsman van klager. Mr. Broere heeft desgevraagd te kennen gegeven niet uitdrukkelijk te zijn gemachtigd door verzoeker om namens hem het woord te voeren in raadkamer.
Klager is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het gelegde beslag met last tot teruggave aan de klager. Klager stelt eigenaar te zijn van de auto. Aangevoerd is dat de auto op 8 april 2022 op onjuiste gronden in beslag is genomen wegens het rijden zonder rijbewijs. Het rijbewijs is namelijk op 18 september 2021 ingevorderd wegens de verdenking van het rijden onder invloed. Deze zaak is echter geseponeerd omdat niet is vastgesteld dat klager het voertuig heeft bestuurd. Op 28 september 2021 heeft klager een kennisgeving van de beslissing tot teruggave van zijn rijbewijs ontvangen, waarin is medegedeeld dat het rijbewijs per heden aan hem zou worden teruggegeven. Vanwege de eerdere verdenking is echter ook een melding gedaan bij het CBR, waardoor het CBR een maatregel Onderzoek naar Alcoholgebruik heeft opgelegd. Door klager is, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van State van 27 december 2006 (LJN:AZ5185), aangevoerd dat deze maatregel ten onrechte is opgelegd. Volgens het CBR heeft klager niet voldaan aan zijn betalingsverplichting, als gevolg waarvan het rijbewijs ongeldig is verklaard. Klager heeft zich op het standpunt gesteld dat de betalingsgrondslag om voornoemde redenen ontbreekt, waardoor het niet tijdig voldoen aan de betalingsverplichting geen ongeldigverklaring van het rijbewijs teweeg hoort te brengen. Klager heeft een procedure lopen bij het CBR om het onderliggende besluit tot ongeldigverklaring aan te vechten.
Klager meent namelijk dat het besluit tot ongeldig verklaren van zijn rijbewijs geen rechtskracht heeft en dat er bovendien geen kans op recidive aanwezig is. Gelet op het voorgaande wordt verzocht het klaagschrift gegrond te verklaren.
De officier van justitie heeft in raadkamer gepersisteerd bij de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie en zich opnieuw op het standpunt gesteld dat het klaagschrift ongegrond dient te worden verklaard. Daartoe is aangevoerd dat de auto in beslag is genomen omdat er meermaals sprake is van recidive. Daarnaast blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van 18 september 2021 dat de bewering van klager dat hij niet zou zijn aangemerkt als bestuurder van het voertuig, onjuist is. Bovendien is aan klager een rijgeschiktheidsonderzoek opgelegd in verband met het feit dat hij geregeld onder invloed een voertuig bestuurt. Zijn rijbewijs is ongeldig verklaard omdat hij dit onderzoek niet (succesvol) heeft afgerond. Op 19 januari 2022 is aan klager ook een proces-verbaal aangezegd wegens het rijden onder invloed. Uit het voorgaande blijkt dat klager kennelijk niet leert van eerdere straffen. De kans op recidive bij teruggave van het rijbewijs is naar verwachting groot. Gelet op het voorgaande acht de officier van justitie het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voertuig zal bevelen.
In raadkamer heeft de officier van justitie opgemerkt dat de zaak die het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs op 8 april 2022 betreft vermoedelijk nog niet op de justitiële documentatie van klager staat vermeld omdat deze zaak nog niet is ingestuurd naar het CVOM. De officier van justitie heeft geen nadere informatie over de opmerking in het proces-verbaal van 8 april 2022 dat klager op 9 april 2022 met zijn raadsman naar het politiebureau zou komen om te bewijzen dat hij wel een geldig rijbewijs heeft.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4o, Sr in verbinding met artikel 552f Sv.
De rechtbank is van oordeel dat er een strafvorderlijk belang bestaat bij het voortduren van het beslag op het voertuig. Uit de voorhanden zijnde stukken blijkt dat klager op 8 april 2022 een proces-verbaal is aangezegd wegens het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs. Daarnaast blijkt uit de justitiële documentatie van klager dat hij in de afgelopen vijf jaren vijf keer is veroordeeld wegens het rijden onder invloed en twee keer voor overtredingen van artikel 9 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank stelt vast dat – hoewel de zaak ten gevolge waarvan het CBR uiteindelijk het rijbewijs ongeldig heeft verklaard, later is geseponeerd – het besluit van het CBR tot ongeldigverklaring op het moment van 8 april 2022 in ieder geval niet was teruggedraaid. Het Openbaar Ministerie heeft per e-mail van 2 augustus 2022, voorzien van de stukken van het CBR, te kennen gegeven dat het rijbewijs nog steeds ongeldig is verklaard. De rechtbank is gelet op het voorgaande – uitgaande van de stand van zaken ten tijde van de behandeling van het klaagschrift in raadkamer en met inachtneming van het summiere karakter van de raadkamer – van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voertuig zal bevelen. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag ongegrond verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart
- het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 19 augustus 2022 gegeven door mr. J.C.A.M. Los, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 augustus 2022.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).