In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 augustus 2022 uitspraak gedaan op een bezwaarschrift dat was ingediend door een minderjarige veroordeelde tegen het bevel tot afname van celmateriaal voor DNA-onderzoek. Het bezwaarschrift was ingediend op 9 juni 2022 en betrof de vraag of er bijzondere omstandigheden waren die maakten dat het DNA-profiel van de veroordeelde niet verwerkt diende te worden. De veroordeelde, die in het verleden al veroordeeld was voor een misdrijf, deed een beroep op de uitzonderingsgrond van artikel 2, eerste lid, onder b van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. Hij stelde dat hij een first offender was en dat de omstandigheden waaronder het misdrijf was gepleegd, een eenmalig incident betroffen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het bezwaar konden onderbouwen. De officier van justitie had zich op het standpunt gesteld dat er sprake was van recidiverisico, gezien de eerdere veroordelingen van de veroordeelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarigheid van de veroordeelde en de inschatting van de Raad voor de Kinderbescherming over het recidiverisico niet voldoende waren om het bezwaarschrift gegrond te verklaren. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bezwaarschrift ongegrond was en dat het afnemen van celmateriaal voor DNA-onderzoek gerechtvaardigd was.