ECLI:NL:RBZWB:2022:5032

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 augustus 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
RK 22-012020
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift ex artikel 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 augustus 2022 uitspraak gedaan op een bezwaarschrift dat was ingediend door een minderjarige veroordeelde tegen het bevel tot afname van celmateriaal voor DNA-onderzoek. Het bezwaarschrift was ingediend op 9 juni 2022 en betrof de vraag of er bijzondere omstandigheden waren die maakten dat het DNA-profiel van de veroordeelde niet verwerkt diende te worden. De veroordeelde, die in het verleden al veroordeeld was voor een misdrijf, deed een beroep op de uitzonderingsgrond van artikel 2, eerste lid, onder b van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. Hij stelde dat hij een first offender was en dat de omstandigheden waaronder het misdrijf was gepleegd, een eenmalig incident betroffen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het bezwaar konden onderbouwen. De officier van justitie had zich op het standpunt gesteld dat er sprake was van recidiverisico, gezien de eerdere veroordelingen van de veroordeelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarigheid van de veroordeelde en de inschatting van de Raad voor de Kinderbescherming over het recidiverisico niet voldoende waren om het bezwaarschrift gegrond te verklaren. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bezwaarschrift ongegrond was en dat het afnemen van celmateriaal voor DNA-onderzoek gerechtvaardigd was.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-001839-22
rk-nummer: 22-012020
Beslissing op het bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden(hierna te noemen de Wet), ingekomen ter griffie op 9 juni 2022, over het bevel tot afname van celmateriaal, van:
[betrokkene]
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats]
wonende op het adres [adres]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. R. El Bellaj, Ringbaan-Noord 62 te 5046 AC Tilburg
hierna te noemen: veroordeelde.

1.De procedure

Op 5 augustus 2022 heeft het onderzoek in raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. G. Oosterveld en mr. R. El Bellaj als gemachtigd raadsman van veroordeelde gehoord.
Veroordeelde en zijn ouders/verzorgers zijn behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het bezwaarschrift verschenen.
Veroordeelde doet in het bezwaarschrift onder verwijzing naar de aard van het misdrijf en de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd een beroep op de uitzonderingsgrond van artikel 2, eerste lid, onder b van de Wet. Daartoe is aangevoerd dat, mede gelet op de minderjarigheid van veroordeelde, sprake is van een eenmalig incident. Veroordeelde kan blijkens zijn justitiële documentatie worden aangemerkt als first offender. Daarnaast hebben de aanhouding en veroordeling veel indruk gemaakt op veroordeelde en heeft hij veel geleerd van wat hem is overkomen. Veroordeelde heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Dit blijkt ook uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 14 april 2022. De Raad voor de Kinderbescherming schat de kans op herhaling in als laag. Gelet op het voorgaande heeft het bepalen en verwerken van het dna-profiel van veroordeelde geen toegevoegde waarde voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van veroordeelde. Verzocht wordt dan ook het bezwaarschrift gegrond te verklaren en te bepalen dat het afgenomen celmateriaal wordt vernietigd.
De raadsman heeft in raadkamer gepersisteerd bij het ingediende bezwaarschrift. Desgevraagd heeft de raadsman aangevoerd dat hij op de hoogte is van de veroordeling door de politierechter op 14 juli 2022. Daarbij is opgemerkt dat deze veroordeling een eenvoudige diefstal betreft; veroordeelde is vrijgesproken van het geweldsaspect.
De officier van justitie heeft zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift ongegrond dient te worden verklaard, nu er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid die maakt dat het dna-profiel van veroordeelde niet dient te worden verwerkt. Daartoe is aangevoerd dat er sprake is van een recidiverisico. Uit de justitiële documentatie van veroordeelde blijkt dat veroordeelde in een korte periode meerdere keren is veroordeeld. Hij is na onderhavige veroordeling nog veroordeeld voor een feit met als maatschappelijke kwalificatie “straatroof”, terwijl hij bovendien onder toezicht stond van de jeugdreclassering. Daarnaast heeft veroordeelde op 15 december 2021 een leerstraf opgelegd gekregen in verband met overtreding van de Leerplichtwet en is hij op 7 juli 2020 veroordeeld wegens slag- en stootwapenbezit. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat zowel onderhavige veroordeling als de feiten op de justitiële documentatie van veroordeelde feiten betreffen voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting waarvan dna-onderzoek van belang kan zijn.

2.De beoordeling

Bij uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 mei 2022 is veroordeelde veroordeeld voor, kort gezegd, diefstal met geweld tot een jeugddetentie voor de duur van 90 dagen waarvan 48 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van de tijd die veroordeelde in voorarrest heeft doorgebracht. Aan de voorwaardelijke straf zijn algemene en bijzondere voorwaarden gekoppeld. Daarnaast is aan veroordeelde opgelegd een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie.
Na het bevel tot afname van celmateriaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van het dna-profiel van veroordeelde van 10 mei 2022, heeft veroordeelde op 27 mei 2022 celmateriaal afgestaan.
Op basis van de door veroordeelde gevoerde verweren dan wel een ambtshalve beoordeling door de rechtbank, komt de rechtbank tot de volgende overwegingen.
Formeel:
Het bezwaarschrift is tijdig en op de juiste wijze ingediend. Veroordeelde kan derhalve in het bezwaarschrift worden ontvangen.
Aan de vereisten die de wet stelt ten aanzien van de afname van celmateriaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van een dna-profiel is voldaan, aangezien:
  • voornoemde veroordeling een feit betreft dat is omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv); en
  • niet is gebleken dat van veroordeelde al een dna-profiel is verwerkt als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder a, van de Wet.
Materieel:
Veroordeelde doet een beroep op de uitzonderingsgrond van artikel 2, eerste lid, onder b van de Wet.
De rechtbank stelt voorop dat de Wet ertoe strekt gepleegde en eventuele toekomstige strafbare feiten van de veroordeelde op efficiënte wijze op te sporen alsmede veroordeelde te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Daarbij is het uitgangspunt dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven tenzij zich een van de in het eerste lid van artikel 2 van de Wet genoemde gevallen voordoet. Een van deze gevallen betreft de situatie waarin redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van zijn dna-profiel gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde. Dit is blijkens de wetsgeschiedenis slechts in twee uitzonderingssituaties aan de orde.
Bij de eerste uitzondering gaat het om een veroordeling wegens een misdrijf voor de opheldering waarvan dna-onderzoek niet van betekenis kan zijn.
De tweede uitzondering doet zich voor in het geval dat ondanks dat sprake is van een veroordeling wegens een relevant misdrijf, dna-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd. Hierbij valt te denken aan een veroordeelde van wie zeer onaannemelijk is dat hij ooit eerder een strafbaar feit heeft gepleegd voor de opsporing waarvan dna-onderzoek van belang kan zijn, en die dat in de toekomst, bijvoorbeeld vanwege ernstig lichamelijk letsel, ook nooit meer zal kunnen doen. De laatste uitzonderingsmogelijkheid heeft slechts een beperkte reikwijdte. Zij gaat verder dan de feitelijke onmogelijkheid dat wordt gerecidiveerd, maar vereist altijd een objectief waardeerbare omstandigheid; louter berouw of een belofte van de veroordeelde is onvoldoende (Kamerstukken II, 2002-2003, 28685, nr. 3, p. 11-12). Het betreft beperkt uit te leggen uitzonderingen (HR 13 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8231).
Veroordeelde heeft een beroep gedaan op de tweede uitzonderingsgrond. De rechtbank is van oordeel dat in onderhavig geval veroordeelde geen beroep toekomt op deze uitzondering. De rechtbank stelt vast dat het opnieuw vervallen in crimineel gedrag niet feitelijk onmogelijk hoeft te zijn om een beroep op de tweede uitzonderingsgrond te honoreren, maar in dat geval dienen er zeer uitzonderlijke omstandigheden te worden aangevoerd waaronder het strafbare feit is gepleegd. Het moet dan gaan om omstandigheden die zich in de toekomst met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet meer zullen voordoen. De rechtbank is van oordeel dat niet of onvoldoende is aangetoond dat hiervan sprake is.
De rechtbank is van oordeel dat noch de minderjarigheid van veroordeelde ten tijde van het plegen van het feit noch het feit dat de Raad voor de Kinderbescherming het recidiverisico op 14 april 2022 als laag heeft ingeschat zeer uitzonderlijke omstandigheden betreffen die maken dat het bezwaarschrift gegrond dient te worden verklaard. Dat het herhalingsrisico als laag wordt ingeschat betekent naar het oordeel van de rechtbank namelijk niet dat het om een verwaarloosbare kans op herhaling gaat. Daarnaast bevond veroordeelde zich ten tijde van het plegen van het feit niet in zijn vroege minderjarigheid. De rechtbank heeft verder in overweging genomen dat uit het rapport van de jeugdreclassering van 24 januari 2022 blijkt dat veroordeelde tijdens het schorsingstoezicht tegen een medewerkster van de jeugdreclassering onder meer gezegd zou hebben dat hij totaal geen spijt heeft van het delict en dat hij het in de toekomst slimmer aan gaat pakken, zodat hij niet gearresteerd gaat worden. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat veroordeelde na onderhavige veroordeling, namelijk op 14 juli 2022, terwijl hij onder toezicht stond van de jeugdreclassering, is veroordeeld voor een diefstal gepleegd op 11 juni 2022. Gelet op het voorgaande kan niet worden gezegd dat er sprake is van een gering recidiverisico en dat er sprake is van omstandigheden die zich in de toekomst met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet meer zullen voordoen.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat het bezwaar ongegrond moet worden verklaard.

3.De beslissing

De rechtbank:
verklaart het bezwaarschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 19 augustus 2022 gegeven door mr. J.C.A.M. Los, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven, griffier.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing staan geen rechtsmiddelen open.