ECLI:NL:RBZWB:2022:5088

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 september 2022
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
AWB- 22_1891
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de intrekking en terugvordering van Tozo-uitkering door de rechtbank

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de intrekking en terugvordering van de aan hen verstrekte uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandigen (Tozo) over de maanden maart 2020 tot en met maart 2021. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg heeft op 17 februari 2022 het bezwaar van eisers tegen het besluit van 18 oktober 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 28 juli 2022 behandeld, waarbij eisers en hun accountant aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat het college ten onrechte heeft afgezien van een hoorzitting en dat het bestreden besluit niet kan worden gehandhaafd voor de Tozo 1, omdat de intrekking en terugvordering van de uitkering over de maanden maart 2020 tot en met mei 2020 niet deugdelijke gronden heeft. De rechtbank herroept het primaire besluit en stelt de terugvordering vast op € 14.189,73, na correctie van het bedrag dat ten onrechte is teruggevorderd. Het beroep voor de Tozo 2 en 3 wordt ongegrond verklaard. De rechtbank draagt het college op het griffierecht van € 50,- te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1891

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 september 2022 in de zaak tussen

[naam eiser1] en [naam eiser2] , uit [plaatsnaam] , eisers

en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg(het college), verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de intrekking en terugvordering van de aan hen verstrekte uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandigen (Tozo) over de maanden maart 2020 tot en met maart 2021.
Met het besluit van 17 februari 2022 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers tegen het besluit van 18 oktober 2021 (primair besluit) ongegrond verklaard.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 28 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiser, eisers’ accountant [naam accountant] , en namens het college [vertegenwoordiger vwr] .

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
1. Eiser staat in de Kamer van Koophandel ingeschreven met zijn bedrijven [naam bedrijf1] en [naam bedrijf2] (hierna: [naam bedrijf2] ). [naam bedrijf2] is voor 50% eigenaar van het bedrijf [naam bedrijf3] (hierna: [naam bedrijf3] ). Onder [naam bedrijf3] valt het bedrijf [naam bedrijf4] . Eiseres staat ingeschreven met het bedrijf [naam bedrijf5] (hierna: [naam bedrijf5] ).
Eiser heeft een uitkering voor levensonderhoud op grond van de Tozo aangevraagd. Bij besluit van 27 mei 2020 heeft het college een uitkering voor de maanden maart 2020 tot en met mei 2020 aan eiser toegekend op grond van de Tozo 1.
Op 25 augustus 2020 hebben eisers een verlenging aangevraagd. Bij besluit van 8 september 2020 heeft het college een uitkering aan hen toegekend over de maanden juni 2020 tot en met september 2020 op grond van de Tozo 2.
Op 23 oktober 2020 hebben eisers wederom een verlenging aangevraagd. Bij besluit van 18 november 2020 heeft het college besloten een uitkering aan hen toe te kennen over de maanden oktober 2020 tot en met maart 2021 op grond van de Tozo 3.
In een brief van 14 september 2021 heeft het college eisers verzocht om specificaties van de ABP-uitkeringen van eiseres en om objectieve en verifieerbare stukken die zien op hun ondernemingen, zoals stukken waaruit de maandelijkse omzet en vaste zakelijke lasten van die ondernemingen kan worden herleid. De accountant van eisers heeft op 29 september 2021 per e-mail diverse stukken aan het college toegezonden. In een brief van 30 september 2021 heeft het college vervolgens nogmaals om de in de brief van 14 september 2021 genoemde stukken verzocht. Per e-mail van 11 oktober 2021 heeft de accountant van eisers weer diverse stukken aangeleverd.
Bij het primaire besluit heeft het college het recht op Tozo over de maanden maart 2020 tot en met maart 2021 ingetrokken, omdat niet kan worden vastgesteld of eisers daar recht op hebben. Als gevolg daarvan wordt € 18.699,66 aan teveel betaalde uitkering van hen teruggevorderd. Eisers hebben daar bezwaar tegen gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard.
Beroepsgronden
2. Eiser voert aan dat het college hem ten onrechte niet de mogelijk heeft geboden zijn bezwaar toe te lichten tijdens een hoorzitting. Bovendien is in elke brief aangegeven dat er contact kon worden opgenomen met zijn accountant. Dat is nooit gebeurd. Ook is niet expliciet gemaakt welke gegevens ontbreken om het recht op Tozo vast te kunnen stellen. Er is ook niet gevraagd om bankafschriften waarmee een en ander te verifiëren is.
Eisers lichten toe dat eiseres kunst maakt, workshops organiseert en de administratie verzorgt voor [naam bedrijf3] . De omzet uit de kunst en de workshops is nihil, de administratie wordt aan [naam bedrijf1] gefactureerd. Eiser verricht fulltime werkzaamheden voor [naam bedrijf3] . [naam bedrijf3] is voor 50% in handen van [naam bedrijf2] , een stamrecht BV. Eiser haalt uit geen enkele BV zijn inkomen middels dividend of loon. Zijn enige inkomen is winst uit
onderneming uit [naam bedrijf1] . Omdat [naam bedrijf3] te maken kreeg met de lockdowns, kon eiser met [naam bedrijf1] minder factureren. Hoe het in de BV’s met omzet of kosten gaat, is niet van belang voor de Tozo. Uitsluitend de jaarrekeningen van [naam bedrijf1] en [naam bedrijf5] zijn van belang, gecombineerd met de aangifte inkomstenbelasting. Hieruit blijkt dat eisers geen andere inkomen hebben dan de winst uit die ondernemingen en de ABP-uitkeringen van eiseres. Als uitgegaan wordt van die inkomsten, dan hebben zij alleen in de maanden oktober 2020 en maart 2021 onterecht Tozo ontvangen. Eisers verzoeken primair de verliezen uit de BV’s mee te nemen, zodat de terugbetaling nihil bedraagt. Subsidiair verzoeken zij de tekorten vast te stellen conform het door hen opgestelde overzicht, zodat de terugvordering slechts de genoemde twee maanden betreft.
Beoordeling
3. Op grond van artikel 7:3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is sprake wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds blijkt dat de bezwaren van de indiener van het bezwaarschrift ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie.
Gelet op de inhoud van het bezwaarschrift kan naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet gesteld worden dat sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar. Daarbij komt dat eiser in zijn bezwaarschrift heeft aangegeven een toelichting te willen geven tijdens een hoorzitting. Het college heeft dan ook ten onrechte heeft afgezien van het horen van eiser. De hoorplicht is geschonden.
4. Uit paragraaf 2.2 van de toelichting bij de Tozo (Stb. 2020, 118) volgt dat uitsluitend degene met een verwacht (netto) inkomen van ten hoogste 100 procent van de op de zelfstandige van toepassing zijnde bijstandsnorm recht heeft op inkomensondersteuning. Als een ondernemer door de coronacrisis in zijn geheel geen inkomsten had, dan wordt de volledige uitkering betaald. Zijn er wel inkomsten, dan worden deze aangevuld. Het inkomensbegrip op grond van de Participatiewet wordt daarbij als uitgangspunt gehanteerd.
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat de gemachtigde van het college ter zitting heeft gesteld dat het bestreden besluit niet wordt gehandhaafd voor zover dit ziet op de Tozo 1. Het college heeft de Tozo over de maanden maart 2020 tot en met mei 2020 dan ook ten onrechte ingetrokken en teruggevorderd. Onder overweging 7 zal de rechtbank uitleggen welke gevolgen dit heeft.
6. Met de Tozo 2 (Stcrt. 2020, 29395) is een toets op het partnerinkomen geïntroduceerd. Het inkomen van eiseres is vanaf Tozo 2 dus van belang voor het vaststellen van het recht op inkomensondersteuning. Niet in geschil is dat eiseres inkomsten heeft uit haar ABP-uitkeringen. Op basis van het overgelegde jaaroverzicht en gegevens uit SUWInet kan vastgesteld worden dat deze inkomsten € 206,- netto per maand bedroegen in de periode in geding. Eiseres had daarnaast inkomsten uit haar administratieve werkzaamheden voor [naam bedrijf3] . Volgens de door eisers overgelegde stukken en de toelichting ter zitting bedroegen die inkomsten maandelijks € 1.433,-. Met de totale de inkomsten van eiseres van € 1.639,- per maand hadden eisers dan ook een inkomen boven de voor hen geldende bijstandsnorm. [1] Daarmee konden zij voorzien in hun levensonderhoud, zoals ook blijkt uit eisers verklaring ter zitting dat eiseres van haar inkomsten onder andere de boodschappen deed. Dat de inkomsten van eiseres een kostenpost vormden voor eisers bedrijf [naam bedrijf1] omdat zij haar werkzaamheden aan die onderneming factureert, maakt dit niet anders. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college de Tozo over de maanden juni 2020 tot en met maart 2021 dan ook terecht ingetrokken en teruggevorderd.

Conclusie en gevolgen

7. Gelet op wat is overwogen onder 5 is het beroep gegrond voor zover dit ziet op de intrekking en terugvordering van de over de maanden maart 2020 tot en met mei 2020 verstrekte uitkering voor levensonderhoud op grond van de Tozo 1. Op dat punt wordt het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen, wegens het ontbreken van een deugdelijke grondslag. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien. De totale terugvordering bedraagt € 18.699,66. Deze wordt verlaagd met de terugvordering over de maanden maart 2020 tot en met mei 2020, welke € 4.509,93 (driemaal € 1.503,31) bedraagt. De terugvordering wordt daarmee vastgesteld op € 14.189,73 (€ 18.699,66 min € 4.509,93).
Het beroep voor zover dit ziet op de Tozo 2 en 3 wordt ongegrond verklaard.
8. Omdat het beroep voor zover dit ziet op de Tozo 1 gegrond wordt verklaard, dient het college het door eisers betaalde griffierecht te vergoeden.
9. Eisers hebben een formulier proceskosten overgelegd, waarin verzocht wordt om vergoeding van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze bijstand zou zijn verleend door hun accountant [naam accountant] , werkzaam bij Financieel Adviesbureau [naam accountant] .
Uit artikel 1, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) volgt dat uitsluitend de kosten van beroepsmatig door een derde verleende rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank stelt vast dat eisers zich niet hebben laten vertegenwoordigen door een professionele rechtshulpverlener, aangezien de heer [naam accountant] als accountant alleen hun financiële zaken behartigt. Nog daargelaten de vraag of hij als getuige of deskundige als bedoeld in artikel 1, onder b, van het Bpb kan worden aangemerkt, hebben eisers geen toelichting gegeven op de kosten die zij voor de werkzaamheden van de heer [naam accountant] in deze procedure hebben gemaakt. Het verzoek om het college te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten wordt daarom afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond voor zover dit ziet op de Tozo 2 en 3;
  • verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit voor zover het betreft de Tozo 1;
  • stelt het bedrag van de terugvordering vast op €14.189,73;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • draagt het college op het door eisers betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier op 1 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Gehuwdennorm per 1 januari 2020: € 1.503,31, per 1 juli 2020: € 1.512,90, per 1 januari 2021: € 1.536,34.