ECLI:NL:RBZWB:2022:5134

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 augustus 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
C/02/398224 FARK 22-2475
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en omgangsregeling tussen kinderen en ouders in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak verzoekt de moeder primair tot schorsing van de omgang van twee kinderen met de vader, terwijl het derde kind al bij de vader verblijft. De vader weigert samen te werken met de gecertificeerde instelling (GI) in het kader van de ondertoezichtstelling, tenzij aan zijn voorwaarde wordt voldaan dat de twee bij de moeder wonende kinderen bij hem komen te verblijven. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 augustus 2022 is een omgangsregeling tussen de drie kinderen overeengekomen, waaraan de GI zal werken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader zich niet openstelt voor hulpverlening en dat er geen zicht is op zijn situatie. De vrouw heeft aangevoerd dat de man de kinderen beïnvloedt en dat er sprake is van ouderverstoting. De rechtbank heeft besloten dat er begeleide contacten tussen de kinderen onderling moeten plaatsvinden, waarbij de man zo min mogelijk invloed heeft. De verdere behandeling van de verzoeken van de vrouw is uitgesteld naar een nadere mondelinge behandeling op 23 november 2022, waarbij de GI wordt verzocht om de rechtbank te informeren over de stand van zaken.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/398224 FA RK 22-2475
datum uitspraak: 30 augustus 2022
beschikking betreffende zorgregeling
in de zaak van
[naam 1],
wonende te [naam 1] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. G.A.P. Avontuur,
tegen
[naam 2] ,
wonende aan de [adres] ,
[postcode] [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
zonder advocaat.
Als belanghebbende in onderhavige zaak wordt aangemerkt:
-
LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING EN RECLASSERING,
gevestigd te Eindhoven,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek van de vrouw te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 7 juni 2022 ontvangen verzoekschrift, met bijlagen;
- de brieven van mr. Avontuur van 27 juni 2022 en 1 juli 2022 (tevens houdende een aanvullend verzoek);
- het e-mailbericht van de GI aan de rechtbank van 30 juni 2022;
- het e-mailbericht van de griffier van de rechtbank aan de GI van 30 juni 2022;
- de brieven van de GI van 4 juli 2022 en 4 augustus 2022;
- de brief van de griffier van de rechtbank van 8 juli 2022 aan de man;
- de beschikking van deze rechtbank van 15 oktober 2020 en het daaraan gehechte ouderschapsplan van partijen.
1.2
Het verzoek is mondeling met gesloten deuren behandeld op 10 augustus 2022. Bij die gelegenheid is verschenen de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. Tevens waren aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad en een vertegenwoordigster van de GI.
1.3
De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
1.4
Na te noemen minderjarige [voornaam 1] is in staat gesteld om haar mening kenbaar te maken tijdens een zogenaamd kindgesprek. Zij heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van deze rechtbank van
15 oktober 2020 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op
4 februari 2021 is ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2.2
Uit het huwelijk van partijen zijn de volgende, nu nog minderjarige kinderen geboren:
- [naam 3], geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2008 (roepnaam [voornaam 2]);
- [naam 4], geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2] 2010 (roepnaam [voornaam 1] );
- [naam 5], geboren te [geboorteplaats 3] op [geboortedatum 3] 2014
(roepnaam [voornaam 3]).
2.3
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [voornaam 2], [voornaam 1] en [voornaam 3].
2.4
In het aan voormelde beschikking van 15 oktober 2020 gehechte
ouderschapsplan is een zorgregeling opgenomen. Partijen zijn, kort samengevat,
overeengekomen dat [voornaam 2], [voornaam 1] en [voornaam 3] doordeweeks bij de vrouw en in het weekend bij
de man verblijven.
2.5
Sinds 13 september 2021 woont [voornaam 2] bij de man. Vanaf 21 december 2021 heeft [voornaam 2] alle contact met de vrouw verbroken.
2.6
[voornaam 1] en [voornaam 3] wonen bij de vrouw. Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in deze rechtbank van 12 mei 2022 is de zorgregeling tussen de man en [voornaam 1] en [voornaam 3] geschorst, totdat een beslissing inzake de zorgregeling zal zijn genomen in een namens de vrouw aan te spannen bodemprocedure. Daarbij is de man verboden om, zolang de zorgregeling is geschorst, contact te hebben/zoeken met [voornaam 1] en [voornaam 3], direct of indirect (mobiele telefoon, WhatsApp of social media).
2.7
Bij beschikking van deze rechtbank van 24 november 2021 zijn [voornaam 2], [voornaam 1] en [voornaam 3] onder toezicht van de GI gesteld van 24 november 2021 tot 24 november 2022.

3.Het verzoek

3.1
De vrouw verzoekt:
-
primair:
- de zorgregeling tussen de man en [voornaam 1] en [voornaam 3] te schorsen;
- te bepalen dat het de man verboden is direct of indirect contact te zoeken met [voornaam 1] en [voornaam 3] op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,= per overtreding;
subsidiair:
te bepalen dat een zorgregeling zal gelden als weergegeven onder punt 23 van het verzoek;
- voorwaardelijk, voor het geval de GI en de gemeente nog geen hulp zijn gestart in verband met ouderverstoting, haar vervangende toestemming te verlenen om desnoods ook met de minderjarigen naar [naam 6] te gaan om hulp te organiseren.

4.De beoordeling

4.1
De vrouw heeft ter onderbouwing van haar primaire verzoek het volgende aangevoerd. De man keurt de wijze waarop zij in het geloof staat volledig af en beïnvloedt daarmee de minderjarigen. [voornaam 2] heeft op 21 december 2021 definitief afstand genomen van haar en [voornaam 1] dreigt hetzelfde te doen. Het defensiemechanisme ‘splitting’ (zwart-wit denken, de een is helemaal goed en de ander slecht) dat kinderen gebruiken om zich staande te houden is nadrukkelijk aanwezig bij zowel [voornaam 2] als [voornaam 1] . De signalen van de minderjarigen worden tot op heden slechts geduid als loyaliteitsproblemen, terwijl evident sprake is van ouderverstoting. Sinds de zorgregeling door de voorzieningenrechter is geschorst gaat het over het algemeen goed met [voornaam 1] . De vrouw en [voornaam 1] hebben het gezellig. Zij merkt wel duidelijk wanneer [voornaam 1] contact met de man heeft gehad, omdat [voornaam 1] haar dan weer verwijten maakt over het geloof. De man houdt zich niet aan het door de voorzieningenrechter opgelegde contactverbod; hij appt en e-mailt regelmatig met [voornaam 1] . De vrouw gunt [voornaam 2], [voornaam 1] en [voornaam 3] hun beide ouders, maar zij vreest dat [voornaam 1] haar weer gaat afstoten als de contactregeling met de man wordt hervat, in ieder geval als dit zonder begeleiding gebeurt. Zij mogen niet meer worden beïnvloed door de overtuiging van de man dat zij slecht is omdat zij de man niet volgt in zijn geloofsovertuiging. ‘Splitting’ leidt tot een complex aan trauma’s op latere leeftijd; de bestaande situatie moet dus worden doorbroken. De GI krijgt nog steeds geen contact met de man. Er is dan ook nog altijd geen zicht op de situatie van de man en [voornaam 2]. De man is onberekenbaar en grenzeloos. De veiligheid van [voornaam 2], [voornaam 1] en [voornaam 3] kan niet worden gewaarborgd zolang de GI geen contact met de man heeft. Er moet nu zo snel mogelijk worden gestart met hulpverlening. Pas daarna moet worden bekeken hoe de contactregeling tussen de man en [voornaam 1] en [voornaam 3] kan worden hervat. De vrouw vindt het wel een goed idee om nu alvast contacten tussen [voornaam 2], [voornaam 1] en [voornaam 3] onderling te organiseren. Die contacten moeten wel onder begeleiding en op neutraal terrein plaatsvinden, zodat de man daarbij geen invloed kan uitoefenen.
4.2
[voornaam 1] heeft in haar gesprek met de kinderrechter gezegd dat zij graag bij de man wil gaan wonen. Belangrijkste reden hiervan is dat zij met haar geloofsbeleving het beste bij hem aansluit. Daarnaast voelt zij zich niet thuis bij de vrouw.
4.3
De GI heeft het volgende aangegeven. Er is vooralsnog, ondanks verschillende inspanningen om met de man in contact te komen, geen constructieve samenwerking tussen de GI en de man tot stand gekomen. Na de uitspraak van de voorzieningenrechter heeft er slechts eenmaal een kort gesprek bij de man thuis plaatsgevonden. Op 29 juli 2022 heeft de man laten weten dat hij pas met de GI in gesprek wil als [voornaam 1] en [voornaam 3] weer bij hem zijn. De GI heeft met [voornaam 1] en [voornaam 3] gesproken en zij geven beiden aan in het kader van omgang weer graag naar de man te willen. [voornaam 3] is wat meer onbevangen en vindt het ook goed om een weekend per twee weken naar de man te gaan. [voornaam 1] geeft stellig aan de oude contactregeling terug te willen. Zij mist haar vader en zegt meer houvast bij hem te vinden dan bij de moeder. De hulpverlening aan [voornaam 1] stagneert ook, omdat er voor haar geen perspectief is rondom de contactregeling met de man. Mocht de rechtbank de schorsing van de zorgregeling opheffen, zou het goed zijn om de contacten tussen de man en [voornaam 1] en [voornaam 3] onder begeleiding te laten plaatsvinden. De GI zal dan bekijken welke mogelijkheden er zijn om de contacten te begeleiden. De GI heeft inmiddels contact gelegd met [naam instelling], een organisatie die de vrouw heeft aangedragen. De bedoeling is om in september 2022 een intake met partijen te laten plaatsvinden en vervolgens in oktober 2022 met het traject te starten. De hulpverlening van [naam instelling] zal zich in het begin vooral richten op bemiddeling tussen partijen, waarbij ook ouderverstoting wordt meegenomen. Als blijkt dat er vragen zijn voor onderzoek, kan er altijd worden geschakeld.
4.4
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht. Het is de GI nog steeds niet gelukt om in contact te komen met de man en zicht te krijgen op zijn situatie. Dat wordt ten zeerste betreurd. Zolang niet duidelijk is dat er op een veilige manier contact tussen de man en [voornaam 1] en [voornaam 3] kan plaatsvinden, is de Raad van mening dat er geen sprake kan zijn van contactherstel, in welke vorm dan ook. Volgens de Raad lijkt het defensiemechanisme ‘splitting’ inderdaad aanwezig bij [voornaam 2]. De vrouw dreigt ook het contact met [voornaam 1] en [voornaam 3] te verliezen als de situatie niet verandert. Er moet worden afgewacht wat het traject bij [naam instelling] gaat opleveren en welk beeld deze instelling van [voornaam 2], [voornaam 1] en [voornaam 3] zal krijgen. Daarnaast moet stap voor stap worden bekeken of, en zo ja, op welke wijze contactherstel tussen de man en [voornaam 1] en [voornaam 3] kan plaatsvinden. Tussentijds dient al te worden gestart met het organiseren van begeleide contacten tussen [voornaam 2], [voornaam 1] en [voornaam 3] onderling. Er moet worden voorkomen dat [voornaam 2] een spreekbuis van de man wordt en op die manier invloed kan gaan uitoefenen op [voornaam 1] en [voornaam 3].
4.5
De rechtbank stelt vast dat de man zich nog steeds niet openstelt voor hulpverlening en dat er nog steeds geen zicht is op zijn situatie en die van [voornaam 2]. Dit betekent dat de situatie sinds het vonnis in kort geding niet is veranderd. Het is niet aan de man om als voorwaarde voor zijn medewerking aan de hulpverlening te stellen dat [voornaam 1] en [voornaam 3] eerst weer bij hem zijn. Hij moet respecteren dat [voornaam 1] en [voornaam 3] nu bij de vrouw verblijven. Naar het oordeel van de rechtbank is het verloop van het aankomende traject bij [naam instelling], waarbij onder meer een onderzoek zal worden gedaan naar de vraag of er sprake is van ouderverstoting, van belang voor de beoordeling van de verzoeken van de vrouw.
4.6
Daarom zal de rechtbank de verdere behandeling van die verzoeken verwijzen naar een nadere mondelinge behandeling op 23 november 2022. De GI wordt verzocht de rechtbank tijdig voorafgaand aan die behandeling, uiterlijk op 11 november 2022, schriftelijk te informeren over de stand van zaken bij de uitvoering van de ondertoezichtstelling, het verloop van het traject bij [naam instelling] en van de onder 4.8 genoemde omgangsregeling tussen [voornaam 2], [voornaam 1] en [voornaam 3], met afschrift van de rapportage aan de Raad en (de advocaten van) partijen.
Als blijkt dat de GI voor 11 november 2022 nog niet of onvoldoende is staat is om de rechtbank te informeren over de stand van zaken van het verloop van het traject bij [naam instelling] en/of het verloop van de omgang, dat kan zij om een verlenging van de reactietermijn verzoeken.
4.7
De rechtbank wijst de man erop dat van hem, in het belang van [voornaam 2], [voornaam 1] en [voornaam 3], wordt verwacht dat hij zal meewerken aan de geboden hulpverlening, zoals het traject bij [naam instelling], en aldus zijn bijdrage zal leveren om de huidige patstelling te doorbreken.
4.8
De rechtbank is met de Raad, de GI en de vrouw van oordeel dat het in het belang van [voornaam 2], [voornaam 1] en [voornaam 3] is dat zij zo snel mogelijk weer onderling contact met elkaar hebben, waarbij het contact zo min mogelijk wordt beïnvloed door de man. De rechtbank zal daarom met instemming van de Raad, de GI en de vrouw bepalen dat er:
- eenmaal per twee weken op een doordeweekse dag gedurende maximaal drie uur contact tussen [voornaam 2], [voornaam 1] en [voornaam 3] onderling plaatsvindt, op neutraal terrein en onder begeleiding.
4.9
Deze contactregeling kan dan ook pas starten op het moment dat er begeleiding beschikbaar is. Het is aan de GI om de neutrale omgeving en de begeleiding te regelen. Zij kan voor die begeleiding zowel een eigen medewerker als een medewerker van een andere professionele instelling inschakelen. Indien de GI vindt dat de contacten goed verlopen en het nodig acht om die uit te breiden, dan heeft zij de mogelijkheid om dat te doen. Uitbreiding kan door de frequentie te verhogen naar eenmaal per week, maar ook door de duur te verlengen.
De rechtbank verwacht ook in dit verband van de man dat hij in het belang van [voornaam 2], [voornaam 1] en [voornaam 3] zal meewerken aan de uitvoering van de omgangsregeling.
4.1
Om de voormelde omgangsregeling tussen [voornaam 2], [voornaam 1] en [voornaam 3] is door de vrouw niet verzocht in haar verzoek. Daarom zal de rechtbank de inhoud van deze regeling niet opnemen in het dictum. Met de uitvoering daarvan is de GI belast.
4.11
Indien blijkt dat de man niet adequaat heeft meegewerkt of meewerkt aan het traject bij [naam instelling] en/of de voormelde omgangsregeling tussen [voornaam 2], [voornaam 1] en [voornaam 3], dan zal de rechtbank daaruit, bij de beoordeling van de verzoeken van de vrouw, de conclusies trekken die haar in goede justitie gerechtvaardigd voorkomen.
4.12
Nu inmiddels duidelijk is dat er een traject zal worden gestart bij [naam instelling], waarbij een onderzoek naar ouderverstoting een onderdeel van is, en de vrouw heeft aangegeven daaraan te willen meewerken, zal de rechtbank haar (voorwaardelijk) verzoek om aan haar vervangende toestemming te verlenen om hulpverlening bij de [naam 7] te organiseren afwijzen.
4.13
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek van de vrouw om aan haar vervangende toestemming te verlenen om hulpverlening bij [naam 8] te organiseren af;
verwacht van de man dat hij zal meewerken aan de verdere uitvoering van de ondertoezichtstelling, waaronder het traject bij [naam instelling] en de voormelde omgangsregeling tussen [voornaam 2], [voornaam 1] en [voornaam 3];
verwijst de nadere behandeling van de verzoeken van de vrouw naar de mondelinge behandeling met gesloten deuren van de enkelvoudige kamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, in het gerechtsgebouw aan Stationslaan 10 te Breda, van
[datum en tijdstip],
en roept op de man, de vrouw, de advocaat van de vrouw, eventueel de advocaat van de man, de GI en de Raadop daar te verschijnen, teneinde nader te worden gehoord op de verzoeken van de vrouw;
verzoekt de GI om, met inachtneming van het onder 4.6 overwogene, de rechtbank
uiterlijk op 11 november 2022schriftelijk te informeren over de stand van zaken van de uitvoering van de ondertoezichtstelling, waaronder het verloop van het traject bij [naam instelling] en het verloop van de voormelde omgangsregeling tussen [voornaam 2], [voornaam 1] en [voornaam 3];
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven door mr. Toekoen, kinderrechter, en, in tegenwoordigheid van mr. De Wit, griffier, in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2022.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.