ECLI:NL:RBZWB:2022:5137

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1171
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting 2018

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 september 2022, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De belanghebbende had een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018 ontvangen, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.503. De inspecteur had het verzoek om ambtshalve vermindering van deze aanslag afgewezen, wat leidde tot het beroep van de belanghebbende.

De rechtbank behandelt de argumenten van de belanghebbende, die stelt dat haar ex-echtgenoot de herziene aangifte IB/PVV 2018 zonder haar toestemming heeft ingediend. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht heeft geweigerd om de aanslag ambtshalve te verminderen. De rechtbank benadrukt dat de ondertekening van de herziene aangifte met DigiD door beide fiscale partners geldig was en dat het de verantwoordelijkheid van de belanghebbende is om ervoor te zorgen dat haar DigiD niet onbevoegd wordt gebruikt.

De rechtbank concludeert dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanslag te hoog is vastgesteld en dat de inspecteur de aanslag terecht in stand heeft gehouden. Het beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat zij het griffierecht niet terugkrijgt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/1171
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 september 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [woonplaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van 24 december 2020 inzake de afwijzingsbeschikking op het verzoek om ambtshalve vermindering.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 26 juli 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2018 opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.503 (aanslagnummer [aanslagnummer] H.86.01).
1.3.
De inspecteur heeft het verzoek om ambtshalve vermindering bij beschikking met dagtekening 3 juli 2020 afgewezen. De inspecteur heeft vervolgens het bezwaar tegen de beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering bij uitspraak op bezwaar van 24 december 2020 ongegrond verklaard.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 24 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende, en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is geboren op [geboortedatum] . Zij was tot [datum] 2016 gehuwd met [ex-echtgenoot] (hierna: de ex-echtgenoot). Samen hebben zij twee kinderen.
2.2.
Het hele jaar 2018 stonden belanghebbende, haar ex-echtgenoot en hun kinderen in de basisregistratie personen ingeschreven op het adres [adres] . Belanghebbende en haar ex-echtgenoot zijn samen eigenaar van de woning aan de [adres] , ieder voor de helft.
2.3.
Op 26 maart 2019 heeft belanghebbende een aangifte IB/PVV voor het jaar 2018 ingediend. Daarin is aangegeven dat belanghebbende in 2018 geen fiscaal partner heeft. Verder is een hypotheekrenteaftrek van € 5.668 in aanmerking is genomen.
2.4.
Op 21 april 2019 is door of namens belanghebbende een herziene digitale aangifte IB/PVV voor het jaar 2018 ingediend. Daarin is aangegeven dat belanghebbende gedurende het gehele jaar 2018 een fiscaal partner heeft en de hypotheekrenteaftrek is volledig toegerekend aan de ex-echtgenoot. Deze aangifte is ondertekend met de DigiD van belanghebbende en mede ondertekend met de DigiD van de ex-echtgenoot.
2.5.
De voorlopige aanslag IB/PVV 2018 is conform de herziene aangifte IB/PVV 2018 van 21 april 2019 vastgesteld en resulteert in een te betalen bedrag van € 654. Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt en heeft aangegeven dat de op 21 april 2019 ingediende herziene aangifte IB/PVV 2018 zonder haar toestemming is ingediend.
2.6.
Op 10 juli 2019 heeft belanghebbende een papieren aangiftebiljet IB/PVV 2018 ingestuurd. Daarbij is aangegeven dat zij het hele jaar 2018 een fiscaal partner heeft. Daarnaast heeft belanghebbende op de ingediende aangifte, voor zover van belang, vermeld:
“Op de papieren aangifte kan ik geen verdeling van de kosten toepassen en heb ik 100% van de kosten ingevuld (dit om te voorkomen om foutieve bedragen op te geven). Het is de bedoeling dat € 4.800 van de betaalde hypotheekrente (op de aangifte ingediend als € 14.443) in de verdeling aan mij wordt toegerekend zodat er een teruggave ontstaat van € 1.531.”
Het papieren aangiftebiljet is niet mede ondertekend door de ex-echtgenoot.
2.7.
De inspecteur heeft met dagtekening 26 juli 2019 de aanslag IB/PVV 2018, overeenkomstig de op 21 april 2019 ingediende herziene aangifte, vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.503.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2018 terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3.
De inspecteur vermindert een belastingaanslag ambtshalve zodra hem is gebleken dat deze tot een te hoog bedrag is vastgesteld. [1] Op belanghebbende rust de last om de feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken waaruit volgt dat de aanslag te hoog is vastgesteld. [2]
3.4.
Belanghebbende stelt dat zij recht heeft op een hypotheekrenteaftrek van € 5.688, daar is nog geen rekening mee gehouden. Belanghebbende betoogt dat haar ex-echtgenoot de herziene aangifte IB/PVV 2018 van 21 april 2019 zonder haar toestemming en medeweten heeft ingediend en dat zij niet heeft ingestemd met de verdeling van de hypotheekrenteaftrek zoals deze is aangegeven in deze herziene aangifte en is gevolgd door de inspecteur. De inspecteur heeft de stellingen gemotiveerd betwist.
3.5.
De rechtbank stelt voorop dat de gekozen verdeling van de gezamenlijke inkomensbestanddelen alleen kan wijzigen indien dat door de belastingplichtige en de fiscaal partner gezamenlijk wordt gewijzigd, zolang de aanslagen van beiden nog niet onherroepelijk vaststaan. [3]
3.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur terecht geweigerd om de aanslag ambtshalve te verminderen. De rechtbank hecht daarbij belang aan het feit dat de herziene aangifte inkomensbelasting is ingediend, overeenkomstig de daarvoor gestelde voorwaarden, met digitale handtekeningen van beide fiscale partners en dat aan de ex-echtgenoot op die basis een aanslag is opgelegd. De stelling van belanghebbende dat haar ondertekening middels DigiD niet geldig zou zijn, treft geen doel. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van belanghebbende om ervoor te zorgen dat er geen onbevoegd gebruik kan worden gemaakt van haar DigiD. De gevolgen van de gebruikmaking van de DigiD van belanghebbende behoren dan ook in beginsel voor haar rekening en risico te komen. Voorts is de gestelde uitzonderlijke situatie waardoor hiervan zou moeten worden afgeweken en de gevolgen voor de Belastingdienst zouden moeten komen, niet aannemelijk gemaakt.
3.7.
Ook kan al het overig gestelde niet tot een ander oordeel leiden. Belanghebbende heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat de aanslag te hoog is vastgesteld. De rechtbank is ook niet bevoegd – zoals belanghebbende heeft verzocht – om op grond van gestelde redelijkheid en billijkheid een juiste wetstoepassing achterwege te laten. [4]

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inspecteur terecht heeft geweigerd om de aanslag IB/PVV voor het jaar 2018 ambtshalve te verminderen. De aanslag blijft dus in stand en belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 7 september 2022 door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Artikel 9.6, eerste lid, van de Wet IB 2001 in samenhang met artikel 45aa van de Uitvoeringsregeling IB 2001.
2.Vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 27 maart 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1080.
3.Artikel 2.17, vierde lid, van de Wet IB 2001.
4.Artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk.