In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 september 2022, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De belanghebbende had een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018 ontvangen, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.503. De inspecteur had het verzoek om ambtshalve vermindering van deze aanslag afgewezen, wat leidde tot het beroep van de belanghebbende.
De rechtbank behandelt de argumenten van de belanghebbende, die stelt dat haar ex-echtgenoot de herziene aangifte IB/PVV 2018 zonder haar toestemming heeft ingediend. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht heeft geweigerd om de aanslag ambtshalve te verminderen. De rechtbank benadrukt dat de ondertekening van de herziene aangifte met DigiD door beide fiscale partners geldig was en dat het de verantwoordelijkheid van de belanghebbende is om ervoor te zorgen dat haar DigiD niet onbevoegd wordt gebruikt.
De rechtbank concludeert dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanslag te hoog is vastgesteld en dat de inspecteur de aanslag terecht in stand heeft gehouden. Het beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat zij het griffierecht niet terugkrijgt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.