ECLI:NL:RBZWB:2022:5193

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
AWB- 22_157
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen studieschuld studentenreisproduct en ontvankelijkheid bezwaar

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 september 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de studieschuld van € 2.203,64 voor haar studentenreisproduct beoordeeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, dat zij haar studieschuld nog niet hoefde af te lossen vanwege de aanloopfase. De rechtbank behandelt de ontvankelijkheid van het bezwaar, waarbij de minister stelt dat het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten zijn omdat het besluit van 6 november 2021 een herhaling was van een eerder besluit van 15 februari 2021. Eiseres betwist echter de ontvangst van het eerdere besluit en stelt dat zij pas bij het latere besluit op de hoogte raakte van de hoogte van haar schuld.

De rechtbank oordeelt dat de minister niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres op de juiste wijze op de hoogte is gesteld van het eerdere besluit. Hierdoor is het bezwaar van eiseres ontvankelijk. In de inhoudelijke beoordeling stelt de rechtbank vast dat eiseres door de coronapandemie haar diploma niet heeft behaald en dat zij slechts beperkt gebruik heeft gemaakt van haar studentenreisproduct. De minister heeft echter de wet correct toegepast en de rechtbank oordeelt dat de gevolgen voor eiseres niet onredelijk zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de studieschuld van € 2.203,64 in stand blijft en eiseres het betaalde griffierecht niet terugkrijgt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/157 WSFBSF

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 september 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres,

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de minister).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de studieschuld voor haar studentenreisproduct ter hoogte van € 2.203,64.
Met het besluit van 6 november 2021 heeft de minister bepaald dat eiseres haar studieschuld van € 2.203,64 nog niet hoeft af te lossen vanwege de aanloopfase.
Met het bestreden besluit van 4 januari 2022 op het bezwaar van eiseres is de minister bij zijn besluit gebleven.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, bijgestaan door haar moeder, [naam vertegenwoordiger] , als gemachtigde. De minister heeft zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

1. Feiten
Eiseres heeft van 1 september 2018 tot 31 augustus 2020 een associate-degree opleiding gevolgd. Eiseres is voortijdig gestopt met die opleiding. Op 24 september 2018 heeft eiseres het studentenreisproduct aangevraagd en op 28 juli 2020 heeft zij het studentenreisproduct stopgezet. Met het besluit van 15 februari 2021 heeft de minister besloten dat eiseres de schuld voor het studentenreisproduct in 2021 nog niet hoeft af te lossen. Daarbij is de hoogte van de schuld vastgesteld op € 2.203,64. Eiseres heeft hier geen rechtsmiddelen tegen aangewend. Met het besluit van 6 november 2021 heeft de minister besloten dat eiseres dezelfde schuld in 2022 ook nog niet hoeft af te lossen. Dit heeft geleid tot het bestreden besluit in deze procedure.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke regels zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Ontvankelijkheid bezwaar
2. De minister heeft zich in zijn verweerschrift op het standpunt gesteld dat eiseres niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden in haar bezwaar. De rechtbank beoordeelt daarom eerst of de minister het bezwaar terecht ontvankelijk heeft geacht.
2.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat eiseres niet-ontvankelijk was in haar bezwaar omdat het besluit van 6 november 2021 voor wat betreft de hoogte van de schuld een herhaling is van het besluit van 15 februari 2021. Voor wat betreft de hoogte van de schuld heeft het besluit van 6 november 2021 dus geen rechtsgevolg. Daarmee is het geen besluit waartegen eiseres bezwaar kon maken.
2.2.
Eiseres heeft op de zitting betoogd dat zij niet bekend was met het besluit van
15 februari 2021. Het besluit van 6 november 2021 heeft eiseres per post ontvangen. Zij hoorde toen voor het eerst van de schuld en heeft daartegen bezwaar gemaakt. Eiseres betwist dat zij ook in februari 2021 een besluit per post heeft ontvangen. Eiseres is ermee bekend dat de minister ook via Mijn DUO communiceert. Het aanvragen van het studentenreisproduct heeft zij bijvoorbeeld ook via Mijn DUO gedaan. Eiseres heeft Mijn DUO na haar studie echter niet meer geraadpleegd en heeft hier ook geen e-mailnotificaties over ontvangen.
2.3.
Een besluit is een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan dat een publiekrechtelijke rechtshandeling bevat. [1] Met de term ‘rechtshandeling’ wordt bedoeld dat er een rechtsgevolg moet zijn: een verandering in rechten en plichten. Een besluit wordt bekendgemaakt door verzending daarvan aan eiseres. [2] Deze verzending kan elektronisch plaatsvinden voor zover eiseres heeft aangegeven via die weg voldoende bereikbaar te zijn. [3]
2.4.
De rechtbank kan de minister volgen dat het besluit van 6 november 2021 in beginsel geen rechtsgevolg heeft voor wat betreft de hoogte van de studieschuld van eiseres, als deze hoogte reeds is vastgesteld bij besluit van 15 februari 2021. Eiseres heeft echter ter zitting geloofwaardig de ontvangst van dit besluit betwist. Mijn DUO bevat een keuzemogelijkheid om besluiten via Mijn DUO of per post te ontvangen. Eiseres heeft betoogd dat zij geen e-mailnotificaties heeft ontvangen, dat zij het besluit van 6 november 2021 per post heeft ontvangen en dat zij het besluit van 15 februari 2021 niet heeft ontvangen. Daarmee lag het op de weg van de minister om aannemelijk te maken voor welke mogelijkheid van communicatie eiseres in Mijn DUO heeft gekozen, en wanneer en op welke wijze de minister zijn besluit van 15 februari 2021 aan eiseres bekendgemaakt heeft. De minister is hier niet in geslaagd. Hij heeft enkel een afschrift van zijn besluiten overgelegd, waaruit hierover niets kan worden afgeleid.
2.5.
Nu het besluit van 15 februari 2021 niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, is eiseres pas bij het besluit van 6 november 2021 op de hoogte geraakt van de vaststelling van de hoogte van de studieschuld, is het besluit ook in zoverre op rechtsgevolg gericht en heeft de minister bij het bestreden besluit terecht het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 6 november 2021 ontvankelijk geacht.
Inhoudelijk
3.1
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit aangevoerd dat zij helaas door corona, waardoor zij geen stage kon lopen, haar diploma is misgelopen. Zij heeft slechts drie keer gebruikt gemaakt van de ov-kaart (studentenreisproduct) omdat zij een eigen auto had. Zij wist niet dat zij als gevolg daarvan een schuld zou krijgen van meer dan € 2000,- . Zij wil daarvoor wel betalen, maar €2.203,64 is echt te veel voor haar.
3.2
De minister heeft het reisproduct als onderdeel van de prestatiebeurs voor eiseres niet omgezet in een gift omdat zij niet binnen tien jaar een diploma heeft behaald. De tegenwaarde van het reisproduct bedroeg in 2018 € 91,62 per maand, in 2019 € 95,51 per maand en in 2020 € 98,72 per maand. Daarmee komt de hoogte van de studieschuld van eiseres neer op een bedrag van € 2.203,64.
3.3.
Volgens de wet valt het reisproduct onder de prestatiebeurs. [4] Deze wordt omgezet in een gift als de student binnen een termijn van tien jaar een opleiding met een diploma afrondt. [5] De tegenwaarde van het reisproduct wordt alleen kwijtgescholden over een maand waarin het reisproduct niet op een OV-chipkaart is geladen of is stopgezet. [6]
Omvang geschil
3.4.
Eiseres heeft op de zitting desgevraagd toegelicht dat zij niet betoogt dat de minister bovenstaand wettelijk kader onjuist heeft toegepast of dat de hoogte van de schuld niet juist is vastgesteld, maar dat de gevolgen voor haar onredelijk zijn. Zij doet hiermee een beroep op de hardheidsclausule: de minister kan in bepaalde gevallen van de wet afwijken als toepassing daarvan, gelet op het belang dat de wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. [7] De minister kan van de wet afwijken, maar is daartoe niet verplicht. De rechtbank beoordeelt daarom of de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten om niet van de wet af te wijken.
3.5
De minister heeft vastgesteld dat het studentenreisproduct op 24 september 2018 is geactiveerd en op 28 juli 2020 is stopgezet. Dat eiseres geen (of weinig) gebruik heeft gemaakt kan hier niets aan veranderen. Hoewel de minister begrip heeft voor de situatie van eiseres, heeft de coronapandemie niet geleid tot een beleidswijziging. Omdat eiseres heeft beschikt over het geactiveerde studentenreisproduct is de tegenwaarde hiervan omgezet naar een lening. Dat zij nooit iets heeft gekregen of geleend en haar ouders alles hebben betaald, kan hier niets aan afdoen. In het verweerschrift heeft de minister verder opgemerkt dat het op de weg van eiseres had gelegen om zelf informatie in te winnen toen zij studiefinanciering aanvroeg, wat de gevolgen zouden zijn als zij eventueel haar diploma niet zou behalen. Deze informatie is te vinden op de website van DUO en had ook telefonisch kunnen worden opgevraagd. Onbekendheid met een wettelijke regeling is geen reden om een schuld te verlagen, aldus de minister.
3.6.
De rechtbank is van oordeel dat de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de hardheidsclausule niet toe te passen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de gevolgen voor haar onbillijk zijn. De enkele stelling dat zij vanwege de coronapandemie haar diploma heeft gehaald en dat € 2.203,64 voor haar een hoog bedrag is, is hiervoor niet voldoende. Dat eiseres niet wist wat de gevolgen zouden zijn van het overschrijden van de diplomatermijn komt voor haar eigen risico. Het ligt op de weg van eiseres om hierover de nodige informatie in te winnen. Dat eiseres het reisproduct feitelijk maar drie keer gebruikt zou hebben is ook geen reden om af te wijken van de wet. Eiseres had de mogelijkheid om doordeweeks onbeperkt met het openbaar vervoer te reizen en dat is de waarde waar de minister vanuit mag gaan. Bovendien heeft eiseres geen bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat zij het reisproduct inderdaad maar drie keer heeft gebruikt. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank de gevolgen voor eiseres van het bestreden besluit niet onevenredig.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft: de lening voor het studentenreisproduct wordt niet omgezet in een gift en de studieschuld van eiseres bedraagt daarmee € 2.203,64. Eiseres krijgt het betaalde griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.B. van Onzenoort, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 7 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:3
1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
(…)
Artikel 2:14
1. Een bestuursorgaan kan een bericht dat tot een of meer geadresseerden is gericht, elektronisch verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is.
(…)
Artikel 3:41
1. De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
(…)
Wet Studiefinanciering 2000
Artikel 5.1. Prestatiebeurs hoger onderwijs
Een ho-student komt voor zover wordt voldaan aan de van toepassing zijnde voorwaarden in aanmerking voor studiefinanciering in de vorm van een prestatiebeurs, inhoudende:
a. een aanvullende beurs;
b. een reisvoorziening; en
c. een toeslag eenoudergezin.
Artikel 5.3. Waarde van de reisvoorziening
1. Het deel van de prestatiebeurs hoger onderwijs dat betrekking heeft op het recht op de reisvoorziening, is gelijk aan een twaalfde deel van de waarde die daarvoor per student door het vervoerbedrijf aan Onze Minister in rekening wordt gebracht. De waarde wordt berekend door de voorlopige vergoeding voor het lopende kalenderjaar te corrigeren naar de correctie die de voorlopige vergoeding voor het tweede daaraan voorafgaande kalenderjaar onderging. Dit deel van de prestatiebeurs hoger onderwijs wordt niet uitbetaald of verrekend.
2. Indien de prestatiebeurs hoger onderwijs niet kan worden omgezet in een gift, wordt de tegenwaarde van de reisvoorziening kwijtgescholden over een maand waarover het reisproduct niet op een OV-chipkaart is geladen als bedoeld in artikel 3.26 of is stopgezet als bedoeld in artikel 3.27. In afwijking van artikel 1.2 is bepalend de toestand op enig moment van de maand. De over het kwijt te schelden bedrag opgebouwde rente gaat dan teniet. De kwijtschelding is niet van toepassing op een maand waarin een vergoeding als bedoeld in artikel 3.7, tweede of vierde lid, is toegekend.
Artikel 5.7. Omzetting in gift bij afstuderen binnen diplomatermijn hoger onderwijs
1. Indien een ho-student binnen de diplomatermijn hoger onderwijs met goed gevolg een associate degree-opleiding afrondt, wordt de toegekende prestatiebeurs hoger onderwijs voor de duur van de desbetreffende opleiding omgezet in een gift. Onverminderd de eerste volzin, wordt de toegekende reisvoorziening volledig omgezet in een gift.
(…)
Artikel 11.5. Hardheidsclausule
1. Onze Minister kan voor bepaalde gevallen de wet en de daarop berustende bepalingen buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op:
a. het begrip partner,
b. het begrip toetsingsinkomen,
c. het begrip vreemdeling, en
d. artikel 1.8.

Voetnoten

1.Art. 1:3 Awb
2.Art. 3:41 lid 1 Awb
3.Art. 2:13 lid 1 Awb
4.Art. 5.1 Wet studiefinanciering 2000
5.Art. 5.7 Wet studiefinanciering 2000
6.Art. 5.3 Wet studiefinanciering 2000
7.Art. 11.5 Wet studiefinanciering 2000