ECLI:NL:RBZWB:2022:5203

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 september 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
AWB- 22_2520
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar tegen beschikking aanvullende werkelijke schadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 2 september 2022, wordt het beroep van eiser behandeld tegen de Belastingdienst/Toeslagen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen een beschikking van de Belastingdienst, maar stelt dat er niet tijdig op zijn bezwaar is beslist. Het bezwaar is ingediend op 17 november 2021, en de beschikking volgde op 24 november 2021. Eiser heeft de Belastingdienst in gebreke gesteld op 28 april 2022, maar heeft zijn beroep te vroeg ingediend, omdat de termijn van twee weken na de ingebrekestelling nog niet was verstreken. De rechtbank oordeelt echter dat het beroep toch ontvankelijk is, omdat de termijn inmiddels verstreken is en de Belastingdienst nog steeds geen besluit heeft genomen. De rechtbank stelt vast dat de Belastingdienst uiterlijk op 30 maart 2022 had moeten beslissen, maar dat de termijn is verlengd tot 1 april 2022. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, omdat de Belastingdienst niet tijdig heeft beslist. De rechtbank draagt de Belastingdienst op om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken en legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Tevens moet de Belastingdienst het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2520

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 september 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 17 november 2021 tegen de beschikking aanvullende werkelijke schadevergoeding na advies van de Commissie Werkelijke Schade van 24 november 2021.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Eiser is te vroeg in beroep gegaan. De termijn van twee weken, na ontvangst van de ingebrekestelling, die in de ingebrekestelling staat was namelijk nog niet voorbij toen eiser het beroep indiende. De hoofdregel is dan dat het beroep niet-ontvankelijk is.
In dit geval vindt de rechtbank dat het beroep tóch ontvankelijk is, omdat de termijn inmiddels wel is verstreken en verweerder nog steeds geen besluit heeft genomen.
Eiser heeft het bezwaarschrift ingediend op 17 november 2021 toen hij per e-mail het advies van de Commissie Werkelijke Schade ontving en telefonisch medegedeeld kreeg dat dit advies opgevolgd zou worden in de beschikking, die op 24 november 2021 volgde. Verweerder moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is. Omdat er een adviescommissie is, geldt in dit geval een termijn van twaalf weken. Dat staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb. Verweerder had uiterlijk op 30 maart 2022 moeten beslissen, maar heeft in overleg met eiser de termijn verlengd tot 1 april 2022.
De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is daarom voorbij. Eiser heeft verweerder op 28 april 2022 in gebreke gesteld en verweerder heeft deze ingebrekestelling op 4 mei 2022 ontvangen. Sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Het beroep is kennelijk gegrond.
Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. Verweerder heeft gevraagd om een langere termijn, maar de rechtbank ziet hier geen reden voor, omdat de hoorzitting reeds heeft plaatsgevonden op 28 april 2022 en de door verweerder gevraagde tien weken na de hoorzitting inmiddels zijn verstreken.
De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 2 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.