ECLI:NL:RBZWB:2022:5211

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 september 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
AWB- 22_1429
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV over WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

Op 8 september 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. R. Joosen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 28 januari 2022, waarin het UWV heeft besloten dat hij per 26 augustus 2021 geen WIA-uitkering meer ontvangt omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Eiser was eerder werkzaam als assistent teamleider en is sinds oktober 2016 uitgevallen door voet- en neusklachten. Hij ontving eerder een loongerelateerde WGA-uitkering en een WGA-vervolguitkering, maar het UWV heeft zijn bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft de zaak op 10 augustus 2022 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde alsook de gemachtigde van het UWV aanwezig waren. De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsartsen van het UWV beoordeeld. De primaire verzekeringsarts concludeerde dat er geen reden was om de eerder vastgestelde belastbaarheid van eiser te wijzigen. Eiser heeft aangevoerd dat het UWV geen zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen als gevolg van medicijngebruik.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen adequaat rekening hebben gehouden met de klachten van eiser. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden voor de stelling dat eiser meer of anders beperkt is dan in de FML van 16 juni 2021 is aangenomen. De rechtbank concludeert dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid op 15,77% heeft vastgesteld, waardoor eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen proceskostenvergoeding of griffierecht terugbetaald.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1429 WIA

uitspraak van 8 september 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. R. Joosen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 28 januari 2022 (bestreden besluit).
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 10 augustus 2022 ter zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en mr. J.F.C.A.M. Weterings als gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

Eiser is laatstelijk werkzaam geweest als assistent teamleider via [naam uitzendbureau] bij [naam bedrijf] . Voor dat werk is hij in oktober 2016 uitgevallen vanwege voet- en neusklachten.
Bij besluit van 4 oktober 2018 is aan eiser met ingang van 11 oktober 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Bij besluit van 11 februari 2019 is het bezwaar tegen het besluit van 4 oktober 2018 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend.
Bij besluit van 20 augustus 2019 is aan eiser meegedeeld dat hij met ingang van 30 oktober 2019 in aanmerking komt voor een WGA-vervolguitkering.
Bij besluit van 25 juni 2021 (primair besluit) is aan eiser meegedeeld dat hij vanaf 26 augustus 2021 geen WIA-uitkering meer krijgt omdat hij minder dan 35% arbeids-ongeschikt is.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft eiser onderzocht op het spreekuur van 26 mei 2021 en het dossier bestudeerd. Verder heeft de verzekeringsarts informatie van de huisarts [naam huisarts] van eiser van 9 juni 2021, van arts assistent chirurgie [naam arts assistent] van 18 maart 2020, van neuroloog [naam neuroloog 1] van 3 september 2019 en van neuroloog [naam neuroloog 2] van 5 februari 2019 in haar afwegingen betrokken.
De conclusie van de verzekeringsarts is dat er ten opzichte van de vorige beoordeling in 2018 geen aanwijzingen zijn gevonden om de eerder gestelde belastbaarheid te wijzigen.
Vanuit verzekeringsgeneeskundig oogpunt bezien is er volgens [naam verzekeringsarts] geen reden voor het stellen van een urenbeperking buiten de al gestelde beperkingen, vanwege energetische of preventieve gronden. Eiser voldoet volgens [naam verzekeringsarts] niet aan de criteria van volledige arbeidsongeschiktheid, aangezien er geen sprake is van opname in een ziekenhuis of AWBZ instelling. Eiser is niet bedlegerig of in grote mate ADL-afhankelijk. Tevens functioneert eiser voldoende op micro, macro en meso niveau. Daarom wordt er een mate van belastbaarheid vastgesteld.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser heeft de verzekeringsarts neergelegd in de FML van 16 juni 2021.
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd inclusief het bezwaarschrift en de aanvullende bezwaargronden. Verder heeft hij deelgenomen aan de telefonische hoorzitting van 27 december 2021. Hij is allereerst van mening dat de primaire verzekeringsarts bij de opstelling van haar rapportage zorgvuldig te werk is gegaan door haar conclusie te baseren op anamnese, het eigen medisch onderzoek, de reeds beschikbare informatie vanuit voorgaande verzekeringsgeneeskundige beoordelingen en de informatie vanuit de behandelende sector.
In het bezwaarschrift en tijdens de telefonische hoorzitting komen geen nieuwe medische feiten naar voren, die niet al vermeld zijn door de primaire verzekeringsarts. Het laatste consult met de neuroloog dateert uit 2019 en ook heeft er na 2019 geen nieuw technisch onderzoek plaatsgevonden. De primaire verzekeringsarts beschikte dus over alle medische gegevens om tot een zorgvuldige afweging te kunnen komen van de belastbaarheid.
De verzekeringsarts b&b ziet geen medische argumenten om beperkingen aan te nemen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, behalve dan de beperking voor “het aangewezen zijn op werk zonder verhoogd persoonlijk risico”.
Er zijn op basis van het medicatie gebruik geen andere beperkingen te duiden dan de aangegeven beperkingen in de FML van 16 juni 2021 voor het aangewezen zijn op “werk zonder verhoogd persoonlijk risico” en de beperkingen voor “avond en nachtwerk”
Volgens de verzekeringsarts b&b is er geen medisch objectiveerbare informatie om voor de items reiken, buigen, tillen, staan en zitten meer beperkingen aan te nemen.
[naam verzekeringsarts b&b] concludeert dat heroverweging in bezwaar geen aanleiding geeft tot wijziging van het primair verzekeringsgeneeskundige oordeel.
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat het UWV geen zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft verricht. Er zijn volgens eiser medische argumenten om beperkingen aan te nemen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. Er is onvoldoende rekening gehouden met de beperkingen die hij heeft als gevolg van medicijngebruik. Daarnaast is in de FML onvoldoende rekening gehouden met de beperkingen van eiser op de punten reiken, buigen, tillen, staan en zitten.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder niet alleen de epileptische aanvallen, maar ook de gestelde psychische problemen. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
In de door eiser overgelegde medische gegevens heeft de rechtbank geen aanknopings-punten gevonden voor de stelling dat eiser op de datum in geding meer of anders beperkt is dan in de FML van 16 juni 2021 reeds is aangenomen.
Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in de FML van 16 juni 2021.
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: baliemedewerker (service en info) (Sbc-code 315150), textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel) (Sbc-code 111160) en archiefmedewerker (Sbc-code 315132).
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies niet passend zijn en verwijst daarvoor naar het resultaat functiebeoordeling, de rapportage van de arbeidsdeskundige van 22 juni 2021 en de rapportages van de arbeidsdeskundige b&b van 24 januari 2022 en 6 april 2022. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 15,77%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.

Conclusie en gevolgen

Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 26 augustus 2021 heeft vastgesteld op 15,77%
.Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht beëindigd per 26 augustus 2021.
Het beroep wordt dan ook ongegrond verklaard. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 8 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.