ECLI:NL:RBZWB:2022:5276
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag uitkering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 8 september 2022, wordt het beroep van eiser behandeld, die zich heeft beklaagd over het niet tijdig beslissen door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op zijn aanvraag voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, ingediend op 3 maart 2022. Eiser stelt dat de termijn voor het nemen van een besluit is overschreden en heeft verweerder op 24 juni 2022 in gebreke gesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat verweerder niet binnen de wettelijk vastgestelde termijn van acht weken heeft beslist.
De rechtbank heeft geen zitting gehouden, aangezien dit op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet nodig was. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit moet nemen. Tevens wordt verweerder verplicht een dwangsom van € 100,- per dag te betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser had verzocht om de dwangsom en wettelijke rente, maar de rechtbank wijst het verzoek om wettelijke rente af, omdat de termijn voor betaling van de dwangsom nog niet was verstreken.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50, waarbij de rechtbank het gewicht van de zaak als licht heeft aangemerkt. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.