Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Inleiding
2.Feiten
3.Beoordeling door de rechtbank
4.Conclusie en gevolgen
5.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 september 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 3 november 2020 beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.891 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.157. Na bezwaar werd de aanslag verminderd, maar de rechtbank moest nu oordelen of de inspecteur een te laag bedrag aan onderhoudskosten voor de woning van belanghebbende, die een rijksmonumentenstatus heeft, in aanmerking had genomen.
Belanghebbende en zijn echtgenote verbouwden hun monumentale woning in 2016 en claimden € 50.139 aan aftrekbare onderhoudskosten. De inspecteur erkende slechts € 12.333 aan onderhoudskosten. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem opgevoerde kosten voor onderhoud daadwerkelijk aftrekbaar zijn. De rechtbank wijst erop dat de bewijslast bij belanghebbende ligt en dat zijn eigen berekeningen niet voldoende zijn om de gemotiveerde betwisting van de inspecteur te weerleggen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de aanslag zoals vastgesteld bij de uitspraak op bezwaar gehandhaafd blijft. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.