ECLI:NL:RBZWB:2022:5288

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 september 2022
Publicatiedatum
12 september 2022
Zaaknummer
AWB- 22_1483
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijke niet-ontvankelijkheid van beroep inzake WIA-uitkering en bezwaarprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 september 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de WIA-uitkering van eiser, die zijn beroep tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) had ingesteld. Het primaire besluit, genomen op 5 november 2021, hield in dat de WIA-uitkering van eiser niet zou wijzigen omdat zijn arbeidsgeschiktheid niet was veranderd. Eiser had geen bezwaar gemaakt tegen dit primaire besluit, wat een belangrijke factor in deze procedure was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep van eiser kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat hij redelijkerwijs verweten kan worden dat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het oorspronkelijke besluit. De rechtbank heeft hierbij artikel 8:1 en artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in overweging genomen. Eiser had in zijn aanvullend beroepschrift aangegeven dat hij de medische beoordeling van het UWV betwistte, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet had aangetoond dat hij niet op de hoogte was van de relevante rapportages die aan het primaire besluit ten grondslag lagen.

De rechtbank concludeert dat de grondslag van het primaire besluit niet is gewijzigd en dat eiser in zijn recht niet is benadeeld door het ontbreken van bezwaar. De rechtbank heeft daarom het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1483

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 september 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: mr. T.E. van der Bent),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 november 2021 (primair besluit) heeft verweerder besloten dat de WIA-uitkering van eiser niet wijzigt, omdat de arbeidsgeschiktheid niet gewijzigd is.
Bij besluit van 26 januari 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de (ex)werkgever tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Overwegingen

Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De rechtbank legt hierna uit waarom het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.
In artikel 8:1, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de rechtbank.
In artikel 6:13 van de Awb is bepaald dat geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het oorspronkelijke besluit. In de brief van 26 januari 2022 waarbij verweerder het bestreden besluit van 26 januari 2022 aan eiser toestuurde, heeft verweerder eiser ook gewezen op dit risico.
De rechtbank dient, ambtshalve, eerst stil te staan bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep. In dat verband overweegt de rechtbank het volgende.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit van 5 november 2021. Eiser heeft in zijn aanvullend beroepschrift van 12 april 2022 aangegeven dat hij de medische beoordeling van verweerder, zoals weergegeven in de rapportage van 20 januari 2022, betwist. Het is eiser niet gebleken dat met het verzenden van het primaire besluit de medische beoordeling, de FML en het arbeidsdeskundig rapport is meegezonden. Eiser stelt zich op het standpunt dat indien dit niet is gebeurd, eiser geen verwijt kan worden gemaakt dat hij geen bezwaar heeft gemaakt. Daarnaast stelt eiser zich op het standpunt dat hij zich tegen de stelling van verweerder dat eiser niet duurzaam arbeidsongeschikt is per datum van de nieuwe beoordeling van 20 januari 2022 moet kunnen verweren in beroep.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de rapportages die ten grondslag lagen aan het primaire besluit aan eiser zijn toegezonden bij besluit van 5 november 2021 en bij brieven van 11 oktober 2021 en 10 december 2021. Daarnaast merkt verweerder op dat er van een nieuwe beoordeling per 20 januari 2022 geen sprake is. Het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is weliswaar opgesteld op 20 januari 2022, maar dit betreft een heroverweging van de medische beoordeling die ten grondslag lag aan het primaire besluit van 5 november 2021.
De rechtbank stelt voorop dat in het bestreden besluit van 26 januari 2022 de grondslag van het primaire besluit van 5 november 2021 niet is gewijzigd. De rechtbank constateert verder dat uit het primaire besluit blijkt dat als bijlage het rapport van de arbeidsdeskundige (met als bijlage de FML) is bijgevoegd. Tevens blijkt uit het kopje “De beoordeling van uw arbeidsgeschiktheid” in het primaire besluit dat eiser in het eerder toegezonden rapport van de arts en het bijgevoegde rapport van de arbeidsdeskundige kan lezen hoe zijn arbeidsgeschiktheid is vastgesteld. Indien het rapport van de arbeidsdeskundige al niet bijgesloten zou zijn geweest en/of eiser het rapport van de arts niet zou hebben ontvangen, had het op de weg van eiser gelegen om deze bij verweerder op te vragen.
Daarnaast is de rechtbank met verweerder van oordeel dat er met het bestreden besluit van 26 januari 2022 geen sprake is van een nieuwe beoordeling per 20 januari 2022. In de rapportage van de verzekeringsarts van 20 januari 2022 staat duidelijk aangegeven dat het hier een herbeoordeling betreft naar aanleiding van een ingediend bezwaar door de werkgever tegen het primaire besluit van 5 november 2021.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat eiser redelijkerwijs verweten kan worden dat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit van 5 november 2021.
Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 9 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.