In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 september 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser en gedaagde. Eiser vorderde een straat- en contactverbod tegen gedaagde, die een achterneef van hem is. Eiser stelde dat gedaagde hem herhaaldelijk telefonisch en via WhatsApp benaderde, waarbij hij beledigingen, bedreigingen en intimidaties ondervond. Eiser vreesde voor zijn veiligheid en de impact van gedaagdes gedrag op zijn psychische gezondheid. Gedaagde betwistte de beschuldigingen en stelde dat er geen reden was voor het opleggen van de gevorderde verboden. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser zijn vorderingen onvoldoende had onderbouwd. Er was geen concrete feitelijke onderbouwing van de gestelde onrechtmatige gedragingen van gedaagde, en de door eiser overgelegde WhatsApp-berichten gaven geen aanleiding voor de gevraagde voorzieningen. De rechter wees de vorderingen van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten van gedaagde, die op € 1.330,00 werden begroot. Het vonnis werd openbaar uitgesproken door mr. J. van der Weide.