ECLI:NL:RBZWB:2022:5343

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
15 september 2022
Zaaknummer
C/02/399479 / KG ZA 22-334
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • J. van der Weide
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een vordering tot straat- en contactverbod in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 september 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser en gedaagde. Eiser vorderde een straat- en contactverbod tegen gedaagde, die een achterneef van hem is. Eiser stelde dat gedaagde hem herhaaldelijk telefonisch en via WhatsApp benaderde, waarbij hij beledigingen, bedreigingen en intimidaties ondervond. Eiser vreesde voor zijn veiligheid en de impact van gedaagdes gedrag op zijn psychische gezondheid. Gedaagde betwistte de beschuldigingen en stelde dat er geen reden was voor het opleggen van de gevorderde verboden. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser zijn vorderingen onvoldoende had onderbouwd. Er was geen concrete feitelijke onderbouwing van de gestelde onrechtmatige gedragingen van gedaagde, en de door eiser overgelegde WhatsApp-berichten gaven geen aanleiding voor de gevraagde voorzieningen. De rechter wees de vorderingen van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten van gedaagde, die op € 1.330,00 werden begroot. Het vonnis werd openbaar uitgesproken door mr. J. van der Weide.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Locatie Breda
Cluster II Handelszaken
zaaknummer / rolnummer: C/02/399479 / KG ZA 22-334
Vonnis in kort geding van 14 september 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. D. Marcus te Rijen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. B.J.P. van Gils te Tilburg.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 juli 2022 met producties 1 t/m 3;
  • de email van mr. Marcus van 30 augustus 2022 met 6 foto’s;
  • de mondelinge behandeling op 31 augustus 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] vordert als voorlopige voorziening, samengevat, om aan [gedaagde] een straat- en contactverbod op te leggen, met machtiging van [eiser] om de verboden met behulp van de sterke arm van politie en justitie te bewerkstelligen, waaronder lijfsdwang, en op straffe van een dwangsom.
2.2.
[gedaagde] voert verweer.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Tussen partijen staat het volgende vast:
- [gedaagde] is een achterneef van [eiser] .
- [eiser] woont begeleid en wordt daarbij ondersteund door het RIBW.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] hem zeer vaak telefonisch en per whats app benadert. [eiser] wordt daarbij uitgescholden, beledigd, bedreigd en geïntimideerd. Ook neemt [gedaagde] telefonisch contact op met de vriendin van [eiser] (hierna: [naam 1] ) waarbij bedreigingen worden geuit. Tevens heeft [gedaagde] hem thuis bezocht en dreigt hij [eiser] herhaaldelijk thuis te zullen komen bezoeken. [eiser] vreest dat zijn woonruimte bij het RIBW door de overlast van [gedaagde] in gevaar komt. [eiser] is door de handelwijze van [gedaagde] angstig geworden, wat impact heeft op zijn (psychische) gezondheid. Hij voelt zich nergens meer veilig. [eiser] is bang voor escalaties en wil problematische situaties met [gedaagde] voorkomen. [gedaagde] maakt door zijn gedragingen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [eiser] . Deze handelwijze van [gedaagde] is jegens [eiser] onrechtmatig. [eiser] heeft [gedaagde] herhaaldelijk gevraagd daarmee te stoppen.
3.3.
[gedaagde] betwist het gestelde onrechtmatig handelen. Hij heeft [eiser] niet bedreigd. Er zou veelvuldig contact zijn geweest tussen [gedaagde] en [eiser] / [naam 1] omdat laatstgenoemden zich zorgen maakten over [gedaagde] en zijn vriendin [naam 2] . [gedaagde] erkent dat hij [eiser] in zijn woning heeft bezocht. Tijdens dat bezoek heeft [naam 1] zelfs zijn haar geknipt. [gedaagde] heeft inmiddels geen behoefte meer aan contact met [eiser] . Hij heeft hem daarom recent ook niet meer benaderd. Er is geen reden voor het opleggen van de gevorderde verboden.
3.4.
Voor het toewijzen van een straat- en contactverbod moet sprake zijn van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die het opleggen van zo’n verbod kunnen rechtvaardigen
3.5.
Het ligt op de weg van [eiser] om zijn vorderingen van een concrete feitelijke onderbouwing te voorzien en toe te lichten dat hij daarbij een spoedeisend belang heeft. Het had daarom in deze kort geding procedure op zijn weg gelegen aan te geven welke recente uitlatingen en gedragingen [gedaagde] heeft gedaan en waarom deze jegens hem onrechtmatig zijn. Dit heeft [eiser] nagelaten. [eiser] heeft ter onderbouwing van zijn vordering verwezen naar de door hem als productie overgelegde screenshots van whats appberichten. Hieruit blijkt dat er een intensief contact heeft plaatsgevonden gedurende één weekend (volgens mr. Marcus begin juli 2022), waarbij partijen over en weer aan elkaar appjes hebben gestuurd. Indien en voor zover er buiten voormeld weekend door [gedaagde] appjes aan [eiser] zijn gestuurd, is onduidelijk wanneer deze zijn verstuurd. Ook heeft hij niets overgelegd waaruit blijkt dat zijn woonruimte bij RIBM als gevolg van door [gedaagde] veroorzaakte overlast momenteel gevaar loopt. Door zijn advocaat is tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij [gedaagde] heeft aangeschreven te stoppen met zijn handelwijze en dat zij daarna geen meldingen meer van [eiser] heeft ontvangen over het gedrag van [gedaagde] .
3.6.
[eiser] heeft zijn vorderingen aldus onvoldoende feitelijk onderbouwd nu de door hem aangevoerde onderbouwing het gevorderde niet kan dragen. Dit betekent dat de vorderingen zullen worden afgewezen.
3.7.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat
1.016,00Totaal € 1.330,00

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] gevallen en tot op heden begroot op € 1.330,00;
4.3.
verklaart voormelde kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Weide, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2022.