ECLI:NL:RBZWB:2022:5345

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 september 2022
Publicatiedatum
15 september 2022
Zaaknummer
02-011319-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging doodslag en poging zware mishandeling, veroordeling voor overtreding Wegenverkeerswet

Op 15 september 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling en meerdere verkeersdelicten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling, omdat niet kon worden vastgesteld dat er sprake was van voorwaardelijk opzet aan de zijde van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de bewijsmiddelen onvoldoende waren om te concluderen dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had willen toebrengen aan een politieagent. De verdachte werd echter wel veroordeeld voor het overtreden van artikel 5a van de Wegenverkeerswet, waarbij hij met zijn auto in ernstige mate de verkeersregels had geschonden tijdens een achtervolging door de politie. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden op, evenals een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden. Daarnaast werd een deel van een eerdere voorwaardelijke straf ten uitvoer gelegd, wat resulteerde in een taakstraf van 90 uren. De rechtbank concludeerde dat de verdachte onaanvaardbare risico's had genomen en andere verkeersdeelnemers in gevaar had gebracht, en dat eerdere straffen niet tot gedragsverandering hadden geleid.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/011319-22 en 02/255970-19 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 15 september 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 september 2022, waarbij de officier van justitie, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
  • zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag althans poging tot zware mishandeling van een politieagent door met een auto op hem in te rijden;
  • zich schuldig heeft gemaakt aan het vervoeren/in bezit hebben van ongeveer 16 gram cocaïne;
  • met zijn rijgedrag de verkeersregels ernstig heeft geschonden, waardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen ontstond dan wel gevaar op de weg/hinder is veroorzaakt;
  • een voertuig heeft bestuurd terwijl zijn rijbewijs voor deze categorie voertuigen was geschorst.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De verdediging stelt zich op het standpunt dat sprake is van een grove schending van en een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijk proces, waardoor doelbewust en met grove veronachtzaming aan de belangen en het recht van verdachte op een eerlijk proces is tekortgedaan. Zo heeft de raadsman bepleit dat er door de verbalisanten in strijd met de waarheid is verklaard, er een schending van de verbaliseringsplicht ex artikel 152 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) heeft plaatsgevonden en er tot slot sprake is geweest van het vernietigen van potentieel bewijsmateriaal. Hierdoor zijn de belangen van verdachte op grove wijze veronachtzaamd en dit leidt er zelfs toe dat het wettelijk systeem waarop het strafproces is gebaseerd, in de kern is aangetast. De verdediging heeft zich dan ook primair op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De verdediging heeft dit verwijt allereerst gebaseerd op de volgens haar meinedige verklaringen van de verbalisanten. Dat zou blijken uit de onderlinge tegenstrijdigheid van deze verklaringen. Wat daarvan zij, die veronderstelde tegenstrijdigheid betekent nog niet dat sprake is van meinedige verklaringen. Verklaringen van getuigen zijn in het algemeen gebaseerd op herinneringen, beïnvloed door de omstandigheden waaronder feiten worden waargenomen en ook door een persoonlijke beleving en de persoonlijkheid van een getuige. Dat geldt zowel voor de verbalisanten als voor de verklaring van getuige [getuige] . De rechtbank constateert dan ook dat er geen sprake is geweest van een vormverzuim ten aanzien van de verklaringen van de verbalisanten [naam 1] en [naam 2] .
Voorts heeft de verdediging gesteld dat er sprake is geweest van een schending van de verbaliseringsplicht omdat verbalisant [naam 1] niet in zijn proces-verbaal bevindingen heeft opgenomen dat er geen camerabeelden waren aangetroffen.
Uit artikel 152 Sv volgt dat het de opsporingsambtenaar slechts vrij staat om in een proces-verbaal een vermelding achterwege te laten van hetgeen door hem tot opsporing is verricht of bevonden, voor zover die verrichtingen of bevindingen redelijkerwijs niet van belang kunnen zijn voor enige door de rechter te nemen beslissing. De rechtbank is van oordeel dat het niet verbaliseren van de afwezigheid van camerabeelden redelijkerwijs niet van belang is voor een door de rechtbank te nemen beslissing. Er is dan ook geen sprake van een vormverzuim. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de werkelijke gang van zaken achteraf nog is vastgesteld doordat verbalisant [naam 1] bij zijn verhoor, afgelegd bij de rechter-commissaris op 2 augustus 2022, heeft verklaard dat er geen camerabeelden van het incident waren. Als achteraf de werkelijke gang van zaken kan worden vastgesteld dient dit volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad niet te leiden tot een niet-ontvankelijkverklaring.
Tot slot heeft de verdediging naar voren gebracht dat het vernietigen van potentieel bewijsmateriaal zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Door verbalisant [naam 1] is bij de rechter-commissaris verklaard dat hij WhatsApp berichten tussen hem en de persoon die melding maakte van het dealen in de buurt, heeft verwijderd. Het verwijderen van deze gesprekken tussen verbalisant [naam 1] en de anonieme melder vormt naar het oordeel van de rechtbank eveneens geen ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde. De berichten zijn niet van belang in het kader van de beantwoording van de vragen van artikel 348 en 350 Sv. Er is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake van een vormverzuim.
Gezien het bovenstaande is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan. Evenmin is er, op grond van het zogenoemde Karman-criterium, sprake van strijd met de grondslagen van het strafproces. Zoals al eerder door de rechtbank is geconcludeerd is er geen sprake van het afleggen van meinedige verklaringen door verbalisanten. Voor het overige is hetgeen de verdediging heeft gesteld, onvoldoende om tot de conclusie te komen dat op grond daarvan sprake is geweest van een aantasting van het strafproces als geheel.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 1 impliciet subsidiair en feit 3 primair tenlastegelegde feiten heeft begaan. Uit de verklaringen van de verbalisanten [naam 1] en [naam 2] blijkt dat verdachte, bij het verlaten van de parkeerplaats, risico’s heeft genomen om koste wat kost te kunnen ontkomen aan de politie en hierdoor voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan verbalisant [naam 1] . Voorts heeft verdachte, na het verlaten van de parkeerplaats, veel harder door de bebouwde kom gereden dan was toegestaan, geen voorrang verleend en tegen de rijrichting in gereden waardoor er levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de onder feit 2 en feit 4 tenlastegelegde feiten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich in de eerste plaats op het standpunt gesteld dat de door de verdediging geconstateerde vormverzuimen dienen te leiden tot bewijsuitsluiting. De verdediging heeft voorts bepleit dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Uit de verklaring van getuige [getuige] blijkt dat verdachte heeft geremd en heeft geprobeerd verbalisant [naam 1] te ontwijken toen deze voor zijn auto sprong. Naast vrijspraak voor het tenlastegelegde onder feit 1 heeft de verdediging eveneens vrijspraak bepleit voor de onder 2 en 4 tenlastegelegde feiten. Ten aanzien van feit 3 heeft de verdediging geen verweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Het verweer tot bewijsuitsluiting
Nu de rechtbank heeft geconstateerd dat er geen sprake is van vormverzuimen, zal de rechtbank het verweer van de verdediging tot bewijsuitsluiting verwerpen.
Tenlastegelegde onder feit 1
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat er op 13 januari 2022 een aanrijding heeft plaatsgevonden te Hoogerheide. Verdachte is op deze avond de parkeerplaats opgereden van de [bedrijf] en is daarna klemgereden door een andere auto waarin verbalisant [naam 2] reed. De auto’s hebben op enig moment met de neuzen tegenover elkaar gestaan waarna verdachte zijn auto heeft gekeerd om de parkeerplaats af te rijden. Verbalisant [naam 1] bevond zich op de parkeerplaats bij of in de buurt van de uitgang, werd door verdachte geraakt en is hierbij op de motorkap van de auto van verdachte terecht gekomen. De vraag die moet worden beantwoord, is of de tenlastegelegde gedraging bewezen is en welk strafbaar feit dit oplevert.
OpzetMet de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van verbalisant [naam 1] , zodat verdachte zal worden vrijgesproken van poging doodslag.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank voorts van oordeel dat verdachte evenmin vol opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan verbalisant [naam 1] . Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat verdachte willens en wetens zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen aan verbalisant [naam 1] .
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank dient tot slot de vraag te beantwoorden of voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel kan worden bewezen. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het gevolg zal intreden.
Aanmerkelijke kans op gevolg
Of een gedraging een aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, hangt af van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, Verdachte heeft bij de politie en ter zitting verklaard dat hij wilde vluchten van de parkeerplaats waar hij op dat moment reed. Het was blijkens het proces-dossier op dat moment rond 7 uur in de avond en het betrof een parkeerplaats van een supermarkt waar het rond dit tijdstip druk kan zijn. De rechtbank overweegt dat op een dergelijke locatie niet harder dient te worden gereden dan stapvoets gezien het feit dat er mensen op de parkeerplaats kunnen lopen en van tussen de geparkeerde auto’s kunnen verschijnen. Verdachte reed volgens de verklaring van getuige [getuige] “met een flinke snelheid, ik bedoel hiermee harder dan je normaal op een parkeerplaats zou rijden”.
Daarnaast moet verdachte hebben geweten dat er politie in de buurt was die hem mogelijk de weg wilde blokkeren om hem aan te houden, nu verdachte de sirene van de auto van verbalisant [naam 2] moet hebben gehoord. Getuige [naam 2] heeft verklaard dat zij de sirene heeft aangezet toen zij tegenover verdachte stond en getuige [getuige] heeft verklaard dat hij de sirenes hoorde en zag dat verdachte een aantal seconden later de parkeerplaats probeerde af te rijden. De rechtbank stelt vast dat verdachte met een hogere snelheid dan stapvoets heeft gereden op een parkeerplaats van een supermarkt dan men normaal zou doen, waarbij personen van tussen geparkeerde auto’s kunnen verschijnen en ook dat hij moet hebben geweten dat politie hem de weg zou kunnen (proberen te) blokkeren. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er een aanmerkelijke kans bestond dat er iemand in de buurt van zijn auto zou zijn die zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
Aanvaarding aanmerkelijke kans
Deze aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dient echter ook door verdachte bewust te zijn aanvaard, hetgeen kan worden vastgesteld door onder andere verklaringen van getuigen en de uiterlijke verschijningsvorm.
Zowel getuige [getuige] als de beide verbalisanten zijn stellig in hetgeen zij hebben verklaard. De verklaringen lopen echter uiteen waarbij getuige [getuige] bij de rechter-commissaris nogmaals heeft benadrukt dat verdachte heeft geremd en dat verdachte verbalisant [naam 1] heeft proberen te ontwijken door naar links te sturen. Dit komt overeen met hetgeen verdachte heeft verklaard. Verbalisanten [naam 2] en [naam 1] verklaren juist dat verdachte niet heeft geremd en naar rechts stuurde waarbij hij verbalisant [naam 1] heeft geraakt. De rechtbank kan, gezien deze verschillende lezingen van het ongeval, niet vaststellen wat er daadwerkelijk is gebeurd en kan onder deze omstandigheden dan ook geen oordeel geven over de vraag of verdachte de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard. De rechtbank kan niet uitsluiten dat er sprake is geweest van een onbedoelde gelijktijdige beweging van zowel verdachte als verbalisant [naam 1] , waarbij verdachte verbalisant heeft proberen te ontwijken en verbalisant [naam 1] , uit een schrikreactie, naar dezelfde kant is gesprongen, hetgeen ook wordt verklaard door getuige [getuige] . In dat geval zou er weliswaar sprake zijn van wetenschap van een aanmerkelijke kans op het gevolg, maar zou verdachte ervan uit zijn gegaan dat het gevolg door zijn uitwijkmanoeuvre niet zou intreden. Dit zou bewuste schuld opleveren (met – grove - onachtzaamheid handelen), maar niet voorwaardelijk opzet op zware mishandeling.
Gezien het bovenstaande kan de rechtbank, op basis van de bewijsmiddelen, niet vaststellen dat er aan de zijde van verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder feit 1 tenlastegelegde.
Tenlastegelegde onder feit 2
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 2 tenlastegelegde feit. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat de substantie die is aangetroffen op het parkeerterrein daadwerkelijk cocaïne betrof en dat deze substantie aan verdachte heeft toebehoord.
Tenlastegelegde onder feit 3
Verdachte heeft het aan hem primair ten laste gelegde feit onder 3 bekend. Daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, afkomstig uit het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2022011897 van de politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van pagina 1 t/m 141. De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
  • De verklaring van verdachte ter zitting d.d. 1 september 2022;
  • het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 14 januari 2022, opgenomen op pagina 100 e.v. van voornoemd eindproces-verbaal;
  • het proces-verbaal bevindingen d
Tenlastegelegde onder feit 4
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er vrijspraak dient te volgen van het onder feit 4 tenlastegelegde feit. In het procesdossier ontbreekt het besluit tot schorsing van het rijbewijs door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. Evenmin volgt daaruit dat het besluit aan verdachte bekend is gemaakt.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
3
op 13 januari 2022 te Hoogerheide, gemeente Woensdrecht, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, Mercedes), daarmee rijdende op de weg, te weten onder meer de Huijbergseweg en de Huijgensstraat en de Minckelersweg en de Matthias Wolffstraat en de Kloosterstraat en de Keesomstraat en de Lorentzstraat ende Sondermanlaan, opzettelijk zich zodanig in het verkeer heeft gedragen dat verkeersregels in ernstige mate zijn geschonden, door – terwijl verdachte werd achtervolgd door een politievoertuig, dat was voorzien van optische en geluidsignalen -
- met aanzienlijk hogere snelheden dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 30 km/u en 50 km/u, te rijden en
- geen voorrang te verlenen aan een of meerdere voertuigen, komend vanuit rechts voor hem, verdachte, terwijl zij dit wel hoorden te krijgen volgens de verkeersregels en
- tegen de verkeersrichting in te rijden op de kruising van de Minckelerstraat en de
Sondermanlaan door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, alsmede een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht bij het opleggen van de straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft door zijn verblijf in voorlopige hechtenis de eerste tijd met zijn pasgeboren dochter gemist terwijl het de vraag is of een groot deel van de tenlastegelegde feiten kan worden bewezen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is als bestuurder van een auto op de vlucht geslagen voor de politie en heeft bij deze vlucht, al rijdend door de bebouwde kom, meerdere verkeersregels in ernstige mate geschonden. Zo heeft hij meermalen de toegestane maximumsnelheid ruimschoots overschreden, heeft hij niet de aangegeven rijrichting gevolgd en andere voertuigen geen voorrang verleend. Door zo te handelen heeft verdachte levensgevaarlijke situaties gecreëerd. Hij heeft onaanvaardbare risico’s genomen en andere verkeersdeelnemers ernstig in gevaar gebracht. Het is een zeer gelukkig toeval dat niemand als gevolg van het gedrag van verdachte daadwerkelijk letsel opgelopen heeft. Zeker gezien het tijdstip en het feit dat verdachte in de bebouwde kom reed, is het niet ondenkbaar dat verdachte met zijn rijgedrag een ernstig ongeval zou kunnen hebben veroorzaakt.
De door verdachte aangevoerde reden voor zijn vluchten en zijn daarop volgend rijgedrag vormt, zo al juist, volstrekt geen reden voor dit gevaarlijke gedrag.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij al een aantal malen is veroordeeld voor verkeersdelicten. Aan verdachte is voor deze verkeersdelicten in het verleden een ontzegging van de rijbevoegdheid voor één jaar opgelegd alsmede een strafbeschikking. De reeds opgelegde straffen hebben bij verdachte echter niet geleid tot een gedragsverandering. De rechtbank houdt er in strafverzwarende zin rekening mee dat verdachte zich nog immer niet bewust lijkt te zijn van de gevaren die de overtreding van verkeersregels voor hem en de andere weggebruikers met zich meebrengt.
Ook door de reclassering is in haar advies van 30 mei 2022 aangegeven dat er bij verdachte sprake is van een delictpatroon inzake het overtreden van de WVW en dat verdachte hierin bewuste keuzes lijkt te maken.
De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een bewezenverklaring van feit 1 en feit 3. Nu de rechtbank slechts feit 3 bewezen acht, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Bij de bepaling en de duur van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank houdt rekening met het ernstig gevaarzettende karakter van het delict, en acht daarom oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke rijontzegging aangewezen. Temeer nu verdachte geen lering heeft getrokken uit eerder aan hem opgelegde sancties.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hem na de datum van het bewezenverklaarde feit een strafbeschikking is opgelegd. Daarom houdt de rechtbank ook rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd dat verdachte in voorlopige hechtenis heeft verbleven. Daarnaast zal de rechtbank een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen opleggen voor de duur van zes maanden.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [naam 1] vordert een schadevergoeding van in totaal € 926,- aan immateriële schade voor feit 1.
Verdachte wordt vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De grondslag van de vordering komt aldus te vervallen. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging van het parketnummer 02/255970-19

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van drie maanden gevangenisstraf, die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 18 februari 2020 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal een deel van de vordering tenuitvoerleggen, namelijk een gevangenisstraf van 45 dagen. Gezien de persoonlijke omstandigheden van verdachte zal de rechtbank deze gevangenisstraf van 45 dagen vervangen door een taakstraf van 90 uren.
De tenuitvoerlegging van het restant van de vordering tenuitvoerlegging, zijnde 45 dagen zal door de rechtbank worden afgewezen. Wel zal de rechtbank de proeftijd met één jaar verlengen zodat verdachte de in het vonnis van 18 februari 2020 opgelegde gedragsinterventie kan voortzetten.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op het artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5a, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

feit 3 primair: overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 4 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van zes maanden;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat van de voorwaardelijke straf van drie maanden gevangenisstraf, die bij vonnis d.d. 18 februari 2020 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02/255970-19, een gedeelte
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
45 dagen;
- gelast dat deze ten uitvoer te leggen gevangenisstraf wordt vervangen door
een taakstraf van 90 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
45 dagen;
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging voor het overige af;
- verlengt de proeftijd met één jaar;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [naam 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam 1] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Kooijman, voorzitter, mr. D.S.G. Froger-Zeeuwen en mr. B.A.S.E. Maandag, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.G.E. van Dooren, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 september 2022.
Mr. Froger-Zeeuwen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.