ECLI:NL:RBZWB:2022:5441

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 september 2022
Publicatiedatum
20 september 2022
Zaaknummer
AWB- 20_10124 21_2548
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van aanvragen voor individuele inkomenstoeslag op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 september 2022, geregistreerd onder de zaaknummers 20/10124 PW en 21/2548 PW, beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvragen voor een individuele inkomenstoeslag. Eiser had aanvragen ingediend op 22 september 2020 en 28 januari 2021, die door het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren op respectievelijk 9 oktober 2020 en 22 maart 2021 waren afgewezen. Eiser maakte bezwaar tegen deze besluiten, maar de afwijzingen werden in de bestreden besluiten van 2 december 2020 en 2 juni 2021 gehandhaafd.

De rechtbank heeft de beroepen op 9 augustus 2022 behandeld, waarbij eiser en de gemachtigde van Orionis aanwezig waren. Eiser voerde aan dat hij voldeed aan de voorwaarden voor de individuele inkomenstoeslag, omdat er geen gezamenlijke huishouding met een andere persoon was vastgesteld en zijn inkomen niet boven 110% van de bijstandsnorm uitkwam. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de referteperiodes aan de voorwaarden voldeed. De referteperiodes voor de aanvragen liepen van 22 september 2017 tot 22 september 2020 en van 28 januari 2018 tot 28 januari 2021. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep die relevant zijn voor de beoordeling van de aanvragen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank de beroepen ongegrond, omdat eiser niet heeft aangetoond dat zijn inkomen in de referteperiodes lager was dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/10124 PW en BRE 21/2548 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 september 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam 1] , eiser

en

Het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren (Orionis)

(gemachtigde: mr. N.M. Feijtel).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvragen van 22 september 2020 en van 28 januari 2021 voor een individuele inkomenstoeslag op grond van de Participatiewet.
Orionis heeft deze aanvragen met de besluiten van 9 oktober 2020 en 22 maart 2021 afgewezen. Tegen deze besluiten heeft eiser bezwaar gemaakt.
Met de besluiten van 2 december 2020 (bestreden besluit 1) en van 2 juni 2021 (bestreden besluit 2) op de bezwaren van eiser is Orionis bij de afwijzingen van de aanvragen gebleven.
Het beroep tegen bestreden besluit 1 is bij de rechtbank geregistreerd onder het zaaknummer 20/10124 PW. Het bestreden besluit 2 is bij de rechtbank geregistreerd onder het zaaknummer 21/2548 PW.
De rechtbank heeft de beroepen op 9 augustus 2022 op zitting behandeld, gelijktijdig met drie andere zaken van eiser met zaaknummers 21/3911 PW, 21/4226 PW en 21/4227 PW. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van Orionis.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvragen om een individuele inkomenstoeslag. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
1.
Beroepsgronden
Eiser voert in beide beroepen aan dat hij voldoet aan de vereisten voor het ontvangen van een individuele inkomenstoeslag. Er is nooit een gezamenlijke huishouding tussen hem en mevrouw [naam vrouw] vastgesteld. Dat heeft de rechtbank in de uitspraak van 23 oktober 2020 geoordeeld [1] . Het gaat om een
individueleinkomenstoeslag en het inkomen van [naam vrouw] is niet het inkomen (of vermogen) van eiser. Het inkomen van eiser is bij Orionis bekend door middel van de jaaropgaven. Zijn inkomen komt niet boven 110% van de bijstandsnorm. Bovendien is eiser per 21 juni 2022 toegelaten tot de WSNP.
2.
Beoordeling door de rechtbank
Op grond van artikel 36 van de Participatiewet kan verweerder aan degene die langdurig een laag inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering gelet op de omstandigheden van die persoon, een individuele inkomenstoeslag verlenen. Om voor toekenning in aanmerking te komen, dient betrokkene op grond van de artikelen 1 en 4 van de Verordening individuele inkomenstoeslag (Verordening), gedurende 3 jaar voor de peildatum (de aanvraagdatum) een inkomen te hebben ontvangen dat lager is dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm per jaar.
In geschil is of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de referteperiodes hier in geding aan de voorwaarden voor toekenning van de individuele inkomenstoeslag heeft voldaan. De rechtbank concludeert dat dat niet het geval is, en overweegt daartoe als volgt.
Voor wat betreft de aanvraag van 22 september 2020 loopt de referteperiode van 22 september 2017 tot en met 22 september 2020. Voor wat betreft de aanvraag van 28 januari 2021 loopt de referteperiode van 28 januari 2018 tot en met 28 januari 2021. De rechtbank stelt vast dat de Centrale Raad van Beroep (CRvB) op 24 mei 2022 een uitspraak heeft gedaan over een eerdere aanvraag voor een individuele inkomenstoeslag van eiser (namelijk zijn aanvraag van 4 juli 2019). Deze uitspraak is ook relevant voor de beoordeling van de aanvragen hier in geding. In die uitspraak oordeelde de CRvB:
“4.5 Voor de vraag of het inkomen van appellant in de referteperiode niet hoger was dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm is van belang wat in die periode precies de voor hem toepasselijke bijstandsnorm is geweest. Anders dan appellant heeft aangevoerd, is daarom ook van belang wat zijn woon- en leefsituatie in de referteperiode was. Vergelijk de uitspraak van 20 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2534, onder 6.8 en 6.9.
[…]
4.8
Appellant heeft met de in hoger beroep overgelegde stukken niet aannemelijk gemaakt dat hij in de periode van 4 juli 2016 tot en met 3 maart 2018 als alleenstaande zonder kostendelers moet worden aangemerkt. Het is namelijk onduidelijk gebleven waar hij zijn hoofdverblijf heeft gehad, wat daar zijn woonsituatie was en welke bijstandsnorm op hem van toepassing was. Uit de overgelegde stukken valt slechts af te leiden dat appellant afwisselend in [plaatsnaam 1] en in [plaatsnaam 2] verbleef. Van belang daarbij is dat appellant in deze procedure is teruggekomen op zijn verklaring in de onder 1.2.1 en 1.2.2 genoemde procedures inhoudende dat hij zijn hoofdverblijf vanaf 1 december 2015 bij X in huis in [plaatsnaam 2] had.
4.9.
Uit 4.8 volgt dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn inkomen in de gehele referteperiode lager is geweest dan 110% van de dan steeds toepasselijke bijstandsnorm. Dit betekent dat de rechtbank het beroep, zij het in zoverre op onjuiste gronden, terecht ongegrond heeft verklaard.”
Het oordeel van de CRvB over de referteperiode van 4 juli 2016 tot en met 4 juli 2019 (en dan met name het oordeel over de periode van 4 juli 2016 tot en met 3 maart 2018) staat ook aan toekenning van de hier in geding zijnde aanvragen in de weg. De periode van 4 juli 2016 tot en met 3 maart 2018 is namelijk onderdeel van de beide referteperiodes hier in geding. Eiser heeft geen stukken overgelegd die zouden kunnen leiden tot een ander oordeel over de periode van 4 juli 2016 tot 3 maart 2018. Omdat over deze periode onduidelijk is gebleven waar hij zijn hoofdverblijf heeft gehad, wat daar zijn woonsituatie was en welke bijstandsnorm op hem van toepassing was, heeft eiser ook voor wat de aanvragen hier in geding niet aannemelijk gemaakt dat zijn inkomen in de beide gehele referteperiodes lager is geweest dan 110% van de dan steeds toepasselijke bijstandsnorm.
Ter zitting is overigens gebleken dat eiser over 2021 (vanaf maart 2021) en 2022 wel een individuele inkomenstoeslag van Orionis heeft ontvangen.
3.
Conclusie
De beroepsgronden slagen niet. De beroepen zullen ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 19 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Op grond artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, voor zover hier van belang, kan het dagelijks bestuur op een daartoe strekkend verzoek van een persoon die langdurig een laag inkomen heeft en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet en geen uitzicht op inkomensverbetering heeft, gelet op de omstandigheden van die persoon, een individuele inkomenstoeslag verlenen.
Op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet, stelt de gemeenteraad bij verordening regels met betrekking tot het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet. Op grond van het tweede lid van dit artikel hebben de regels, voor zover het gaat om het eerste lid, onderdeel b, in ieder geval betrekking op de hoogte van de individuele inkomenstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen.
Verordening individuele inkomenstoeslag
De gemeenteraad van [plaatsnaam 1] heeft ter uitvoering van artikel 8 van de Participatiewet de Verordening individuele inkomenstoeslag (Verordening) vastgesteld. De Verordening geldt vanaf 1 januari 2015.
Volgens artikel 1 van de Verordening wordt verstaan onder peildatum: datum waarop een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt; en onder referteperiode: een periode van drie jaar voorafgaand aan de peildatum.
Volgens artikel 4 van de Verordening heeft een persoon een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm.
Uit de toelichting bij de Verordening volgt dat als de leefvorm van de betrokkene in de referteperiode wijzigt, bekeken moet worden of het inkomen van de betrokkene steeds minder dan 110% was van de dan van toepassing zijnde norm.