ECLI:NL:RBZWB:2022:5442

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 september 2022
Publicatiedatum
20 september 2022
Zaaknummer
AWB- 21_4226 21_4227
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van uitkeringsspecificaties en inhoudingen door het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 september 2022, wordt het beroep van eiser tegen de uitkeringsspecificaties van mei, juni en juli 2021 beoordeeld. Eiser, die een bijstandsuitkering ontvangt, heeft bezwaar gemaakt tegen de inhoudingen die door het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren zijn gedaan. Het eerste bestreden besluit, dat betrekking heeft op de uitkeringsspecificatie van mei 2021, verklaart het bezwaar van eiser ongegrond. Eiser stelt dat de hoogte van de nabetaling niet klopt en dat er onterecht bedragen zijn ingehouden ter aflossing van een schuld. De rechtbank behandelt de beroepen gelijktijdig met andere zaken van eiser en concludeert dat de nabetaling over september 2019 naar rato is berekend en dat de inhoudingen van 5% op de uitkering rechtmatig zijn. De rechtbank oordeelt dat de bezwaren van eiser ongegrond zijn en dat de inhoudingen conform de regelgeving zijn uitgevoerd. De rechtbank wijst erop dat de rechtmatigheid van eerdere besluiten niet bij elke betaling opnieuw aan de orde kan worden gesteld, wat leidt tot de niet-ontvankelijkheid van de bezwaren tegen de uitkeringsspecificaties van juni en juli 2021. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een duidelijke grondslag voor inhoudingen en de rol van eerdere besluiten in de beoordeling van lopende uitkeringen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/4226 PW en 21/4227 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 september 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

en

Het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren (Orionis), verweerder

(gemachtigde: mr. N.M. Feijtel).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitkeringsspecificaties van mei 2021 (bij de rechtbank geregistreerd onder het zaaknummer 21/4226 PW) en het beroep tegen de uitkeringsspecificaties van juni 2021 en juli 2021 (bij de rechtbank geregistreerd onder het zaaknummer 21/4227 PW).
Met het bestreden besluit 1 van 22 september 2021 is het bezwaar van eiser tegen de uitkeringsspecificatie van mei 2021 ongegrond verklaard.
Met het bestreden besluit 2 van 24 september 2021 zijn de bezwaren van eiser tegen de uitkeringsspecificaties van juni 2021 en juli 2021 niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft de beroepen op 9 augustus 2022 op zitting behandeld, gelijktijdig met drie andere zaken van eiser (met de zaaknummers 20/10124 PW, 21/2548 PW en 21/3911 PW). Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van Orionis.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt de juistheid van de hoogte van de nabetaling die eiser in mei 2021 heeft ontvangen en de inhouding van 5% van de voor eiser geldende bijstandsnorm op de bijstandsuitkering over de maanden mei, juni en juli 2021 ter afbetaling van een schuld.
Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond
.Dat betekent dat eiser van de rechtbank geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
1.
Feiten
Eiser ontvangt een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande.
In het besluit van 20 september 2019 heeft Orionis, voor zover hier relevant, de bijstandsuitkering met ingang van 5 september 2019 met € 80,- per maand naar beneden afgestemd. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar en vervolgens beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de uitspraak van 29 april 2021 geoordeeld dat Orionis de uitkering niet met € 80,00 per maand had mogen afstemmen [1] .
Ter uitvoering van voornoemde uitspraak, heeft Orionis aan eiser een nabetaling gedaan ter hoogte van € 1.589,33. Dit blijkt uit de uitkeringsspecificatie van 28 mei 2021.
Uit de uitkeringsspecificaties van de maanden mei, juni en juli 2021 blijkt dat Orionis op het uitkeringsbedrag van € 1.075,44 een bedrag van € 53,77 inhoudt ter aflossing van een schuld die eiser bij Orionis heeft.
Eiser heeft tegen de hiervoor genoemde uitkeringsspecificaties bezwaar gemaakt.
In het bestreden besluit 1 is het bezwaar tegen de uitkeringsspecificaties van mei 2021, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie, ongegrond verklaard.
Omdat de afstemming op de uitkering pas is ingegaan op 5 september 2019, is er over de maand september 2019 geen € 80,- nabetaald, maar € 69,33 (naar rato). In wat eiser heeft aangevoerd ziet Orionis geen grond voor nog een nabetaling van € 10,67. Op de bijstandsuitkering wordt sinds mei 2021 5% ingehouden ter aflossing van eisers schuld bij Orionis. De verrekening is conform de regelgeving geschied. Er zijn geen dringende redenen om de aflossing op de vordering middels maandelijkse verrekeningen met de uitkering te wijzigen.
In het bestreden besluit 2 zijn de bezwaren tegen de uitkeringsspecificaties van juni en juli 2021 onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (ECLI:NL:CRVB:2010:BL3614) niet-ontvankelijk verklaard. De rechtmatigheid van een eerder genomen besluit waarbij over de grondslag van periodiek te betalen uitkering is beslist, kan niet bij elke betaling opnieuw (integraal) aan de orde worden gesteld. Voor zover over een element van de uitkering al eerder een besluit is genomen en daarin bij een periodieke betaling geen wijzing optreedt, is in het algemeen slechts sprake van een herhaling van de eerder genomen beslissing. Zo’n herhaling is niet gericht op enig rechtsgevolg dat niet al door de oorspronkelijke beslissing tot stand was gebracht en kan niet worden aangemerkt als een besluit. Aan de uitkeringsspecificaties van de maanden juni en juli 2021 ligt de uitspraak van de rechtbank van 29 april 2021 (ECLI:NL:RBZWB:2021:2209) ten grondslag. De rechtbank heeft bepaald dat de bijstandsuitkering niet mag worden afgestemd. Dit heeft tot een nabetaling geleid. Vanaf mei 2021 wordt er op grond van de Beleidsregels terug- en invordering 5% van de uitkering verrekend met de openstaande vordering. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en op 22 september 2021 is hier een besluit op bezwaar over genomen. De rechtmatigheid van dat besluit kan niet bij elke betaling opnieuw integraal aan de orde worden gesteld. De uitkeringsspecificaties van juni en juli 2021 kunnen daarom niet aangemerkt worden als besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De bezwaarschriften zijn dan ook niet-ontvankelijk.
2.
Beroepsgronden
Eiser voert aan dat de hoogte van de nabetaling niet klopt. Er is in de maand september 2019 een bedrag van € 80,00 ingehouden en niet een bedrag van € 69,33. Dat blijkt volgens eiser ook uit de uitkeringsspecificatie van september 2019. Eiser dient daarom over deze maand € 80,00 nabetaald te krijgen en niet € 69,33.Verder voert eiser aan dat als Orionis een bedrag van 5% wil inhouden op de uitkering ter aflossing van een schuld, eerst het concrete schuldbedrag bekend zou moeten zijn. De inhoudingen van 5% op de uitkering van de maanden mei, juni en juli 2021 hebben geen grondslag meer, nu uit het proces-verbaal van de schikking tussen eiser en Orionis bij de Centrale Raad van Beroep op 5 juli 2021 blijkt dat er van een fraudevordering geen sprake meer is en dat een eventuele schuld op basis van boetewaardige gedragingen zou moeten worden vastgesteld. Orionis heeft niets ter uitvoering van de schikking van 5 juli 2021 gedaan. Er wordt 5% ingehouden ter aflossing op een verzonnen schuldbedrag. Het besluit dat er geen aflossing kan plaatsvinden wordt bovendien genegeerd.
3.
Beoordeling door de rechtbank
Bestreden besluit 1
De nabetaling
3.1
De rechtbank concludeert dat de hoogte van de nabetaling die eiser van Orionis heeft ontvangen ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank van 29 april 2021, juist is, en overweegt daartoe als volgt.
3.2
Orionis heeft de uitkering van eiser per
5 september 2019met € 80,00 gekort
.De rechtbank heeft die korting onterecht gevonden, zodat eiser recht heeft op een nabetaling over de ten onrechte gekorte periode. Het geschil over de hoogte van de nabetaling ziet alleen op de maand september 2019. Eiser stelt dat Orionis zijn uitkering in die maand ook met € 80,00 heeft gekort, zodat hij over die maand recht heeft op een nabetaling van € 80,00 en niet op een nabetaling naar rato van € 69,33. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt. Van belang is dat de nabetaling over de maand september 2019 ziet op de periode van 5 september 2019 tot en met 30 september 2019. Dat is geen volledige maand, maar een deel van de maand, namelijk 26 dagen. De nabetaling over de periode van 5 tot en met 30 september is dan ook terecht naar rato berekend: waar eiser over een gehele maand recht heeft op € 80,00 is dat bij 26 dagen (€80/30 x 26 =) € 69,33.
3.3
Dat uit de uitkeringsspecificatie van de maand september 2019 zou volgen dat eiser over deze maand wél recht heeft op een nabetaling van € 80,00 volgt de rechtbank niet. De norm voor een alleenstaande was in september 2019 € 1.030,42 per maand. Eiser voert aan dat zijn uitkering over die maand is gekort met € 55,00 voor gas/water/licht en met € 80,00 voor eten, dus in totaal met € 135,00. De hoogte van eisers uitkering in de maand september 2019,
uitgaande van een volledige uitkeringsmaand,is dan (€ 1.030,42 – € 135,00 =) € 895,42. Uit de door eiser overgelegde uitkeringsspecificatie van de maand september 2019 blijkt dat eiser over die maand een bedrag van € 776,03 heeft ontvangen. Dat bedrag vloeit voort uit het feit dat de uitkering in de maand september 2019 niet over 30 dagen, maar over 26 dagen is uitbetaald: € 895,42/30x26 = € 776,03. Ook hieruit vloeit voort dat eiser in de maand september 2019 niet over 30 maar over 26 dagen een uitkering heeft ontvangen. Linksom of rechtsom is de conclusie dat de nabetaling over deze maand naar rato diende plaats te vinden.
3.4
De rechtbank concludeert dan ook dat Orionis de hoogte van de nabetaling juist heeft vastgesteld. De beroepsgrond slaagt niet.
De verrekening
3.5
Tussen partijen is niet in geschil dat de uitkeringsspecificatie over de maand mei 2021 op grond van artikel 79 van de Participatiewet voor de toepassing van artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met een besluit (tot verrekening) gelijk moeten worden gesteld.
3.6
Eiser is het niet eens met het feit dat Orionis sinds mei 2021 een bedrag van € 53,77, zijnde 5% van zijn bijstandsnorm, inhoudt op zijn uitkering ter aflossing van een schuld die eiser bij Orionis heeft. In beroep voert eiser in de kern aan dat de schikking tussen partijen op 5 juli 2021 bij de CRvB ervoor heeft gezorgd dat de grondslag voor de inhoudingen is komen te vervallen.
3.7
De rechtbank volgt eiser hierin niet. De rechtbank stelt allereerst vast dat de oorspronkelijke intrekking en terugvordering is neergelegd in het besluit van 5 april 2018, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 9 juli 2018 en deels vernietigd bij uitspraak van de rechtbank van 20 mei 2019. In het proces-verbaal van de schikking in hoger beroep, zoals door partijen overgelegd, staat vermeld:
  • “ het dagelijks bestuur beperkt de terugvordering van meneer [naam eiser] tot de kosten van de verleende bijstand over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 januari 2018;
  • De terugvordering is gebaseerd op een boete-waardige gedraging en is geen fraudevordering;”
[…]
3.8
De rechtbank leest in dit proces-verbaal dat de terugvorderingsperiode ten opzichte van het oorspronkelijke besluit weliswaar is verkort, maar dat er een aanzienlijke terugvorderingsperiode is blijven bestaan, namelijk over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 januari 2018. Dit betekent dat ook na de tussen partijen bereikte schikking vast staat dat eiser een bedrag aan Orionis dient terug te betalen. Dat bedrag betreft de terugvordering van 3 jaar aan verstrekte bijstand. Voor zover het eiser onduidelijk was wat het exact resterende terugvorderingsbedrag was na de schikking, had hij daar bij Orionis navraag over kunnen doen.
3.9
Ter aflossing van de terugvordering, mocht Orionis op grond van de regelgeving overgaan tot verrekening met de lopende bijstandsuitkering van eiser. Op grond van artikel 4:93, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang bezien met artikel 60, vierde lid, van de Participatiewet is Orionis bevoegd om de terugvordering te verrekenen met de lopende bijstand, tenzij beslag daarop nietig zou zijn. Op grond van artikel 10 van de Beleidsregels terug- en invordering Orionis Walcheren, bedraagt de aflossingsverplichting tenminste 5% van de bijstandsnorm.
3.1
Eiser heeft verder aangevoerd dat Orionis zelf heeft vastgesteld dat er geen sprake is van enige aflossingscapaciteit. Ter zitting heeft Orionis bevestigd dat dat inderdaad het geval was gedurende de periode dat er werd afgestemd (5 september 2019 tot en met april 2021). Omdat eisers uitkering gedurende die periode met € 80,00 per maand werd gekort, was er geen ruimte om af te lossen op de schuld. Per mei 2021 is die afstemming (naar het verleden en de toekomst) ongedaan gemaakt, waardoor er voor eiser weer ruimte ontstond om te gaan aflossen. Orionis heeft er uit coulance niet voor gekozen om met terugwerkende kracht per 5 mei 2019 te gaan verrekenen, maar per mei 2021.
3.11
De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding de verrekening onrechtmatig te achten.
Ten aanzien van bestreden besluit 2
3.12
De rechtbank stelt vast dat dit besluit ziet op de uitbetaling van de bijstandsuitkering aan eiser in de maanden juni en juli 2021. Eiser is het voor wat betreft deze maanden ook niet eens met de inhoudingen van 5% van zijn bijstandsnorm ter aflossing van zijn schuld aan Orionis.
3.13
De rechtbank stelt voorop dat aan elke betaling van salaris of uitkering een besluit tot zodanige betaling ten grondslag ligt. Wanneer een ander daartoe strekkend geschrift van het bestuursorgaan ontbreekt kan dit besluit zichtbaar worden in een salaris- of uitkeringsspecificatie. Daartegen staat dan in beginsel het rechtsmiddel bezwaar open. De rechtmatigheid van een eerder genomen besluit waarbij over de grondslag van periodiek te betalen salaris of uitkering is beslist, kan echter niet bij elke betaling opnieuw aan de orde worden gesteld. Voor zover over een element van de salaris- of uitkeringsvaststelling al eerder een besluit is genomen en daarin bij een periodieke betaling geen wijziging optreedt, is in het algemeen slechts sprake van een herhaling van de eerder genomen beslissing. Zo’n herhaling is niet gericht op enig rechtsgevolg dat niet reeds door de oorspronkelijke beslissing tot stand was gebracht en kan om die reden niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 januari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL3614).
3.14
De rechtbank stelt vast dat nu eiser de rechtmatigheid van de inhouding van 5% van de bijstandsnorm al voor wat betreft de uitkeringsspecificatie van mei 2021 aan de orde heeft gesteld, hij dat niet vervolgens bij iedere daaropvolgende uitbetaling (specificatie) opnieuw aan de orde kan stellen. Omdat de inhouding/verrekening voor het eerst in de specificatie van mei 2021 aan de orde is gekomen, en eiser daartegen reeds rechtsmiddelen heeft aangewend, kunnen de daarop volgende uitkeringsspecificatie niet worden aangemerkt als besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De bezwaren tegen de specificaties over de maanden juni en juli 2021 zijn terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.
Conclusie
De beroepen zullen ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 19 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 4:93 van de Awb luidt:
1. Verrekening van een geldschuld met een bestaande vordering geschiedt slechts voor zover in de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien.
2. Verrekening geschiedt onder vermelding van de vordering waarmee de geldschuld is verrekend alsmede de hoogte van het bedrag van de verrekening.
3. De verrekening werkt terug overeenkomstig artikel 129, eerste en tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.
4. De schuldenaar is niet bevoegd tot verrekening voor zover beslag op de vordering van de schuldeiser nietig zou zijn.
5. Uitstel van betaling staat aan verrekening niet in de weg.
Participatiewet
Artikel 60, vierde lid, van de Participatiewet, luidt:
Indien de persoon van wie kosten van bijstand als bedoeld in de artikelen 58, eerste lid, worden teruggevorderd dan wel verplicht is tot betaling van een bestuurlijke boete of een eerdere bestuurlijke boete wegens eenzelfde gedraging als bedoeld in de artikelen 18a, vijfde lid, of 47g, vijfde lid, algemene bijstand of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen ontvangt, verrekent het college die kosten en bestuurlijke boete met die algemene bijstand of uitkering.
Beleidsregels terug- en invordering Orionis Walcheren
Geldend van 01-01-2021 t/m heden
Artikel 8 Verrekening
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 60, vierde lid, PW en artikel 28, tweede lid, IOAW en IOAZ en ongeacht de in artikel 8 genoemde betalingstermijn gaat het dagelijks bestuur op grond van artikel 127 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, indien mogelijk, meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op bijstand of een uitkering in het kader van de IOAW/IOAZ.
2. Op grond van de mogelijkheid tot verrekenen wordt een bedrag dat aan belanghebbende moet worden nabetaald aangewend ter aflossing van de vordering zoals die is beschreven in de beschikking.
[…]
Artikel 10 Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit
1. De aflossingsverplichting bedraagt tenminste 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, dan wel de netto IOAW/IOAZ-grondslag, per maand inclusief vakantietoeslag.
2. In afwijking van het eerste lid wordt in geval van beslaglegging door een derde (andere schuldeiser dan het dagelijks bestuur), de aflossingsverplichting voor alle vorderingen in beginsel bepaald op het bedrag wat aan beslag is of kan worden gelegd.