ECLI:NL:RBZWB:2022:5459

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
21 september 2022
Zaaknummer
21/2286 en 21/2287
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van belastingaanslagen en vergrijpboete in verband met hennepteelt

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 september 2022, wordt de zaak behandeld van een belanghebbende die in beroep gaat tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst. De inspecteur had aan de belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, evenals een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet. De rechtbank beoordeelt de beroepen van de belanghebbende, die stelt dat hij geen inkomsten heeft genoten uit hennepteelt, maar dat een derde in zijn woning een hennepkwekerij heeft opgezet terwijl hij in het ziekenhuis verbleef. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de aanslagen en de vergrijpboete terecht heeft opgelegd, maar vernietigt de boetebeschikking omdat niet is aangetoond dat de belanghebbende opzet had. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de bewijslast omgekeerd en verzwaard heeft, en dat de schatting van het inkomen uit hennepteelt niet onredelijk is. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar tegen de boetebeschikking en bepaalt dat de inspecteur het griffierecht en proceskosten aan de belanghebbende moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/2286 en 21/2287
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 september 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats] , belanghebbende
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de belastingdienst,de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 3 mei 2021.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.234 (hierna: de aanslag IB/PVV). Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag IB/PVV heeft de inspecteur belanghebbende € 1.197 belastingrente in rekening gebracht (hierna: de belastingrentebeschikking) en belanghebbende een vergrijpboete van € 6.770 opgelegd (hierna: de boetebeschikking).
1.3.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 37.638 (hierna: de aanslag Zvw). Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag Zvw heeft de inspecteur belanghebbende € 179 belastingrente in rekening gebracht (hierna: de belastingrentebeschikking).
1.4.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard en de aanslagen en de beschikkingen gehandhaafd.
1.5.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De gemachtigde heeft op 5 september 2022 om 15:56 uur een verdagingsverzoek ingediend. Een afschrift hiervan wordt samen met deze uitspraak aan de inspecteur verzonden.
1.7.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de zaak te verdagen en heeft de beroepen op 6 september 2022, om 9:30 uur op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Belanghebbende en zijn gemachtigde waren niet aanwezig.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende woonde in 2017 alleen in een huurwoning aan de [adres 1] te [plaats] (hierna: de woning).
2.2.
Belanghebbende is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand om aangifte IB/PVV 2017 te doen. Belanghebbende heeft over het jaar 2017 geen aangifte IB/PVV gedaan.
2.3.
Op [datum 2] is in de woning van belanghebbende een hennepkwekerij aangetroffen.
2.4.
De inspecteur heeft, naar aanleiding van de informatie van de Officier van Justitie over het strafrechtelijk onderzoek naar belanghebbende, een boekenonderzoek ingesteld bij belanghebbende (hierna: het boekenonderzoek).
2.5.
Bij vonnis van [datum 3] is belanghebbende strafrechtelijk veroordeeld. Tevens is hij veroordeeld om een ontnemingsvordering van € 33.493,76 te voldoen. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld.
2.6.
Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft de inspecteur het inkomen van belanghebbende gecorrigeerd met resultaat uit overige werkzaamheden (hierna: ROW) van € 37.638. Tevens is een vergrijpboete opgelegd van € 6.770. Het betreft de volgende aanslagen.
Belastbaar inkomen uit werk en woning
Bijdrage-inkomen
Belastingrente
Vergrijpboete
Aanslag IB/PVV
€ 52.234
€ 1.197
€ 6.770
Aanslag Zvw
€ 37.638
€ 179
2.7.
Het inkomen uit ROW van € 37.638 is berekend aan de hand van het strafdossier waarbij de inspecteur uit is gegaan van één oogst van de aangetroffen planten in de kweekruimte.
2.8.
Het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslagen, de vergrijpboete en de belastingrente is ongegrond verklaard.
2.9.
Tot de gedingstukken behoort een rapport van een psychologisch onderzoek. Hierin staat, voor zover thans van belang, het volgende:

[naam 1] is een [leeftijd] man van [land] afkomst. In [land] heeft hij geen onderwijs gevolgd. Hij woont sinds [jaar] in Nederland. [naam 1] spreekt beperkt Nederlands en kan nauwelijks lezen en schrijven. Hij huurt een woning en krijgt ambulante begeleiding vanuit [naam 2] .
(…)
intelligentie
De cognitieve mogelijkheden van [naam 1] zijn in kaart gebracht middels de SON -R 6-40, een niet-verbale Intelligentietest. Cognitief gezien functioneert [naam 1] op licht verstandelijk beperkt niveau (SON -IQ: 58, met referentieleeftijden tussen <5;6 en 6,6 jaar). [naam 1] heeft bij aanvang van de
test zeer veel moeite met het begrijpen van de instructie, zowel verbaal als niet verbaal.
Hij geeft herhaaldelijk aan dat hij het niet snapt en maakt vervolgens de oefenopgaven fout. Dit geldt met name voor de subtesten uit de redeneerschaal (Analogieën en Categorieën).
(…)
Taalbegrip
(…)
[naam 1] geeft vaak aan dat hij het woord niet kent. Het wordt te moeilijk voor hem wanneer er gevraagd wordt naar abstracte woorden zoals emoties of naar (werk)woorden die niet alledaags zijn.
Eenvoudige en dagelijkse woorden weet [naam 1] goed aan te wijzen, al kent hij ze niet allemaal. Het taalbegrip van [naam 1] komt ongeveer overeen met een leeftijd van 8 jaar (…).
Om toch een indicatie te geven van het niveau is gebruik gemaakt van het ontwikkelingsniveau en hieruit komt een leeftijdsequivalent van 8 jaar. Hoewel zijn taalbegrip erg beperkt is, lijkt er geen sprake te zijn van een taalstoornis in engere zin, maar lijkt deze beperking in
taal onderdeel van een algehele verstandelijke beperking.
2.10.
Tevens is namens belanghebbende een verklaring van een arts overgelegd, opgemaakt op [datum 1] waarin het volgende verklaard wordt:

Hierbij verklaar ik, [naam 3] dat ik op maandag 1 mei 2017 in de rol van generalist bij [stichting] , dhr. [naam 1] op het huisadres van zijn vader aan de [adres 2] , te [plaats] heb bezocht.
Dhr. [naam 1] verbleef tijdelijk op het adres van zijn vader omdat hij herstellende en
revaliderende was van een zware operatie aan zijn heup-slagaders. Zijn vader en andere familieleden verleenden mantelzorg aan dhr. [belanghebbende].”

3.Beoordeling door de rechtbank

Afwijzing verdagingsverzoek
3.1.
De gemachtigde heeft op 5 september 2022, om 15:56 uur een verdagingsverzoek ingediend.
3.2.
Het verdagen van de zitting is een bevoegdheid van de rechtbank. Bij de toepassing hiervan dient zij rekening te houden met verschillende belangen, waaronder die van alle bij de procedure betrokken partijen, alsook het belang van een goede rechtspleging dat is gediend met een voortvarende behandeling van de zaak. Gelet op de inhoud van het verzoek alsmede het tijdstip waarop het verzoek is gedaan, heeft de rechtbank om proceseconomische redenen geen aanleiding gezien om aan het verzoek van de gemachtigde tegemoet te komen.
Inhoudelijk
3.3.
De rechtbank beoordeelt of de aanslagen en de vergrijpboete terecht en tot juiste bedragen zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.4.
Belanghebbende heeft in de kern gesteld dat hij geen inkomsten heeft genoten uit hennepteelt, maar dat een derde – in de periode waarin belanghebbende opgenomen was in een ziekenhuis en daarna voor revalidatie elders verbleef – in zijn woning een hennepkwekerij is gestart. Bij terugkomst in zijn woning heeft belanghebbende de hennepkwekerij aangetroffen, maar durfde geen aangifte hiervan te doen omdat hij bedreigd werd. Tevens is namens belanghebbende gesteld dat hij vanwege zijn fysieke en mentale beperkingen niet in staat kan zijn geweest om een hennepkwekerij te exploiteren. Bovendien had hij niet de financiële middelen of de kennis om apparatuur voor de kwekerij aan te schaffen.
3.5.
De inspecteur is van mening dat de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard omdat belanghebbende over het jaar 2017 geen aangifte IB/PVV heeft gedaan. Volgens hem is de correctie gebaseerd op de gemiddelde verkoopopbrengsten van hennep en het strafrechtelijk onderzoek zodat sprake is van een redelijke schatting. Ter onderbouwing van het ROW-inkomen is de inspecteur bij zijn berekening uitgegaan van één oogst in de periode tussen [datum 4] tot [datum 2] gebaseerd op de hoeveelheid aangetroffen planten en een groeicyclus van 10 weken. Ter zitting heeft de inspecteur toegelicht dat de berekening van het inkomen uit ROW gebaseerd is op het strafrechtelijke rapport.
Omkering en verzwaring bewijslast?
3.6.
In artikel 27e, eerste lid, van de AWR is bepaald – voor zover van belang – dat indien de vereiste aangifte niet is gedaan het beroep ongegrond wordt verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (“omkering en verzwaring van de bewijslast”).
3.7.
Vast staat dat belanghebbende is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand om aangifte IB/PVV 2017 te doen en dat hij geen aangifte IB/PVV heeft gedaan over het jaar 2017. Dit brengt mee dat de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard. In dat geval dient de rechtbank te beoordelen (i) of sprake is van een redelijke – niet willekeurige – schatting door de inspecteur, en, zo ja, (ii) of belanghebbende heeft doen blijken dat en in hoeverre de belastingaanslag zoals die luidt na uitspraak op bezwaar, onjuist is.
Redelijke schatting?
3.8.
De omkering en verzwaring van de bewijslast laat onverlet dat de inspecteur gehouden is om bij het vaststellen van de aanslagen uit te gaan van een redelijke schatting van het belastbare inkomen. Het vereiste van een redelijke schatting voorkomt dat een aanslag naar willekeur wordt vastgesteld. [1] In dat kader rust op de inspecteur de taak om de schatting zodanig te onderbouwen met feitelijke stellingen dat die schatting de redelijkheidstoets kan doorstaan. [2] Als de inspecteur daarin slaagt dan ligt het op de weg van belanghebbende, wanneer hij de schatting betwist, om daarvoor het verzwaarde tegenbewijs te leveren.
3.9.
Alles in overweging nemende is de rechtbank van oordeel dat de schatting van de inspecteur – welke is gebaseerd op de gegevens zoals opgenomen onder 3.5 en de strafrechtelijke veroordeling – niet onredelijk is. De omstandigheid dat belanghebbende eerder in het jaar 2017 opgenomen is geweest in het ziekenhuis en daarna heeft moeten revalideren, maakt dit niet anders nu de inspecteur uit is gegaan van één kweek in de periode tussen [datum 4] en [datum 2] . Dit brengt mee dat op belanghebbende de verzwaarde bewijslast rust om te doen blijken dat de inkomsten te hoog zijn vastgesteld.
3.10.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende, met hetgeen hij heeft aangevoerd – zoals is weergegeven in 3.4 - niet voldaan aan de op hem rustende verzwaarde bewijslast. Dit brengt mee dat de aanslagen en de belastingrentebeschikkingen in stand blijven.
Is de vergrijpboete terecht opgelegd?
3.11.
Op grond van artikel 67d AWR kan – voor zover hier van belang – een vergrijpboete worden opgelegd indien het aan opzet van een belastingplichtige is te wijten dat de belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven, de aangifte niet, dan wel onjuist of onvolledig is gedaan. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet.
3.12.
Opzet is het willens en wetens handelen of nalaten, leidend tot het niet of niet binnen de daarvoor gestelde termijn heffen of betalen van belasting. Onder opzet wordt mede verstaan voorwaardelijk opzet. Onder voorwaardelijk opzet wordt verstaan het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat een handelen of nalaten tot gevolg heeft dat te weinig belasting geheven is of kan worden. Bij de beantwoording van de vraag of het bewijs met betrekking tot een bestanddeel van een beboetbaar feit, zoals in dit geval (voorwaardelijk) opzet, is geleverd, dienen de waarborgen in acht te worden genomen die een belanghebbende kan ontlenen aan artikel 6, tweede lid, EVRM. In dat verband kan de aanwezigheid van een bestanddeel van een beboetbaar feit alleen worden aangenomen als de daarvoor vereiste feiten en omstandigheden buiten redelijke twijfel zijn komen vast te staan. Deze maatstaf stemt overeen met de in fiscale wetgeving voorkomende formulering ‘doen blijken’, die inhoudt dat de desbetreffende feiten en omstandigheden overtuigend moeten worden aangetoond. [3]
3.13.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur niet doen blijken dat belanghebbende willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn handelen of nalaten tot gevolg zou hebben dat te weinig belasting geheven zou worden. De gestelde bewustheid bij belanghebbende in dit kader is – mede bezien het psychologisch rapport - niet gebleken. De boete dient daarom vernietigd te worden.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
Het beroep, voor zover het gericht is tegen de boetebeschikking, is gegrond. De beroepen zijn voor het overige ongegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar tegen de boetebeschikking en vernietigt de boetebeschikking.
4.2.
Omdat het beroep tegen de boetebeschikking gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 759,- omdat de gemachtigde van belanghebbende een beroepschrift heeft ingediend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

5.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar over de boetebeschikking gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar over de boetebeschikking;
- vernietigt de boetebeschikking;
- verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 49,- aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 759,- aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier op 20 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Hoge Raad 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184.
2.Hoge Raad 27 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV0401.
3.Hoge Raad 8 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:526.