ECLI:NL:RBZWB:2022:5469

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
21 september 2022
Zaaknummer
21/2902 en 21/2903
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aftrek voor specifieke zorgkosten in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 september 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, die door belanghebbende werd betwist. De rechtbank constateert dat de inspecteur het bezwaar van belanghebbende gegrond heeft verklaard en de aanslag heeft verminderd. Belanghebbende heeft echter een bezwaarschrift ingediend tegen deze beslissing, wat leidde tot een beroepsprocedure.

De rechtbank behandelt de feiten en oordeelt over de aftrek van specifieke zorgkosten die belanghebbende heeft opgevoerd in haar aangifte. De rechtbank stelt vast dat de hoogte van de uitgaven voor vervoer in verband met ziekte en invaliditeit in geschil is. De rechtbank overweegt dat belanghebbende aannemelijk moet maken dat zij recht heeft op een hoger bedrag aan kosten voor vervoer dan reeds door de inspecteur in aftrek is toegelaten. Na beoordeling van de ingediende stukken en de verklaringen van de inspecteur, komt de rechtbank tot de conclusie dat de inspecteur de aftrek voor specifieke zorgkosten tot een te laag bedrag heeft toegestaan.

De rechtbank verklaart het beroep van belanghebbende gegrond, verlaagt het belastbaar inkomen uit werk en woning en wijst de inspecteur aan om het griffierecht te vergoeden. Tevens wordt het beroep tegen de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen aanslag is opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/2902 en 21/2903
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 september 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats] ,
belanghebbende,
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 24 juni 2021.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.552, en gelijktijdig € 48 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.254, en de in rekening gebrachte belastingrente verminderd tot € 44.
1.4.
Belanghebbende heeft een bezwaarschrift ingediend tegen de in 1.3 genoemde beslissing van de inspecteur. De inspecteur heeft dat bezwaarschrift toegezonden aan de rechtbank als beroepschrift. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 1 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens de inspecteur deelgenomen [inspecteur] en [inspecteur] . Belanghebbende en haar gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende, geboren in 1926, heeft in het jaar 2018 een Opel Astra F.1.6 (hierna: de auto) in bezit.
2.2.
De kilometerstand van de auto bedroeg op 20 oktober 2017 110.323 kilometer, op 20 november 2018 115.559 kilometer en op 13 november 2019 122.082 kilometer.
2.3.
In haar aangifte IB/PVV voor het jaar 2018 heeft belanghebbende specifieke zorgkosten opgevoerd, waaronder uitgaven voor vervoer in verband met ziekte en invaliditeit.
2.4.
De inspecteur heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning in de aanslag IB/PVV voor het jaar 2018, in afwijking van de aangifte, als volgt vastgesteld:
Inkomen uit vroegere arbeid
€ 21.189
Specifieke zorgkosten
€ 438
Giften
€ 199
Persoonsgebonden aftrek
€ 637 -/-
Belastbaar inkomen uit werk en woning
€ 20.552
De in de aanslag toegelaten aftrekbare specifieke zorgkosten bestaan uit:
Uitgaven voor kleding en beddengoed
€ 300
Uitgaven voor geneeskundige hulp
€ 148
Verhoging (113% van € 300)
€ 339
Drempel
€ 349 -/-
Specifieke zorgkosten
€ 438
2.5.
De inspecteur heeft in zijn uitspraak op bezwaar aanvullend specifieke zorgkosten in aftrek toegelaten voor € 100 aan uitgaven voor vervoer in verband met de verkrijging van geneeskundige hulp. Hij heeft in de uitspraak vermeld dat de opgevoerde € 40 aan uitgaven voor medicijnen niet aftrekbaar zijn, maar bij de berekening van de specifieke zorgkosten dat bedrag wel in aanmerking genomen.
De specifieke zorgkosten zijn na bezwaar zodoende vóór de wettelijke verhoging en drempel vastgesteld op € 588, en na de wettelijke verhoging (€ 497) en drempel (€ 349) op € 736.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de aftrek voor specifieke zorgkosten in de aanslag IB/PVV voor het jaar 2018 tot het juiste bedrag heeft vastgesteld. Uit de stukken van belanghebbende leidt de rechtbank af dat uitsluitend in geschil is de hoogte van de uitgaven voor vervoer in verband met ziekte en invaliditeit.
3.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.17, eerste lid, aanhef en letter b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) worden als uitgaven voor specifieke zorgkosten aangemerkt de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor vervoer.
3.3.
Tot de uitgaven voor vervoer behoren naast uitgaven voor bezoek aan medische hulpverleners of het ondergaan van medische behandelingen ook de overige op belanghebbende drukkende kosten van vervoer voor zover zij meer bedragen dan de vervoerskosten van andere belastingplichtigen die niet ziek of invalide zijn maar overigens in dezelfde financiële en maatschappelijke positie verkeren als belanghebbende.
3.4.
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat belanghebbende, die aanspraak maakt op een aftrekpost, aannemelijk dient te maken dat zij recht heeft op een hoger bedrag aan kosten voor vervoer dan reeds door de inspecteur in aftrek is toegelaten.
Kosten van de auto
3.5.
Ter zitting heeft de inspecteur aangegeven niet meer te betwisten dat ter berekening van de totale vervoerskosten van belanghebbende in aanmerking moeten worden genomen:
  • i) de door belanghebbende opgevoerde onderhoudskosten van de auto van € 636,
  • ii) de in bezwaar berekende motorrijtuigenbelasting van de auto van € 392 en
  • iii) de in bezwaar berekende verzekeringspremies van de auto van € 1.175.
Verder heeft de inspecteur ter zitting aangegeven dat ook met brandstofkosten rekening dient te worden gehouden. Conform het standpunt van belanghebbende, kan de rechtbank uitgaan van een brandstofprijs in 2018 van € 1,73 per liter en een verbruik van de auto van 1 op 10, aldus de inspecteur.
3.6.
De rechtbank stelt aan de hand van de beschikbare kilometerstanden van de auto (zie 2.2) vast dat gemiddeld 318 kilometer per maand is gereden. [1] Rekenend met dat gemiddelde is dan in het jaar 2018 in totaal 3.816 kilometer gereden. De inspecteur heeft ter zitting aangegeven zich in de berekening van de gereden kilometers te kunnen vinden. Dat brengt mee dat aan kosten voor brandstof in het jaar 2018 € 661 in aanmerking moet worden genomen. [2]
3.7.
De rechtbank stelt de in totaal in aanmerking te nemen kosten voor de auto in 2018 vast op € 2.864 (€ 636 + € 392 + € 1.175 + € 661). Per gereden kilometer bedragen de kosten van de auto in het jaar 2018 dus € 0,75. [3]
Vervoer voor geneeskundige hulp
3.8.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat zij ter verkrijging van geneeskundige hulp in het jaar 2018 vier keer het MMC te Eindhoven heeft bezocht, met een afstand van 11,2 kilometer retour, en zes keer het MMC Veldhoven, met een afstand van 18,8 kilometer retour. Verder stelt zij voor die bezoeken € 40 aan parkeerkosten te hebben gehad (10 keer € 4). De inspecteur heeft het aantal bezoeken aan het MCC Eindhoven en MCC Veldhoven, de afgelegde kilometers en de parkeerkosten betwist.
3.9.
De rechtbank stelt vast dat in de stukken een afsprakenoverzicht is opgenomen van de MMC ziekenhuizen, waarop de volgende zeven bezoeken in 2018 zijn geregistreerd:
  • op 5 februari 2018 een bezoek aan de afdeling Maag-, Darm- en Leverziekten te MMC Veldhoven;
  • op 23 februari 2018 een bezoek aan de afdeling Maag-, Darm- en Leverziekten te MMC Eindhoven;
  • op 30 maart 2018 een bezoek aan de afdelingen SEH en Radiologie te MMC Veldhoven;
  • op 31 maart 2018 een bezoek aan de afdeling Neurologie te MMC Veldhoven;
  • op 4 mei 2018 een bezoek aan de afdeling Neurologie te MMC Veldhoven;
  • op 7 september 2018, een bezoek aan de afdelingen Radiologie en Orthopedie te MMC Eindhoven;
  • op 2 oktober 2018 een bezoek aan de afdeling Cardiologie te MMC Eindhoven;
Voorgaande brengt de rechtbank op een totaal van drie bezoeken aan MMC Eindhoven en vier bezoeken aan MMC Veldhoven. Dat belanghebbende, op wie de bewijslast rust, in het jaar 2018 de voornoemde ziekenhuizen vaker afzonderlijk heeft bezocht, is, nu een nadere onderbouwing daarvan ontbreekt, naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden.
3.10.
De (snelste) reisafstand tussen het woonadres van belanghebbende (Veluwelaan 8 te [plaats] ) en het MMC Eindhoven bedraagt volgens Google Maps voor een enkele reis 4,1 kilometer. Van het woonadres van belanghebbende tot aan MMC Veldhoven is de afstand volgens Google Maps 12,7 kilometer per enkele reis. Belanghebbende heeft dus voor de in totaal zeven bezoeken aan MMC Eindhoven en MMC Veldhoven 126,2 kilometer afgelegd ter verkrijging van geneeskundige hulp. [4] Gelet op de hiervoor reeds berekende kilometerprijs van de auto (zie 3.7), stelt de rechtbank de uitgaven voor vervoer ter verkrijging van geneeskundige hulp vast op afgerond € 95. [5]
3.11.
Belanghebbende heeft verder nog aangevoerd dat zij € 40 aan parkeerkosten heeft gemaakt voor de bezoeken aan de ziekenhuizen. Die stelling heeft belanghebbende niet onderbouwd met enige stukken. De parkeerkosten zijn daarmee niet aannemelijk gemaakt en komen daarom niet als vervoerskosten voor aftrek in aanmerking.
3.12.
De rechtbank stelt op grond van voorgaande de uitgaven voor vervoer ter verkrijging van geneeskundige hulp vast op € 95. De inspecteur heeft door het in aanmerking nemen van € 100 voor vervoer ter verkrijging van geneeskundige hulp, die kosten dus niet tot een te laag bedrag in aanmerking genomen.
Extra vervoerskosten
3.13.
Kosten van vervoer kunnen als ziektekosten in aanmerking worden genomen voor zover die vervoerskosten meer bedragen dan de vervoerskosten van andere belastingplichtigen die niet ziek of invalide zijn, maar verder in dezelfde positie verkeren als belanghebbende.
3.14.
Ter berekening van die vervoerskosten stelt de rechtbank vast dat belanghebbende in het jaar 2018 € 2.864 aan kosten heeft gemaakt (zie 3.6). Die kosten moeten allereerst worden verminderd met de reeds in aftrek toegestane vervoerskosten ter verkrijging van geneeskundige hulp, in dit geval € 100 (zie 3.12), en verder worden afgezet tegen de vervoerskosten van vergelijkbare belastingplichtigen die niet ziek of invalide zijn (de maatman).
3.15.
De inspecteur heeft ter zitting ingestemd met het in dit geval hanteren van de gegevens van het NIBUD ter vaststelling van de maatman. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat volgens de gegevens van het NIBUD de gemiddelde maandelijkse besteding aan vervoer voor een persoon in haar positie die niet ziek of invalide is, € 125 bedraagt. Aldus stelt de rechtbank de kosten van de maatman voor het jaar 2018 vast op € 1.500 (12 x € 125).
3.16.
Met in achtneming van voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het bedrag aan meerkosten voor vervoer wegens ziekte of invaliditeit van belanghebbende € 1.264 bedraagt (€ 2.864 – € 100 – € 1.500). Dat bedrag komt daarom aanvullend als vervoerskosten voor aftrek in aanmerking.
Interne compensatie
3.17.
De inspecteur heeft aangevoerd dat hij in de formele uitspraak op het bezwaarschrift per abuis € 40 aan uitgaven voor medicijnen in aftrek heeft toegelaten, terwijl belanghebbende daar geen recht op had, en overigens ook in de motivering van de uitspraak op bezwaar was aangegeven dat die uitgaven niet in aftrek zouden worden toegelaten. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat die € 40 in mindering moet komen op de in aftrek toe te laten specifieke zorgkosten en doet daarmee een beroep op interne compensatie.
3.18.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van de door belanghebbende opgevoerde kosten voor medicijnen de inspecteur heeft gesteld dat de medicijnen in bijlage 1 van de Regeling zorgverzekeringswet zijn opgenomen. Belanghebbende heeft niet gesteld, of anderszins aannemelijk gemaakt, dat dit onjuist is. Voor uitgaven voor die medicijnen bestaat geen recht op aftrek, aangezien het gaat om uitgaven voor zorg die vallen onder het verplicht te verzekeren risico. [6] De uitgaven voor medicijnen zijn daarom ten onrechte in aftrek toegestaan.
3.19.
Het beroep van de inspecteur op interne compensatie slaagt alleen als het nettobedrag dat aan inkomstenbelasting is verschuldigd door interne compensatie niet hoger wordt dan het oorspronkelijk verschuldigde bedrag. Omdat aan die voorwaarde wordt voldaan, staat de rechtbank het beroep op interne compensatie toe. Dat betekent dat de uitgaven voor medicijnen van aftrek worden geweigerd.
Tussenconclusie
3.20.
Voorgaande leidt tot de volgende berekening van de persoonsgebonden aftrek voor het jaar 2018:
Kleding en beddengoed
€ 300
Geneeskundige hulp
€ 148
Vervoerskosten
€ 1.364 (€ 1.264 + € 100)
Medicijnen
€ 0
Uitgaven voor verhoging
€ 1.812
Verhoging
€ 1.881 (1.664 x 113%)
Drempel
€ 349 -/-
Specifieke zorgkosten
€ 3.344
Giften
€ 199
Persoonsgebonden aftrek
€ 3.543
3.21.
Het belastbaar inkomen uit werk en woning van belanghebbende voor het jaar 2018 stelt de rechtbank daarom vast op € 17.646 (€ 21.189 - € 3.543).
3.22.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de in rekening gebrachte belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. De beslissing van de rechtbank over de belastingrente volgt de beslissing betreffende de aanslag.
Aanslag Zvw 2017
3.23.
Tot slot merkt de rechtbank op dat belanghebbende in haar bezwaarschrift dat is aangemerkt als beroepschrift ook als bestreden beslissing de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) voor het jaar 2018 benoemt. De inspecteur heeft gesteld dat aan belanghebbende geen aanslag Zvw voor het jaar 2018 is opgelegd, hetgeen de rechtbank gelet op de overgelegde stukken ook aannemelijk voorkomt. De rechtbank verklaart het beroep tegen de aanslag Zvw 2018 (BRE 21/2903) daarom niet-ontvankelijk.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
De rechtbank concludeert dat de inspecteur de aftrek specifieke zorgkosten in de aanslag IB/PVV tot een te laag bedrag heeft toegestaan. De rechtbank verklaart het beroep tegen de aanslag IB/PVV daarom gegrond, en verlaagt het belastbaar inkomen uit werk en woning.
4.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Wel krijgt belanghebbende het griffierecht vergoed.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart:
  • verklaart het beroep tegen de aanslag IB/PVV voor het jaar 2018 gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.646 en vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
  • verklaart het beroep tegen de aanslag Zvw voor het jaar 2018 niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 49 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier, op 21 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid, en artikel 28, zevende lid, AWR).
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.In een periode van 37 maanden (20 oktober 2017 tot 13 november 2019) is 11.759 kilometer gereden. 11.759/37 = 318.
2.€ 1,73 x (3.816/10) = € 661.
3.€ 2.864 aan gemaakte kosten voor de auto gedeeld door 3.816 gereden kilometers.
4.4,1 kilometer x 2 x 3 en 12,7 kilometer x 2 x 4.
5.126,2 kilometer x € 0,75.
6.artikel 6.18, eerste lid, onderdeel g, van de Wet IB 2001.