ECLI:NL:RBZWB:2022:551

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 februari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_9854
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid burgemeester tot sluiting van een bedrijfspand na aantreffen van gestolen goederen

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, [naam eiser1] en [naam eiser2], en de burgemeester van de gemeente Waalwijk. De zaak betreft de sluiting van een bedrijfspand dat in gebruik was bij [naam bedrijf] vanwege het aantreffen van gestolen motorblokken. De burgemeester had op 16 maart 2020 een besluit genomen om het pand te sluiten voor de duur van zes maanden, wat door eisers werd bestreden. De rechtbank heeft de bevoegdheid van de burgemeester om het pand te sluiten beoordeeld aan de hand van de Gemeentewet en de Algemene Plaatselijke Verordening van Waalwijk. De rechtbank concludeert dat de burgemeester bevoegd was om het pand te sluiten, maar dat hij niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. De rechtbank oordeelt dat de burgemeester onvoldoende heeft onderbouwd waarom de sluiting noodzakelijk was, vooral omdat het bedrijfspand al was ontruimd door eisers. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit. Tevens wordt de burgemeester veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan eisers van € 15.600,- voor gederfde huurinkomsten, en moet hij het griffierecht van € 178,- vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9854 WET

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 februari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser1] en [naam eiser2] , te [plaatsnaam] , eisers

gemachtigde: mr. M.P. Wolf,
en

de burgemeester van de gemeente Waalwijk, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 16 maart 2020 (primaire besluit) heeft de burgemeester het pand aan de [adres] in [Plaatsnaam2] dat in gebruik was bij het bedrijf [naam bedrijf] met ingang van 2 april 2020 gesloten voor de duur van zes maanden vanwege het aantreffen van gestolen motorblokken in het pand.
In het besluit van 22 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft de burgemeester het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 23 december 2021.
Hierbij waren aanwezig eisers, hun gemachtigde en mr. S.H.J. Kuijper namens de burgemeester.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De heer [naam eiser1] is eigenaar van het perceel kadastraal aangeduid als Waalwijk [perceelnummer] . Dit perceel bestaat uit de adressen [adres] , [nummer1] en [nummer2] . Met ingang van
1 november 2016 heeft hij het bedrijfspand [adres] (hierna: het bedrijfspand) verhuurd aan [naam bedrijf]
Naar aanleiding van een controle op 28 november 2019 is door deskundigen van het Landelijk Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit (LIV) vastgesteld dat van de in het bedrijfspand aangetroffen motorblokken een groot deel afkomstig is van diefstal.
Aan de hand van de bevindingen van het LIV heeft de burgemeester geconcludeerd dat van de gecontroleerde motorblokken tenminste 56% van diefstal afkomstig was. Op 30 januari 2020 heeft de burgemeester aan eisers laten weten voornemens te zijn om het bedrijfspand voor de duur van zes maanden te sluiten.
Op 10 maart 2020 hebben eisers hun zienswijze kenbaar gemaakt.
Bij het primaire besluit heeft de burgemeester een last onder bestuursdwang opgelegd, inhoudende dat het bedrijfspand met ingang van 2 april 2020 voor de duur van zes maanden gesloten wordt en blijft.
Tegen het primaire besluit hebben eisers bezwaar gemaakt. Tevens hebben zij een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Bij uitspraak van 1 mei 2020 heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen vanwege het ontbreken van een voldoende spoedeisend belang.
De burgemeester heeft het pand op 14 mei 2020 gesloten.
Op 23 juli 2020 heeft een hoorzitting bij de commissie bezwaarschriften plaatsgevonden.
Deze commissie heeft op 18 augustus 2020 een advies uitgebracht, inhoudende het bezwaar gegrond te verklaren en het bestreden besluit te herroepen.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard en deels herroepen, in die zin dat de sluiting van het pand zal worden opgeheven met ingang van de dag na de verzenddatum van het bestreden besluit.
Geschil
2. Aan de rechtbank ligt de vraag voor of de burgemeester bevoegd was tot het opleggen van de last onder bestuursdwang, en zo ja, of hij in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.
Standpunt van eisers
3. Eisers voeren aan dat de burgemeester niet bevoegd was om het bedrijfspand te sluiten, omdat een wettelijke grondslag daartoe ontbreekt. Eisers stellen dat zij door de burgemeester niet op de hoogte zijn gesteld van het feit dat [naam bedrijf] een malafide huurder was. Het voornemen tot sluiting overviel hen en zij hebben toen alles op alles gezet om van [naam bedrijf] als huurder af te komen. De huurovereenkomst hebben zij per 31 maart 2020 beëindigd. De burgemeester heeft niet in redelijkheid gebruik kunnen maken van de bevoegdheid tot sluiting. Hij had hiervan moeten afzien, omdat het doel was bereikt. Verder is niet gebleken van bekendheid van het pand in het criminele circuit, een ‘loop’ naar het pand of onrust in de omgeving. Omdat er geen gevaar voor de openbare orde was, was er geen sprake van een situatie waarbij het noodzakelijk is dat wordt ingegrepen. Daarnaast is de sluiting volgens eisers onevenredig, omdat eisers geen enkele betrokkenheid bij de geconstateerde activiteiten hadden. Er heeft geen juiste belangenafweging plaatsgevonden. Het is eisers niet duidelijk geworden waarom de doelstelling kennelijk wel was bereikt op de dag nadat het bestreden besluit is verzonden, maar niet al nadat het pand was ontruimd. Eisers zijn van mening dat de burgemeester met het geven van een waarschuwing had kunnen volstaan. Het besluit voldoet niet aan de zwaardere motiveringsplicht die bij afwijking van het advies van de commissie bezwaarschriften op de burgemeester rust. Eisers hebben verzocht om schadevergoeding en om vergoeding van proces- en griffiekosten. De grief met betrekking tot de ingebrekestelling hebben eisers ter zitting laten vallen.
Wettelijk kader
4. Ingevolge artikel 125, derde lid, van de Gemeentewet wordt de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang uitgeoefend door de burgemeester, indien de last dient tot handhaving van regels welke hij uitvoert.
Ingevolge artikel 174, eerste lid, van de Gemeentewet is de burgemeester belast met het toezicht op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven
Ingevolge het tweede lid van dat artikel is de burgemeester bevoegd bij de uitoefening van het toezicht, bedoeld in het eerste lid, de bevelen te geven die met het oog op de bescherming van veiligheid en gezondheid nodig zijn.
Artikel 5:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat in deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Op grond van artikel 5:21 van de Awb wordt onder last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie inhoudende
a. een last tot het geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Ingevolge artikel 5:24, eerste en tweede lid, van de Awb omschrijft de last onder bestuursdwang de te nemen herstelmaatregelen en vermeldt het de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
Ingevolge artikel 2:77c, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Waalwijk 2018 (APV) is de burgemeester bevoegd een voor het publiek openstaand gebouw, voor een bepaalde duur, geheel of gedeeltelijk te sluiten als daar door misdrijf verkregen zaken voorhanden, bewaard of verborgen zijn, dan wel zijn verworven of overgedragen.
Op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c. het niet tijdig nemen van een besluit;
d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
Beoordeling door de rechtbank
5.1
Bevoegdheid burgemeester
Op grond van de hiervoor genoemde artikelen 125 en 174 van de Gemeentewet, in samenhang bezien met artikel 2:77c, eerste lid, aanhef en onder c, van de APV, heeft de burgemeester de bevoegdheid het pand voor een bepaalde duur te sluiten als daar door misdrijf verkregen zaken voorhanden, bewaard of verborgen zijn, dan wel zijn verworven of overgedragen. Tussen partijen is niet in geschil dat bij de controle in het bedrijfspand motorblokken zijn aangetroffen die van diefstal afkomstig zijn. Wel verschillen partijen van mening over de vraag of het om een ‘voor het publiek openstaand gebouw’ gaat. Uit de informatie op de website van [naam bedrijf] blijkt dat het gaat om een garagebedrijf waar men terecht kan voor service, onderhoud en reparatie van automotoren. De rechtbank is met de burgemeester van oordeel dat het bedrijf van [naam bedrijf] , gezien de activiteiten als regulier garagebedrijf, kan worden aangemerkt als een voor het publiek openstaand gebouw.
Naar het oordeel van de rechtbank was de burgemeester op grond van de genoemde artikelen van de Gemeentewet en de APV bevoegd om tot sluiting van het pand over te gaan.
5.2
Heeft de burgemeester in redelijkheid van de bevoegdheid tot sluiting gebruik gemaakt?
De burgemeester heeft de sluiting van het pand noodzakelijk en passend gevonden om de handel in gestolen goederen ongedaan te maken, het gebruik en de bekendheid van het pand waar strafbare feiten worden gepleegd te doorbreken, recidive te voorkomen, de openbare orde in de omgeving van het pand te herstellen en verdere nadelige effecten van de handel op het openbare leven en andere lokale omstandigheden ongedaan te maken. De ernst en de omvang van de geconstateerde overtredingen rechtvaardigen volgens de burgemeester de duur van de sluiting van zes maanden. Een sluiting van kortere duur zou onvoldoende zijn om de genoemde doelstellingen te behalen.
Eisers hebben de huurovereenkomst met [naam bedrijf] per 31 maart 2020 beëindigd en het bedrijfspand is enkele dagen daarvoor, op 27 maart 2020, ontruimd. De burgemeester is op 14 mei 2020 daadwerkelijk tot sluiting van het bedrijfspand overgegaan. De rechtbank ziet niet in waarom sluiting van het pand noodzakelijk was om handel in gestolen goederen ongedaan te maken en recidive te voorkomen nu [naam bedrijf] het pand al had verlaten. Verder is uit het dossier niet gebleken dat sprake was van een loop van criminelen naar het pand en een verstoring van de openbare orde en veiligheid. Op de zitting heeft de burgemeester toegelicht dat klanten met auto’s met dubieuze kentekens op de bedrijfsactiviteiten van [naam bedrijf] afkwamen, maar daarvoor zijn geen aanknopingspunten in het dossier te vinden en het is ook niet in het bestreden besluit terug te lezen. Het is de rechtbank voorts niet duidelijk geworden wat de burgemeester bedoelt met het ongedaan maken van ‘de verdere nadelige effecten van de handel op het openbare leven en andere lokale omstandigheden’.
De burgemeester heeft de verwijtbaarheid van eisers meegenomen in de belangenafweging. Aangezien eisers zelf in de autobranche werkzaam zijn, hadden zij volgens de burgemeester moeten weten dat de door [naam bedrijf] gehanteerde prijzen niet reëel waren. Daarnaast zouden eisers meermalen zijn geïnformeerd over het feit dat zij met minder bonafide huurders te maken hadden. Dit wordt door eisers ontkend. De enkele stellingen van de burgemeester, zonder (schriftelijke) onderbouwing daarvan, zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de verwijtbaarheid van eisers op te kunnen baseren.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de burgemeester de noodzaak en evenredigheid van de last onvoldoende feitelijk en concreet onderbouwd. De burgemeester heeft daarom niet in redelijkheid gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid.
Conclusie
6. Gelet op het vorenstaande zal het beroep gegrond worden verklaard. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, het primaire besluit herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
Schadevergoeding
7.1
Eisers hebben verzocht om schadevergoeding van € 19.825,93, bestaande uit gederfde huurinkomsten van € 15.600,- (zes maanden x € 2.600,-), kosten in verband met het opstellen van een beëindigingsovereenkomst en een nieuwe huurovereenkomst.
7.2
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat het besluit tot sluiting van het bedrijfspand onrechtmatig is. De gederfde huurinkomsten kunnen worden aangemerkt als schade ten gevolge van het besluit tot sluiting van het bedrijfspand. Gelet op de door eisers overgelegde huurovereenkomst met [naam bv] bestaat er naar het oordeel van de rechtbank aanleiding tot het toekennen van een schadevergoeding tot een bedrag van € 15.600,-.
Ten aanzien van de geclaimde kosten in verband met het opstellen van een beëindigingsovereenkomst overweegt de rechtbank dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. Het causaal verband tussen deze schade en de sluiting is niet aannemelijk geworden. De hiervoor genoemde overeenkomst is voor de sluiting van het bedrijfspand aangegaan. Met betrekking tot de geclaimde kosten in verband met een nieuwe huurovereenkomst overweegt de rechtbank dat eisers onvoldoende hebben onderbouwd tot welk bedrag schade is geleden. Reeds hierom komen deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking.
Griffierecht en proceskosten
8.1
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de burgemeester aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
8.2
De rechtbank veroordeelt de burgemeester in de door eisers gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. De bijstand door een gemachtigde levert 4 punten op (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 541,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt
€ 2.600,-. .

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • veroordeelt de burgemeester tot het betalen van een schadevergoeding aan eisers tot een bedrag van € 15.600,-;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding voor het overige af;
  • draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van eisers tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. Graumans, griffier, op 3 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.