Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Inleiding
2.Feiten
3.Beoordeling door de rechtbank
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van een belanghebbende, woonachtig in de Verenigde Staten, tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had aan de belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.724, en gelijktijdig een verzuimboete van € 385 opgelegd wegens het niet tijdig indienen van de aangifte. De belanghebbende had de aangifte pas op 23 maart 2021 ingediend, terwijl deze voor 19 maart 2021 had moeten zijn ingediend. De inspecteur verklaarde het bezwaar van de belanghebbende ongegrond, waarna de belanghebbende in beroep ging.
De rechtbank heeft het beroep op 16 september 2022 behandeld. De rechtbank oordeelt dat de verzuimboete terecht is opgelegd, omdat de belanghebbende niet tijdig aangifte heeft gedaan. De rechtbank overweegt dat de belanghebbende niet alle zorg heeft betracht die in redelijkheid van haar kon worden gevergd om ervoor te zorgen dat tijdig aangifte werd gedaan. De rechtbank wijst erop dat de belanghebbende in het voorafgaande jaar ook was uitgenodigd tot het doen van aangifte en dat dit toen tijdig is gedaan. De rechtbank kan de stelling van de belanghebbende dat zij overvallen was door de correspondentie van de Belastingdienst niet goed plaatsen, aangezien er geen verplicht ander toezendadres was dan dat van de belanghebbende zelf.
De rechtbank concludeert dat de verzuimboete van € 385 passend en geboden is, en verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat de verzuimboete gehandhaafd blijft en dat de belanghebbende geen griffierecht terugkrijgt, noch een vergoeding van haar proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, en openbaar gemaakt op 30 september 2022.