ECLI:NL:RBZWB:2022:5523

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 september 2022
Publicatiedatum
23 september 2022
Zaaknummer
AWB- 21_4589
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV over verwijtbare werkloosheid en recht op WW-uitkering

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV. De eiser had een WW-uitkering aangevraagd na zijn ontslag bij zijn werkgever, maar het UWV weigerde de uitkering op de grond dat de eiser verwijtbaar werkloos was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zelf ontslag heeft genomen zonder dat er voldoende redenen waren om dit te rechtvaardigen. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij onder druk was gezet om ontslag te nemen of dat er onoplosbare problemen waren op de werkvloer. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had voldaan aan de verplichtingen van de Werkloosheidswet (WW) en dat het UWV terecht had besloten om de uitkering niet uit te betalen. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4589 WW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 september 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV), verweerder.

Inleiding

In het besluit van 30 juni 2021 (primair besluit) heeft het UWV gesteld dat eiser vanaf 1 juli 2021 recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), maar dat deze niet tot uitkering komt omdat hij verwijtbaar werkloos is. In het besluit van 1 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Eiser heeft daar beroep tegen ingesteld.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank stelt vast dat het griffierecht niet is betaald. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het betalen van griffierecht wegens betalingsonmacht. Omdat niet gebleken is dat eiser enig inkomen of vermogen heeft, is de rechtbank van oordeel dat eiser niet in verzuim is, zodat het beroep ontvankelijk is.
De rechtbank heeft het beroep op 18 augustus 2022 op zitting behandeld. Hierbij was aanwezig mr. H.J.J. Verhoeven namens het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en omstandigheden
1. Eiser was sinds 16 december 2019 werkzaam voor de [naam bedrijf] in [plaatsnaam] . Op 14 juni 2021 heeft hij een WW-uitkering aangevraagd. Bij brief van 15 juni 2021 heeft het UWV eiser verzocht om aanvullende gegevens om de aanvraag te kunnen beoordelen. Daarop heeft eiser de arbeidsovereenkomst met [naam bedrijf] overgelegd en een brief van 3 juni 2021 waarin eisers opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever wordt bevestigd. In die brief is vermeld dat de laatste dag van de arbeidsovereenkomst 30 juni 2021 is.
Bij het primaire besluit heeft het UWV gesteld dat eiser vanaf 1 juli 2021 wel recht heeft op een WW-uitkering, maar dat de uitkering niet betaald wordt omdat eiser verwijtbaar werkloos is. Hij heeft zelf ontslag heeft genomen zonder dat dit nodig was.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Hij heeft daarbij een brief van 17 december 2020 overgelegd, waaruit blijkt dat eiser op 16 december 2020 een gesprek heeft gehad op het hoofdkantoor van zijn ex-werkgever. Tevens heeft eiser zijn ontslagbrief van 18 mei 2021 overgelegd.
Bij het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Het UWV heeft onderzocht of van eiser gevergd kon worden om de arbeidsovereenkomst voort te zetten. Daartoe is er contact opgenomen met eisers ex-werkgever. Die heeft aangegeven dat eiser voor ontslagname geen gesprekken heeft aangevraagd om zijn onvrede kenbaar te maken en er geen reden was om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Het gesprek op 16 december 2020 was bedoeld om eisers kant van het verhaal te horen, vastgesteld is dat hij niets met de geconstateerde onregelmatigheden te maken had. Niet gebleken is dat eiser pogingen heeft gedaan de problemen op het werk op te lossen of dat er een negatieve sfeer hing die noodzaakte tot ontslag. Evenmin is gebleken dat de ex-werkgever eiser gedwongen heeft om ontslag te nemen. Daarom kan niet geconcludeerd worden dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet van eiser kon worden gevergd.
Beroepsgronden
2. Eiser stelt dat uit het bestreden besluit niet duidelijk wordt of het UWV nu wel of niet aanneemt dat er gesprekken zijn geweest. Volgens eiser zijn er wel degelijk meerdere gesprekken geweest met de filiaalmanager en het hoofdkantoor omdat zaken niet volgens planning gingen. De ex-werkgever wilde echter niet luisteren en ondernam geen actie. Daarnaast zijn er onregelmatigheden op de werkvloer geconstateerd. Daarom heeft eiser, tezamen met andere collega’s, ontslag genomen, mede om verdere problemen te voorkomen. Er is ook constant druk uitgeoefend, zo werd er meerdere keren per week gevraagd wanneer eiser ontslag zou nemen. Er was dus sprake van dwang.
Beoordelingskader
3. In artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW is bepaald dat de werknemer moet voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt.
Op grond van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder b, van de WW is de werknemer verwijtbaar werkloos geworden indien de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de werknemer zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd.
Artikel 27, eerste lid, van de WW bepaalt dat het UWV blijvend een bedrag op de uitkering in mindering brengt wanneer de werknemer een verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, van de WW niet is nagekomen. Dit is alleen anders wanneer het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten.
In de Beleidsregels toepassing artikelen 24 en 27 WW 2006 (Beleidsregels) staat dat wanneer de werknemer het initiatief neemt tot beëindiging van de dienstbetrekking beoordeeld zal worden of voortzetting van de dienstbetrekking van de werknemer te vergen is geweest. Indien dit het geval is, dan is er in beginsel sprake van verwijtbare werkloosheid op grond van artikel 24, tweede lid, onder b, WW.
Beoordeling
4. Niet in geschil is dat eiser zelf ontslag heeft genomen bij zijn ex-werkgever. Volgens vaste rechtspraak [1] moet, ingeval een werknemer de dienstbetrekking op eigen verzoek beëindigt, de daaropvolgende werkloosheid in beginsel als verwijtbaar in de zin van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder b, van de WW worden beschouwd, tenzij sprake is van omstandigheden die een uitzondering op dit uitgangspunt rechtvaardigen.
Van dergelijke omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Uit zijn ontslagbrief van 18 mei 2021 blijkt dat eiser ontslag heeft genomen omdat hij ontevreden was over diverse arbeidsvoorwaarden. Niet gebleken is dat eiser voor ontslagname met zijn ex-werkgever in gesprek is gegaan om zijn onvrede kenbaar te maken. Daarnaast zouden er onregelmatigheden zijn geconstateerd bij de [naam bedrijf] in [plaatsnaam] . Uit de overgelegde brief van 17 december 2020 blijkt dat vastgesteld is dat eiser daar niets mee te maken had, waarna expliciet in de brief wordt opgemerkt dat men ervan uitgaat dat eiser zijn werkzaamheden op dezelfde manier naar volle tevredenheid blijft uitvoeren. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij desondanks door zijn ex-werkgever onder druk werd gezet om ontslag te nemen. Evenmin is gebleken dat eiser met zijn ex-werkgever in gesprek is gegaan over de gestelde negatieve sfeer op de werkvloer ten gevolge van de geconstateerde onregelmatigheden. Onder deze omstandigheden kan niet gesteld worden dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet van eiser kon worden gevergd. Door ontslag te nemen, heeft eiser een voor de toepassing van de WW niet aanvaardbaar werkloosheidsrisico genomen. Het UWV heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiser verwijtbaar werkloos is geworden, zodat de WW-uitkering niet tot uitbetaling komt.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond.
6. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 22 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:102.