ECLI:NL:RBZWB:2022:5529

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 september 2022
Publicatiedatum
23 september 2022
Zaaknummer
AWB- 20_5883
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 5 maart 2020, waarin haar aanspraak op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) werd afgewezen. De rechtbank heeft op 22 september 2022 uitspraak gedaan na een eerdere tussenuitspraak op 8 maart 2022, waarin werd vastgesteld dat het medisch onderzoek door het UWV niet volledig en zorgvuldig was uitgevoerd. Eiseres is op 26 januari 2022 verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl het UWV werd vertegenwoordigd door een jurist. De werkgever van eiseres was niet aanwezig.

De rechtbank heeft in de tussenuitspraak het UWV de gelegenheid gegeven om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het UWV heeft echter niet aan de motiveringsplicht voldaan en heeft onvoldoende bewijs geleverd dat eiseres in staat is om te knielen of te hurken, zoals vereist volgens de geldende definities. De rechtbank heeft geoordeeld dat de conclusies van de verzekeringsarts b&b niet voldoende zijn onderbouwd en dat eiseres niet in staat is om zelfstandig te knielen of te hurken.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en het UWV opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens is het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 2.667,89. De rechtbank heeft ook het griffierecht van € 48,00 aan eiseres toegewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in beroep te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5883

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 september 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam 1] , eiseres,

gemachtigde: mr. S.J.W.C. Lipman,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam werkgever], te [plaatsnaam 2] (werkgever),
gemachtigde: mr. P.H. Lammerts.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 5 maart 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake haar aanspraak op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 26 januari 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.S. van Zaane. Werkgever en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
In de tussenuitspraak van 8 maart 2022 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank het UWV in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in die uitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Op 22 april 2022 heeft het UWV verzocht om uitstel tot en met 19 mei 2022 om het gebrek te herstellen.
Bij een brief van 16 mei 2022 heeft het UWV als bijlagen een rapportage van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 april 2022 en een rapportage van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van 11 mei 2022 meegezonden. Het UWV stelt zich op grond van deze stukken op het standpunt dat eiseres’ mate van arbeidsongeschiktheid op goede gronden is vastgesteld op 53,55%.
Zowel werkgever als eiseres heeft hierop schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Op 12 augustus 2022 is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Voor een weergave van de feiten, de beroepsgronden en het wettelijk kader verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist.
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek niet volledig en daarmee onvoldoende zorgvuldig is geweest. De conclusies uit dat onderzoek zijn niet van een toereikende motivering voorzien, zodat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om alsnog tijdens een spreekuur door een verzekeringsarts b&b onderzoek te laten uitvoeren naar de belastbaarheid van eiseres op de punten knielen en hurken (item 4.22), geknield en gehurkt actief zijn (item 5.5), en klimmen (item 4.21).
De herstelpoging van het UWV
3. De verzekeringsarts b&b rapporteert op 25 april 2022 dat hij eiseres op 20 april 2022 tijdens een spreekuur heeft gezien en onderzocht. Centraal staat de belasting van haar linkerknie. Bij observatie is geconstateerd dat eiseres met de knieën in 90 graden flexie zit. Er is geen roodheid of zwelling te zien aan de linkerknie. Er geldt een flexie van 130 graden, beperkt door surplus weefsel aan het bovenbeen.
Bij lichamelijk onderzoek werden afwijkingen gevonden die passen bij het bekende onderliggend lijden van de knie. Bij het vaststellen van de beperkingen die daaruit voortvloeien wordt door de verzekeringsarts b&b uitgegaan van de CBBS definities zoals deze op de datum in geding golden (CBBS versie 4). De definitie van knielen of hurken (item 4.22) is het buigen van de knieën en heupen om het lichaam op een of beide knieën of beide voeten te laten rusten, en kort daarna weer terugkeren in de uitgangshouding. De gehanteerde frequentie in de definitie is hooguit 10 keer per uur. Het doel van knielen of hurken is om handen of hoofd in de vereiste positie te brengen om een handeling op of dichtbij de grond uit te voeren. Dit laatste wordt in de praktijk grondbereik genoemd. Uit lichamelijk onderzoek blijkt dat eiseres tot grondbereik kan komen door te knielen of hurken conform de definitie. Zij kan door het buigen van haar rechterknie in de gevraagde positie bij de grond komen. Zij kan dit ook door vanuit een staande positie de rug te buigen en de knieën licht te buigen. Eiseres is dan ook niet beperkt in het knielen of hurken an sich. Vanwege de aard van het onderliggend knielijden is er wel een indicatie om de frequentie per uur te beperken: 10 keer per uur is teveel, eiseres wordt door de verzekeringsarts b&b in staat geacht dit 1 keer per uur te kunnen. Hij scoort daarom de normaalwaarde op item 4.22, met als toelichting ‘
1x per uur’.
De definitie van geknield of gehurkt actief zijn (item 5.5) is het werken in een statisch geknielde of gehurkte houding, waarbij wordt uitgegaan van een frequentie van ongeveer 2 keer per uur. Eiseres wordt door de verzekeringsarts b&b in staat geacht dit 1 keer per uur kortdurend te kunnen doen tot 2 minuten. Er is reeds een beperking aangenomen op dit item, maar de verzekeringsarts b&b vermeldt nu in de toelichting ‘
1x per uur tot 2 minuten’.
Bij klimmen (item 4.21) wordt het zich verticaal verplaatsen via ladders als uitgangspunt genomen, waarbij tenminste 1 hand, arm en schouder gebruikt worden. De definitie gaat uit van een frequentie van minimaal 5 keer per uur. Eiseres is reeds beperkt in klimmen, waarbij zij een huishoudtrap op en af kan. Een verdere beperking op dit punt is niet geïndiceerd: zij kan ook klimmen zonder het volledige gewicht met het aangedane linkerbeen in verticale richting te verplaatsen. Met het rechterbeen wordt de voet in verticale richting verplaatst, waarbij het linkerbeen nadien wordt bijgezet. Overbelasting van het rechterbeen wordt voorkomen door de beperking op dit item. Eiseres meldt zelf niet graag op een huishoudtrap te staan vanwege hoogtevrees, maar haar klachten vallen binnen de bandbreedte en komen niet voort uit een psychische stoornis.
De hiervoor vermelde wijzigingen op items 4.22 en 5.5 zijn door de verzekeringsarts b&b vastgelegd in een FML van 25 april 2022.
De reacties van werkgever en eiseres
4. Op 6 juli 2022 heeft de werkgever van eiseres in reactie hierop gesteld dat eiseres niet in staat is te knielen of te hurken. Eiseres heeft grondbereik door haar linkerbeen te strekken en haar rechterknie te buigen. Deze manier van grondbereik voldoet niet aan de CBBS definitie van knielen en hurken. De definitie spreekt immers over het rusten van het lichaam op een of beide knieën of beide voeten. Eiseres is daartoe niet in staat, zij kan haar lichaam niet op een van haar knieën laten rusten. Voor een hurkzit is het noodzakelijk dat beide knieën buigen, dat kan zij ook niet. Eiseres maakt bovendien gebruik van attributen zoals een winkelwagen om grondbereik te hebben, zij kan dit niet zelfstandig. Knielen en hurken is dan ook uitgesloten voor eiseres, zoals de primaire arts ook heeft aangegeven.
5. Op 20 juli 2022 heeft ook eiseres haar reactie kenbaar gemaakt. Zij constateert dat de verzekeringsarts b&b tijdens het medisch onderzoek op 20 april 2022 geen roodheid of zwelling van de knie heeft geconstateerd. Dit betreft echter een momentopname. Eiseres heeft voor het spreekuur bij de verzekeringsarts b&b haar knie ontzien. Na het bezoek heeft zij 1,5 week last gehad van een gezwollen knie en toename van pijnklachten. Zij heeft haar knie bij de verzekeringsarts b&b bovendien maar 1 keer hoeven buigen, bij het uitoefenen van een functie moet zij haar knie dagelijks buigen met de gevolgen van dien. Volgens eiseres kan zij haar linkerknie nauwelijks buigen, maar zeker niet op frequente basis en op opvolgende dagen. Door de onnatuurlijke manier waarop zij grondbereik heeft, is het voor haar niet mogelijk te knielen of te hurken.
Beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek niet heeft hersteld.
De verzekeringsarts b&b stelt in zijn rapportage dat eiseres in staat is te knielen of te hurken (item 4.22) conform de definitie in het ten tijde van de beoordeling geldende CBBS. Volgens die definitie is knielen of hurken ‘het buigen van de knieën en heupen om het lichaam op een of beide knieën of beide voeten te laten rusten, en kort daarna weer terugkeren in de uitgangshouding’.
De rechtbank is van oordeel dat uit het medisch dossier en de onderzoeksbevindingen van zowel de primaire arts als de verzekeringsarts b&b blijkt dat eiseres niet in staat is haar knieën en heupen te buigen om haar lichaam op een of beide knieën of beide voeten te laten rusten. De verzekeringsarts b&b spreekt over ‘het buigen van haar rechterknie om in de gevraagde positie bij de grond te komen’. Hoewel de verzekeringsarts b&b dit verder niet beschrijft, is daarbij dan kennelijk sprake van de atypische situatie van het naar achteren strekken van het linkerbeen, zoals beschreven door de primaire arts. Alsdan is van ‘het buigen van beide knieën’ en van ‘rusten op beide voeten’ geen sprake. Dat eiseres op deze manier kan knielen of hurken conform voornoemde definitie, zoals de verzekeringsarts b&b stelt, wordt dan ook niet gevolgd.
De verzekeringsarts b&b refereert aan het interpretatiekader bij dit item in het CBBS. Dit interpretatiekader dient bij de beoordeling betrokken te worden. Daaruit volgt dat de kortdurende (hooguit een minuut) activiteit knielen of hurken ertoe dient om de handen of het hoofd in de vereiste positie te brengen om een handeling op of dicht bij de grond uit te voeren en het een manier is om grondbereik te realiseren. Volgens de verzekeringsarts b&b heeft eiseres grondbereik. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank echter reeds geoordeeld dat eiseres’ atypische wijze van grondbereik niet kan worden genegeerd. Ook in het licht van voornoemd interpretatiekader kan dit atypische grondbereik niet als knielen of hurken gelden. Dit geldt te meer nu de primaire arts constateert dat eiseres steun zoekt met haar hand bij het strekken van haar linkerbeen en zakken door haar rechterbeen. Blijkens de anamnese heeft eiseres bij het spreekuur van de verzekeringsarts b&b op 20 april 2022 ook verklaard dat zij op deze wijze bijvoorbeeld iets uit het onderste schap in de supermarkt pakt. Zij houdt zichzelf dan vast aan het winkelwagentje. Uit de rapportage van 25 april 2022 blijkt niet dat de verzekeringsarts b&b onderzocht heeft of eiseres zelfstandig, dus zonder steun te zoeken met haar handen, grondbereik heeft. Naar het oordeel van de rechtbank kan enkel worden afgezien van het aannemen van een beperking op item 4.22 als eiseres zelfstandig kan knielen en hurken conform de definitie. De verzekeringsarts b&b heeft onvoldoende gemotiveerd dat zij daartoe in staat moet worden geacht. De noodzaak om steun te zoeken met een hand brengt overigens ook mee dat dan alleen de andere hand nog beschikbaar is om een handeling te verrichten, zoals de primaire arts ook in de FML in de toelichting bij de beperking op dit item heeft opgemerkt.
Weliswaar heeft de verzekeringsarts b&b gesteld dat eiseres ook grondbereik heeft door vanuit een staande positie de rug te buigen en de knieën licht te buigen, maar dit maakt het voorgaande niet anders. Uit de definitie of het interpretatiekader van het CBBS volgt niet dat deze beweging als knielen of hurken kan worden aangemerkt. De beschreven beweging betreft het item 4.10 (buigen): vanuit staande houding vooroverbuigen van het bovenlichaam. Het feit dat eiseres op dit item niet beperkt is geacht en 90 graden kan buigen (papiertje van de grond oprapen), kan echter niet meebrengen dat zij op die grond ook de normaalwaarde op item 4.22 (knielen en hurken) scoort.
Gelet op voorgaande overwegingen kan ook het standpunt van de verzekeringsarts b&b voor wat betreft geknield of gehurkt actief zijn (item 5.5) niet overtuigen. Nu ten onrechte wordt gesteld dat eiseres kan knielen en hurken conform de definitie in het CBBS, valt immers ook niet in te zien waarom zij door de verzekeringsarts b&b in staat wordt geacht om 1 keer per uur 2 minuten achtereen te werken in een statisch geknielde of gehurkte houding, zoals de definitie van geknield of gehurkt actief zijn luidt.
De rechtbank volgt de verzekeringsarts b&b wel in het oordeel dat er op het item klimmen (4.21) geen nadere beperking in de FML opgenomen hoeft te worden op grond van de knieklachten dan wel de gestelde hoogtevrees van eiseres. De verzekeringsarts b&b heeft dit afdoende gemotiveerd en eiseres en werkgever hebben daar in hun zienswijze niet op gereageerd.
7. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten wegens strijd met de artikel 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb.
Nu het UWV het gebrek niet heeft hersteld, dan wel in haar herstelpoging alsnog niet aan de motiveringsplicht heeft voldaan, ziet de rechtbank geen aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten. De rechtbank ziet geen mogelijkheden om zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een tweede bestuurlijke lus toe te passen. Het UWV moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak.
8. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
9. De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.897,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na de bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1).
10. Eiseres heeft daarnaast verzocht om vergoeding van de kosten voor de door haar ingeschakelde verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] ter hoogte van € 1.034,55. Blijkens de overgelegde factuur van 24 februari 2021 is dit bedrag gebaseerd op 4,75 uur aan onderzoek en rapportage à € 180,00 per uur (totaal € 855,00), verhoogd met 21% btw à € 179,55.
De rechtbank stelt vast dat [naam verzekeringsarts] kan worden aangemerkt als deskundige in de zin van artikel 1, aanhef en onder b, van het Bpb. Het opgemaakte rapport is een aanvulling op de aangevoerde gronden. De rechtbank is van oordeel dat inschakeling van deze deskundige redelijk is.
Ten aanzien van de verzochte kosten geldt dat een veroordeling in de kosten van een deskundigenverslag wordt vastgesteld met overeenkomstige toepassing van de Wet tarieven in strafzaken (artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb). Op grond van artikel 3, eerste lid, van deze wet is in artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Besluit) voor onderhavige werkzaamheden een tarief bepaald van ten hoogste € 134,04 per uur te vermeerderen met verschuldigde btw ex artikel 15 van het Besluit. De rechtbank stelt de vergoeding voor het deskundigenrapport daarom vast op € 770,39 (4,75 uur x € 134,04 + 21% btw).
11. De totale proceskostenveroordeling bedraagt derhalve € 2.667,89 (€ 1.897,50 + € 770,39).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten van 5 maart 2020 en 12 mei 2021;
  • draagt het UWV op binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 48,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.667,89.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 22 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.