In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 september 2022 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, aangeduid als [roepnaam minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, met als doel de ontwikkeling van [roepnaam minderjarige] te waarborgen, gezien de zorgen over haar identiteitsontwikkeling en het ontbreken van contact met haar vader. De ouders van [roepnaam minderjarige] zijn betrokken bij de procedure, waarbij de moeder en de vader beide hun steun hebben uitgesproken voor het verzoek van de Raad. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er concrete bedreigingen zijn voor de ontwikkeling van [roepnaam minderjarige] en dat de ouders onvoldoende in staat zijn om deze bedreigingen zelf weg te nemen. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling toegewezen en de Stichting Jeugdbescherming Brabant belast met de uitvoering hiervan. De kinderrechter heeft de gecertificeerde instelling (GI) uitdrukkelijk gewezen op haar verplichtingen onder de Jeugdwet, met name de noodzaak om binnen vijf werkdagen een jeugdzorgwerker aan te wijzen. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.