ECLI:NL:RBZWB:2022:5539

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 september 2022
Publicatiedatum
26 september 2022
Zaaknummer
C/02/399657 JE RK 22-1241
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van jeugdzorg met nadruk op de rol van de gecertificeerde instelling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 september 2022 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, aangeduid als [roepnaam minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, met als doel de ontwikkeling van [roepnaam minderjarige] te waarborgen, gezien de zorgen over haar identiteitsontwikkeling en het ontbreken van contact met haar vader. De ouders van [roepnaam minderjarige] zijn betrokken bij de procedure, waarbij de moeder en de vader beide hun steun hebben uitgesproken voor het verzoek van de Raad. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er concrete bedreigingen zijn voor de ontwikkeling van [roepnaam minderjarige] en dat de ouders onvoldoende in staat zijn om deze bedreigingen zelf weg te nemen. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling toegewezen en de Stichting Jeugdbescherming Brabant belast met de uitvoering hiervan. De kinderrechter heeft de gecertificeerde instelling (GI) uitdrukkelijk gewezen op haar verplichtingen onder de Jeugdwet, met name de noodzaak om binnen vijf werkdagen een jeugdzorgwerker aan te wijzen. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/399657 / JE RK 22-1241
Datum uitspraak: 9 september 2022

Beschikking van kinderrechter over ondertoezichtstelling

in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,

locatie Breda, hierna te noemen: de Raad,
betreffende

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [roepnaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. A. van Tol-Macharoblishvili, te [woonplaats] ,

[vader] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. S.M.I. van Renterghem-Engelen, te Vught.
De kinderrechter merkt als informant aan:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 13 juli 2022, ingekomen bij de griffie op 14 juli 2022.
Op 9 september 2022 heeft de kinderrechter de zaak met gesloten deuren mondeling behandeld.
Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat via Teams;
- een vertegenwoordiger van de Raad.
De GI is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Gelet op de nauwe samenhang tussen de onderhavige zaak en de ter griffie onder nummer C/02/372352 FA RK 20-2569 ingeschreven zaak, zijn deze zaken gelijktijdig op 9 september 2022 met gesloten deuren mondeling behandeld. In de zaak met kenmerk C/02/372352 FA RK 20-2569 is bij afzonderlijke beschikking beslist.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [roepnaam minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
[roepnaam minderjarige] woont bij de moeder.

Het verzoek

De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [roepnaam minderjarige] voor de duur van twaalf maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De standpunten

De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling zijn verzoek gehandhaafd. De Raad legt aan dit verzoek het volgende ten grondslag. [roepnaam minderjarige] zit langdurig klem tussen haar ouders. Haar loyaliteitsgevoelens staan onder druk. De begeleide omgang met de vader ligt sinds maart 2022 stil. [roepnaam minderjarige] heeft sedertdien geen contact meer met de vader.
Het ontbreken van dat contact vormt een bedreiging voor de ontwikkeling van [roepnaam minderjarige] . Er zijn hierdoor ook zorgen over haar identiteitsontwikkeling en daarmee haar zelfbeeld en zelfvertrouwen. Beide ouders tonen de bereidheid om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen, maar zij zijn zelf onvoldoende in staat om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen. Het lukt hen onvoldoende om hun onderlinge conflicten te stoppen. De ouders lijken weinig inzicht te hebben in hun eigen aandeel in die conflicten. In het kader van een ondertoezichtstelling kan een jeugdzorgwerker gaan bekijken wat mogelijk is in het contact tussen [roepnaam minderjarige] en de vader. Het is van belang dat dit proces goed wordt begeleid en gericht is op de toekomst. Daarvoor is van belang dat gebeurtenissen uit het verleden niet meer opspelen. Het contact moet stabiel zijn, moet worden gemonitord, moet worden uitgebreid als dat mogelijk is. De Raad verwacht dat binnen negen maanden een opbouw kan plaatsvinden naar onbegeleid contact tussen de vader en [roepnaam minderjarige] . Dit traject zal parallel aan de begeleiding van [roepnaam minderjarige] plaatsvinden. De Raad verzoekt vooralsnog om een ondertoezichtstelling van een jaar. De duur kan worden verlengd als de doelen niet binnen deze termijn worden bereikt. Van belang is dat de ouders gemotiveerd zijn om het onbegeleid contact tot stand te laten komen. [roepnaam minderjarige] moet zich door beide ouders gesteund kunnen voelen om het traject naar onbegeleid contact te laten slagen. Voor haar is van belang dat zij haar eigen beeld over haar vader leert te vormen, ongehinderd door het beeld dat de moeder van de vader heeft. Voor [roepnaam minderjarige] zal de hernieuwde kennismaking met de vader spanningen met zich meebrengen.
De moeder staat achter het verzoek van de Raad. De moeder spreekt tegen dat zij niet zou meewerken aan de totstandkoming van (onbegeleid) contact tussen [roepnaam minderjarige] en de vader. De moeder belast [roepnaam minderjarige] niet met haar eigen mening over de vader en wil [roepnaam minderjarige] zo goed mogelijk begeleiden. De moeder vindt het lastig om veel spanningen bij [roepnaam minderjarige] te zien als zij contact met de vader heeft gehad. De moeder hoopt dat zij zich tot de jeugdzorgwerker kan wenden als zij hulp nodig heeft bij de begeleiding van [roepnaam minderjarige] .
De vader staat ook achter het verzoek van de Raad. De vader kan zich vinden in een opbouw naar onbegeleid contact tussen hem en [roepnaam minderjarige] in een periode van negen maanden.

De beoordeling

Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek.
Er zijn concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [roepnaam minderjarige] aanwezig. Het ontbreken van contact met de vader vorm een bedreiging voor de ontwikkeling van [roepnaam minderjarige] . Er zijn hierdoor ook zorgen over haar identiteitsontwikkeling en daarmee haar zelfbeeld en zelfvertrouwen. Het is de ouders zelf onvoldoende gelukt om in het vrijwillig kader de zorgen over [roepnaam minderjarige] weg te nemen. Zij stemmen in met een ondertoezichtstelling van [roepnaam minderjarige] . Het verzoek dient dan ook te worden toegewezen.
In het kader van de ondertoezichtstelling zal worden gewerkt aan de volgende doelen:
- [roepnaam minderjarige] heeft een veilig en onbelast contact met beide ouders;
- [roepnaam minderjarige] heeft een positief, evenwichtig zelfbeeld: dit houdt in dat zij voldoende zelfvertrouwen en sociale vaardigheden bezit om prettig contact te hebben met anderen;
- het lukt de moeder om [roepnaam minderjarige] toestemming te geven een fijn contact te hebben met de vader.
Tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat in het kader van een ondertoezichtstelling de jeugdzorgwerker zal bekijken wat mogelijk is in het contact tussen [roepnaam minderjarige] en de vader. Dit betekent dus dat het aan de GI is om dat contact weer op te starten. In de beginperiode zal dat moeten worden begeleid. Het is ook aan de GI om te werken aan uitbreiding van de omgang en om die op enig moment onbegeleid te laten plaatsvinden. Daarvoor is door de Raad een termijn van negen maanden genoemd. De haalbaarheid daarvan dient te worden afgewacht. De nadere invulling (opbouw en onbegeleid) daarvan hangt mede af van het tempo van [roepnaam minderjarige] .
De zaak betreffende de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met zaaknummer C/02/372352 FA RK 20-2569 zal in afwachting van het verloop van de ondertoezichtstelling worden aangehouden voor een periode van negen maanden. Aan de GI wordt verzocht om uiterlijk twee weken voor de in die beschikking genoemde pro-formadatum van 13 juni 2023 een verslag over te leggen over het verloop tot dat moment van de ondertoezichtstelling, waaronder de invulling van de omgang tussen de vader en [roepnaam minderjarige] . Dit verslag zal worden aangewend om het verdere verloop van de zaak met nummer C/02/372352 FA RK 20-2569 te bepalen.
De kinderrechter betreurt de afwezigheid van de GI tijdens de mondelinge behandeling. De kinderrechter wijst de GI uitdrukkelijk op het bepaalde in artikel 4.2.2 Besluit Jeugdwet. In het eerste lid van dat artikel staat dat de GI binnen vijf werkdagen nadat zij is belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling en zij hiervan in kennis is gesteld, een jeugdzorgwerker aanwijst, waarbij het eerste contact plaatsvindt tussen de jeugdzorgwerker en de minderjarige en de met het gezag belaste ouders. De kinderrechter verwacht van de GI dat zij voldoet aan het bepaalde in deze bepaling.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [roepnaam minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van 9 september 2022 tot 9 september 2023;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2022 door mr. Toekoen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier. Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 15 september 2022.
EH
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.