Op 1 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.J. Hellebrekers, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van 13 april 2021, waarin het UWV weigerde haar een WIA-uitkering toe te kennen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 29 december 2021 gehouden, waarbij eiseres aanwezig was met haar gemachtigde en echtgenoot, terwijl het UWV vertegenwoordigd was door drs. S. Barto.
De rechtbank heeft de feiten en het wettelijk kader in overweging genomen, waarbij de focus lag op de medische beoordeling van eiseres. Eiseres was eerder werkzaam als managementassistente en was sinds 28 mei 2018 uitgevallen door vermoeidheidsklachten. Het UWV had in eerdere besluiten vastgesteld dat eiseres niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, en dit werd bevestigd door rapportages van verzekeringsartsen. Eiseres betwistte de conclusies van het UWV en voerde aan dat haar beperkingen niet adequaat waren vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML).
De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de relevante medische informatie hadden meegenomen. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de belastbaarheid die door de verzekeringsartsen was vastgesteld. Eiseres had geen gronden aangevoerd tegen de geschiktheid van de door het UWV geselecteerde functies, en de rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Hierdoor had het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.
Deze uitspraak werd gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, en is openbaar gemaakt op 1 februari 2022. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.