ECLI:NL:RBZWB:2022:563

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
4 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 21_2218
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van medische beoordeling en arbeidsongeschiktheid

Op 1 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.J. Hellebrekers, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van 13 april 2021, waarin het UWV weigerde haar een WIA-uitkering toe te kennen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 29 december 2021 gehouden, waarbij eiseres aanwezig was met haar gemachtigde en echtgenoot, terwijl het UWV vertegenwoordigd was door drs. S. Barto.

De rechtbank heeft de feiten en het wettelijk kader in overweging genomen, waarbij de focus lag op de medische beoordeling van eiseres. Eiseres was eerder werkzaam als managementassistente en was sinds 28 mei 2018 uitgevallen door vermoeidheidsklachten. Het UWV had in eerdere besluiten vastgesteld dat eiseres niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, en dit werd bevestigd door rapportages van verzekeringsartsen. Eiseres betwistte de conclusies van het UWV en voerde aan dat haar beperkingen niet adequaat waren vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML).

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de relevante medische informatie hadden meegenomen. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de belastbaarheid die door de verzekeringsartsen was vastgesteld. Eiseres had geen gronden aangevoerd tegen de geschiktheid van de door het UWV geselecteerde functies, en de rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Hierdoor had het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Deze uitspraak werd gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, en is openbaar gemaakt op 1 februari 2022. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2218 WIA

uitspraak van 1 februari 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. M.J. Hellebrekers,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 13 april 2021 (bestreden besluit) van het UWV over de weigering haar een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 29 december 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en haar echtgenoot. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. S. Barto.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres is werkzaam geweest als managementassistente voor 32 uur per week. Voor dat werk is zij op 28 mei 2018 uitgevallen vanwege vermoeidheidsklachten.
Bij besluit van 13 augustus 2020 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd per 25 mei 2020 aan eiseres een WIA-uitkering toe te kennen.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 25 mei 2020.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Bespreking van de medische beroepsgronden.
De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en heeft eiseres op het spreekuur van 18 juni 2020 gezien en onderzocht. De verzekeringsarts heeft de aanwezige medische informatie van de behandelaars bestudeerd en bij zijn conclusie betrokken. De verzekeringsarts concludeert dat eiseres verminderde functionele mogelijkheden heeft en heeft de beperkingen en de belastbaarheid van eiseres neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 23 juli 2020.
De verzekeringsarts b&b heeft het dossier en de aanwezige medische informatie bestudeerd.
Zij was aanwezig bij de (telefonische) hoorzitting. De verzekeringsarts b&b concludeert dat er geen aanleiding is af te wijken van de bevindingen van de verzekeringsarts. Zij wijst erop dat deze een zorgvuldig en uitgebreid onderzoek heeft gedaan. De conclusie van de verzekeringsarts is gebaseerd op de in het dossier aanwezige gegevens, de anamnese, het eigen medisch onderzoek en verkregen medische informatie van de curatieve sector (huisarts, psychiater, psychologen). De verzekeringsarts b&b wijst erop dat het begrijpelijk is dat eiseres uitgaat van de subjectieve beleving van haar klachten, maar dat bij het vaststellen van de belastbaarheid slechts de medisch te objectiveren beperkingen van belang zijn. Voor een beperking in de duurbelasting ziet de verzekeringsarts b&b geen reden, noch vanuit energetisch noch vanuit preventief oogpunt. Er is namelijk geen sprake van een zodanig ernstige aandoening met een stoornis in de energiehuishouding dat vaststaat dat er beduidende recuperatie nodig is. Er is ook geen aandoening waarvan bekend is dat ziekteverschijnselen kunnen optreden of verergeren bij een toenemende duurbelasting. Verder is er geen sprake van verminderde beschikbaarheid door een behandeling, noch geeft het verhaal over de dagelijkse bezigheden daar argumenten voor.
4.2
Standpunt van eiseres.
Eiseres heeft in beroep tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat zij beperkter belastbaar is dan in de opgestelde FML is aangegeven. Zij kampt met forse psychische en lichamelijke klachten die haar in haar dagelijks leven zwaar beperken. Zij stelt dat de psychische problematiek tot meer beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren zou moeten leiden. Zij heeft een slechte concentratie, een fors gebrek aan energie en een beperkt beoordelingsvermogen. Daarnaast wordt ook de fysieke gesteldheid van eiseres rooskleuriger geschetst dan deze daadwerkelijk is. Eiseres acht zich in het geheel niet tot werken in staat en vindt de geselecteerde functies dan ook niet geschikt.
Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres een medische expertise laten verrichten bij Triage medisch adviesbureau. Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] ( [naam verzekeringsarts] ) heeft eiseres op
2 november 2021 gezien en onderzocht en concludeert dat eiseres meer beperkt is dan in de opgestelde FML is opgenomen.
4.3
Oordeel rechtbank over beroepsgronden
4.3.1.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder vermoeidheidsklachten, psychische klachten en klachten van het bewegingsapparaat. De aanwezige medische informatie van de behandelaars van eiseres is bij de beoordeling betrokken. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
De rechtbank stelt voorop, dat ook het UWV vindt dat eiseres beperkingen heeft. Partijen verschillen met name van mening over de vraag of een urenbeperking moet worden vastgesteld. Daarnaast is het de vraag of eiseres beperkt moet worden op het aspect “verdelen van de aandacht”.
4.3.2.
[naam verzekeringsarts] kan zich niet vinden in de conclusie van de verzekeringsarts b&b waar deze stelt dat geen urenbeperking nodig is. [naam verzekeringsarts] vindt een urenbeperking van 4 uur per dag aangewezen, die dan opgedeeld kan worden in 2 perioden van 2 uur omdat de vermoeidheid voortkomt uit de psychische problematiek.
In haar rapport geeft [naam verzekeringsarts] als motivering voor haar conclusie aan: “De vermoeidheidsklachten worden geduid in het kader van ernstige vermoeidheid in relatie tot psychische problematiek. Dan is er geen expliciete fysieke onderliggende aandoening vereist om een urenbeperking te kunnen onderbouwen. Door toepassing van het MAOC, het medisch arbeidsongeschiktheidscriterium, kan onderbouwd worden met behulp van consistentie van het verhaal in combinatie met de medische problematiek, het aannemelijk zijn dat bepaalde stress en spanning tot vermoeidheid en uitputting leidt en dus tot energetische beperkingen”.
De verzekeringsarts b&b heeft in haar rapportage van 17 december 2021 gereageerd op het rapport en de conclusie van [naam verzekeringsarts] . De verzekeringsarts b&b blijft bij haar standpunt dat een urenbeperking niet nodig is. Zij stelt dat de redenering van [naam verzekeringsarts] niet van toepassing is omdat uit de aanwezige medische informatie van onder andere de behandelend psychiater blijkt dat rond de datum in geding sprake was van een chronische depressie, licht van ernst.
De verzekeringsarts b&b wijst erop dat [naam verzekeringsarts] volledig meegaat in het (subjectieve) verhaal van eiseres, terwijl slechts beperkingen in het functioneren mogen worden aangenomen die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte beschouwd kunnen worden.
De rechtbank kan de conclusie van de verzekeringsarts b&b volgen. Hoewel de rechtbank niet wil afdoen aan de door eiseres ervaren klachten en beperkingen, kan de wijze waarop zij zelf haar klachten ervaart op zichzelf geen toereikende grondslag zijn om beperkingen in de FML op te nemen. Het stellen van een urenbeperking kan aangewezen zijn als sprake is van een stoornis in de energiehuishouding, op preventieve gronden of indien sprake is van verminderde beschikbaarheid als gevolg van een intensieve medische behandeling.
In haar eerdere rapportage van 26 februari 2021 heeft de verzekeringsarts b&b beargumenteerd dat geen sprake is van een zodanig ernstige aandoening met een stoornis in de energiehuishouding dat beduidende recuperatie nodig is. Gelet op de genoemde strenge eisen die gelden met betrekking tot de urenbeperking en gelet op de door de behandelaar gestelde diagnose rondom de datum in geding (lichte depressie), onderschrijft de rechtbank de visie van de verzekeringsarts b&b dat de motivering van [naam verzekeringsarts] voor het stellen van een urenbeperking van 4 uur per dag (opgedeeld in 2 keer 2 uur) op grond van psychische problematiek ontoereikend is in relatie tot het feitenrelaas. De rechtbank acht, met de verzekeringsarts b&b, het gestelde energieverlies, voortkomend uit de psychische problematiek onvoldoende geobjectiveerd.
In de mededeling van eiseres ter zitting dat zij niet kan werken omdat er vanwege valgevaar constant iemand bij haar moet zijn, ziet de rechtbank - nu een verdere onderbouwing ontbreekt - geen aanknopingspunten voor een andersluidende conclusie.
4.3.3.
Verder ziet de rechtbank met de verzekeringsarts b&b geen aanleiding voor een beperking op het aspect “verdelen van de aandacht”, nu een neuropsychologisch onderzoek geen afwijkingen vertoonde.
4.3.4.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank geen aanleiding ziet te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. De rechtbank ziet, gelet daarop, ook geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
Niet gebleken is dat in de FML van 23 juli 2020 de beperkingen van eiseres zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: textielproductenmaker (Sbc-code 111160), administratief medewerker (Sbc-code 315133) en monteur printplaten (Sbc-code 267051).
5.2
Eiseres heeft tegen de arbeidsdeskundige beoordeling geen specifieke gronden aangevoerd. Zij stelt dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn omdat haar medische beperkingen zijn onderschat.
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiseres geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 12 augustus 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 6 april 2021
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiseres de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies
.Haar standpunt dat zij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit de opvatting dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3.4 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 25 mei 2020 heeft vastgesteld op 34,66%
.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 25 mei 2020.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
7.
Proceskosten
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen reden om een proceskostenveroordeling of een veroordeling tot schadevergoeding uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 1 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.