ECLI:NL:RBZWB:2022:5697

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 oktober 2022
Publicatiedatum
3 oktober 2022
Zaaknummer
02-015367-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en mishandeling met tbs-maatregel

Op 3 oktober 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en mishandeling. De verdachte, geboren in 1971 en gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum te Vught, werd bijgestaan door raadsman mr. A.A. Nunnikhoven. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 19 september 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte twee feiten: de poging tot doodslag op [slachtoffer 1] door hem te wurgen en met een mes in zijn richting te steken, en de mishandeling van [slachtoffer 2] door haar te schoppen en een klap te geven.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was voor de bewezen feiten, omdat hij ten tijde van de feiten leed aan een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Dit werd bevestigd door Pro Justitia rapporten van een psychiater en een forensisch psycholoog. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, maar achtte de subsidiaire mishandeling van [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank legde de tbs-maatregel met dwangverpleging op, omdat de verdachte een gevaar voor anderen vormde en langdurige behandeling noodzakelijk was.

De beslissing van de rechtbank is gebaseerd op de artikelen 37a, 45, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft de verdachte ter beschikking gesteld met verpleging van overheidswege, en de totale duur van de tbs-maatregel kan meer dan vier jaar bedragen, gezien de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-015367-22
vonnis van de meervoudige kamer van 3 oktober 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1971 te [geboorteplaats]
gedetineerd in de Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) te Vught
raadsman mr. A.A. Nunnikhoven, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 september 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Feit 1heeft geprobeerd [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem te wurgen, te slaan/stompen en met een mes in de richting van zijn hoofd te steken.
Feit 2
heeft geprobeerd [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een mes in de richting van haar hoofd te steken dan wel dat verdachte [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar te schoppen/trappen en een klap tegen het hoofd te geven.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer 1] te doden door [slachtoffer 1] te wurgen en meerdere malen met kracht op hem in te steken. Hij baseert zich daarbij op de aangifte, de bekennende verklaring van verdachte, verschillende getuigenverklaringen en het geconstateerde letsel.
Feit 2
De officier van justitie verzoekt verdachte vrij te spreken van de primair tenlastegelegde poging doodslag dan wel poging zware mishandeling van [slachtoffer 2] . Het lijkt erop dat het mes langs de nek van aangeefster is geschramd en er tegen haar heupen is getrapt. Uit deze handelingen blijkt niet het opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, ook niet in voorwaardelijke vorm. De officier van justitie acht de subsidiair tenlastegelegde mishandeling wel bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich voor de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte zelf wil voor beide feiten worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Feit 1
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen
Feit 2
In het dossier een kleurenfoto van het letsel in de nek van aangeefster [slachtoffer 2] opgenomen. Hierop is een klein oppervlakkig sneetje te zien met daarboven een langere dunne rode streep. De rechtbank overweegt dat zij op basis van deze foto, in combinatie met de overige stukken in het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting, niet precies kan vaststellen welke bewegingen verdachte in de richting van aangeefster heeft gemaakt en welke rol het mes daarbij heeft gespeeld. Ook is niet komen vast te staan hoeveel kracht verdachte heeft gebruikt. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat door het handelen van verdachte de aanmerkelijk kans is ontstaan dat aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Naar het oordeel van de rechtbank kan wel worden vastgesteld dat verdachte tegen de heup van aangeefster heeft geschopt en een klap tegen haar hoofd heeft gegeven. De rechtbank acht de subsidiair tenlastegelegde mishandeling van [slachtoffer 2] dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1 Primair
op 18 januari 2022 te Halsteren, gemeente Bergen op Zoom, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] heeft gewurgd en met een mes in/richting het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 Subsidiairop 18 januari 2022 te Halsteren, gemeente Bergen op Zoom [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] tegen de heup te schoppen en een klap op het hoofd te geven;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van verdachte.

De officier van justitie en de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat verdachte
dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Zij baseren zich daarbij op de conclu-sies van psychiater [psychiater] en forensisch psycholoog [psycholoog] , die beiden over verdachte hebben gerapporteerd.
De rechtbank overweegt dat over verdachte Pro Justitia rapporten zijn uitgebracht, waarin door zowel de psychiater als de psycholoog wordt geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde leed aan een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Ten tijde van de strafbare feiten was er sprake van schizofrenie en een stoornis in het gebruik van cannabis, stimulantia en alcohol. Verdachte lijdt aan floride psychotische fenomenen met als kern (imperatieve) hallucinaties en zeer waarschijnlijk waandenkbeelden die zijn denken, voelen en handelen vaak volledig bepalen. Ten tijde van de ten laste gelegde feiten was dit ook het geval. Verdachte was ervan overtuigd dat [slachtoffer 1] zijn vader had vermoord en kreeg opdrachten in zijn hoofd om [slachtoffer 1] aan te vallen. Ook bij het geweld gericht tegen [slachtoffer 2] was van deze toestand (nog steeds) sprake. Gelet hierop adviseren de deskundigen om verdachte de hem verweten feiten niet toe te rekenen.
De rechtbank neemt de (gemotiveerde) conclusies van de deskundigen over en maakt deze tot de hare. Dit betekent dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar wordt geacht voor het plegen van de bewezenverklaarde feiten en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een tbs-maatregel met dwangverpleging (hierna ook: tbs). Hij verwijst hierbij naar de hierboven genoemde Pro Justitia rapporten. Het recidiverisico kan enkel worden ingeperkt door oplegging van tbs. Er wordt voldaan aan de formele eisen voor het opleggen van tbs en de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Deze nieuwe tbs vervangt de lopende tbs waarbij er nadrukkelijk is nagedacht over waar verdachte terecht moet komen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en een mishandeling in de instelling waar hij verbleef in het kader van een eerder opgelegde tbs. Hoewel verdachte het plegen van deze feiten vanwege zijn stoornis niet kan worden toegerekend, hebben de feiten wel veel impact gehad op beide slachtoffers en de getuigen die gedurende en kort na de incidenten aanwezig waren. [slachtoffer 2] heeft ter zitting gebruik gemaakt van haar spreekrecht en daarbij aangegeven dat het incident in haar geheugen gegrift staat en dat zij hier nog steeds nachtmerries van heeft. De rechtbank acht het bewonderenswaardig dat [slachtoffer 2] ondanks haar traumatische ervaring nog steeds wenst dat verdachte op een goede plek terechtkomt waar oog is voor zijn psychotische belevingen en het gevaar dat hierdoor wordt veroorzaakt voor de directe omgeving.
Juridische kader
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar wordt geacht. Hem kan daarom geen straf worden opgelegd. De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte wederom de tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen. De rechtbank overweegt in dat kader als volgt.
De juridische criteria voor het kunnen opleggen van tbs volgen uit artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr): bij verdachte dient ten tijde van het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens te hebben bestaan, de door verdachte begane feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist het opleggen van die maatregel. Wanneer sprake is van groot herhalingsgevaar, kan de rechtbank op grond van artikel 37b, eerste lid, Sr bepalen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
De rechtbank stelt vast dat poging doodslag een feit is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaar is gesteld en waarvoor aldus een tbs-maatregel kan worden opgelegd.
Uit de in paragraaf 5 aangehaalde Pro Justitia rapportages volgt dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De rechtbank is op basis van de aard van de stoornis en de persoonskenmerken van verdachte, beide zoals geschetst door de deskundigen, van oordeel dat sprake is van ernstige psychische problematiek waarvoor langdurige behandeling noodzakelijk is. Daarnaast is gebleken dat verdachte onder invloed van deze problematiek een gevaar vormt voor anderen. Verdachte heeft, terwijl hij reeds langdurig binnen het regime van een eerder opgelegde TBS-maatregel functioneerde, wederom een zeer ernstig strafbaar feit gepleegd waarvoor hij volledig on- toerekeningsvatbaar wordt geacht. Dit alles maakt dat aan de formele criteria voor het opleggen van een tbs-maatregel is voldaan.
De vervolgvraag is of het opleggen van deze maatregel ook passend is, en zo ja, in welke vorm. De rechtbank stelt voorop dat een tbs-maatregel in alle gevallen een ultimum remedium moet zijn. Uit de hiervoor genoemde rapporten volgt echter dat verdachte lijdt aan een forse psychiatrische problematiek en dat de kans op herhaling van gewelddadig gedrag hoog is indien deze stoornis niet adequaat wordt behandeld. De kans op herhaling kan alleen maar op aanvaardbare wijze worden verminderd door het langdurig plaatsen van verdachte in een beveiligde klinische behandelsetting, waarbij een longcare afdeling mogelijk de enige verantwoorde setting is. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat een ander behandelkader dan een tbs met dwangverpleging niet reëel is. De rechtbank acht gelet op het voorgaande tbs met dwangverpleging noodzakelijk en proportioneel.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, nu aan de (wettelijke) criteria daarvoor is voldaan en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ter beschikking dient te worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. De rechtbank is tot slot van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten kunnen worden aangemerkt als misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, zodat de totale duur van de tbs-maatregel met dwangverpleging een periode van vier jaar te boven mag gaan.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 37a, 45, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 2 primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1 primair: poging tot doodslag;
Feit 2 subsidiair: mishandeling;
- verklaart
verdachte niet strafbaar voor het bewezen verklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte
met verplegingvan overheidswege.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B. Prenger, voorzitter, mr. R.J.H. de Brouwer en mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Bles, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 oktober 2022.