In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 september 2022 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de bekrachtiging van een schriftelijke aanwijzing door de gecertificeerde instelling (GI) in het kader van de jeugdzorg. De GI had op 1 augustus 2022 een schriftelijke aanwijzing gegeven aan de ouders van twee minderjarigen, [roepnaam minderjarige] en [roepnaam2], met betrekking tot hun verzorging en opvoeding. De ouders, die het ouderlijk gezag uitoefenen, wonen bij de moeder. De GI verzocht de kinderrechter om de schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen en om een dwangsom op te leggen voor het geval de ouders de aanwijzing niet opvolgen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 6 september 2022 was alleen een vertegenwoordiger van de GI aanwezig, terwijl de ouders niet verschenen. De kinderrechter constateerde dat de ouders niet voldoende medewerking verleenden aan de uitvoering van de ondertoezichtstelling, die eerder was opgelegd. De kinderrechter oordeelde dat de GI bevoegd was om de schriftelijke aanwijzing te geven en dat de ouders hun inspanningsverplichting niet nakwamen. De kinderrechter bekrachtigde de schriftelijke aanwijzing, maar wees het verzoek om een dwangsom af, omdat de GI niet concreet had aangegeven wat het verzoek inhield.
De kinderrechter benadrukte dat het noodzakelijk is dat de ouders in contact treden met de GI en dat er een plan van aanpak wordt gemaakt in het belang van de kinderen. De beslissing van de kinderrechter is schriftelijk vastgesteld op 13 september 2022 en mondeling uitgesproken op 6 september 2022.