ECLI:NL:RBZWB:2022:5795

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 oktober 2022
Publicatiedatum
6 oktober 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1398
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering en inlichtingenverplichting in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft eiser, die sinds 2009 een bijstandsuitkering ontvangt van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, beroep ingesteld tegen een besluit van 4 februari 2021, waarbij zijn bijstandsuitkering met terugwerkende kracht is ingetrokken. Eiser had medio 2020 een bedrijf gestart en had dit gemeld bij het college, dat hem toestond om tijdelijk als zelfstandige te werken met behoud van bijstandsuitkering. Echter, het college trok de bijstandsuitkering in omdat eiser niet alle gevraagde bewijsstukken had ingeleverd, waardoor zijn recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde de bezwaren ongegrond.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op zittingen in Breda en Bergen op Zoom. Tijdens de zittingen is gebleken dat het college eiser niet meer verweten heeft dat bepaalde bankafschriften ontbraken. De rechtbank oordeelde dat het college de bijstandsuitkering niet kon intrekken op basis van de inlichtingenverplichting, omdat de intrekking niet op een deugdelijke wettelijke grondslag berustte. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

De uitspraak is gedaan door rechter I.M. Josten op 6 oktober 2022, en openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1398 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 oktober 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats] , eiser

gemachtigde: mr. M.J.M. van Rijsewijk,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg(college), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 4 februari 2021 (hierna: bestreden besluit).
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank in Breda op 3 februari 2022.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en namens het college [naam vertegenwoordiger] .
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om het college in de gelegenheid te stellen een aantal vragen te beantwoorden. Het college heeft op 25 februari 2022 een reactie ingezonden. Eiser heeft bij brief van 20 april 2022 gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft opnieuw plaatsgehad op 1 september 2022 in Bergen op Zoom. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Melsen.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser ontvangt sinds 2009 een bijstandsuitkering van het college. Medio 2020 is eiser een bedrijf gestart in het leveren/bezorgen van goederen, [naam bedrijf] , waarvan hij op 31 juli 2020 melding heeft gemaakt bij het college. Hierop heeft het college bij besluit van 11 augustus 2020 eiser aangemerkt als zelfstandige met ingang van 1 juli 2020. Het college heeft eiser toegestaan om, onder bepaalde voorwaarden, met behoud van bijstandsuitkering drie maanden (juli 2020 tot en met september 2020) als zelfstandige te werken. Eiser diende hiervoor iedere maand een inkomstenverklaring en een Excel-overzicht van zijn inkomsten en uitgaven in te leveren bij het college.
Bij besluit van 6 november 2020 heeft het college eisers recht op bijstand ingetrokken met ingang van 1 augustus 2020. Eiser is gevraagd uiterlijk 29 oktober 2020 bewijsstukken in te leveren met betrekking tot de maanden juli en augustus 2020. Dit heeft hij niet volledig gedaan waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
2.
Beoordeling
Het college heeft de intrekking niet beperkt tot een bepaalde periode. In een dergelijk geval bestrijkt de beoordeling door de bestuursrechter de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het intrekkingsbesluit. Dat betekent dat hier ter beoordeling voorligt de periode van 1 augustus 2020 tot en met 6 november 2020.
Aan het bestreden besluit is ten grondslag gelegd dat een aantal bewijsstukken ontbreken waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Gelet op de brief van het college van 25 februari 2022 gaat het om de volgende bewijsstukken:
bewijsstukken omtrent de betaling van de BTW ter hoogte van € 2.835,- van het voertuig met kenteken [kenteken] ;
bewijsstukken over de betaling van de chauffeur en de bus in augustus 2020;
bewijsstukken met betrekking tot inkomsten, waaronder bankafschriften van augustus 2020;
bewijsstukken met betrekking tot verdeling van de lasten tussen eiser en zijn compagnon.
Ter zitting op 1 september 2022 heeft de gemachtigde van het college aangegeven dat eiser niet meer wordt verweten dat de bankafschriften van augustus 2020 ontbreken.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser door niet de stukken te verstrekken de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden (zie in dit verband de brief van het college van 3 september 2021, vijfde alinea).
De rechtbank deelt dit standpunt niet en verwijst hierbij naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 2 augustus 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1780. Hieruit volgt dat het college de bijstand niet met toepassing van artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de PW over de te beoordelen periode kon intrekken op de grond dat eiser de inlichtingenverplichting heeft geschonden door de stukken niet te overleggen. De intrekking van de bijstand van eiser berust dus niet op een deugdelijke wettelijke grondslag
Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen. Aan dit besluit kleeft hetzelfde gebrek als aan het bestreden besluit.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
De rechtbank veroordeelt het college in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 2.438,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 541,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting van 3 februari 2022 en 0,5 punt voor het verschijnen op de nadere zitting van 1 september 2022, met een waarde per punt van € 759,-).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 2.438,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 6 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.