ECLI:NL:RBZWB:2022:5805

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
6 oktober 2022
Zaaknummer
10030810 CV EXPL 22-2892
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van eigen bijdrage zorgverzekering met afwijzing proceskosten

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft CZ Zorgverzekeringen N.V. (hierna: CZ) een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die in persoon procedeerde. De zaak betreft een geschil over de betaling van een eigen bijdrage voor zorgverzekering. CZ vorderde betaling van € 138,83 aan eigen bijdrage voor het jaar 2021, alsook buitengerechtelijke incassokosten en rente. De gedaagde voerde aan dat zij in januari 2022 was overgestapt naar een andere zorgverzekeraar en dat zij daarom niet meer bij CZ verzekerd was, wat leidde tot de terugboeking van de premie.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde de hoofdsom van € 138,83 verschuldigd is, aangezien zij niet of onvoldoende had weersproken dat dit bedrag aan eigen bijdrage nog openstond. De kantonrechter heeft de vordering van CZ tot betaling van de hoofdsom toegewezen, maar de gevorderde rente en kosten afgewezen. Dit omdat CZ haar vordering pas laat in de procedure had toegelicht, waardoor de gedaagde niet adequaat had kunnen reageren op eerdere aanmaningen.

De proceskosten die CZ had gemaakt, zijn voor haar eigen rekening gelaten, omdat deze nodeloos waren gemaakt. De kantonrechter merkte op dat CZ haar vordering voorafgaand aan de dagvaarding aan de gedaagde had moeten toelichten, wat mogelijk een procedure had kunnen voorkomen. Tot slot werd het verzoek van de gedaagde om een betalingsregeling afgewezen, met de opmerking dat zij hiervoor contact moest opnemen met de gemachtigde van CZ.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
zaak/rolnr.: 10030810 CV EXPL 22-2892
vonnis d.d. 5 oktober 2022
inzake
de naamloze vennootschap CZ Zorgverzekeringen N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Tilburg,
eiseres, verder te noemen: “CZ”,
gemachtigde: de besloten vennootschap GGN Mastering Credit B.V., gerechtsdeurwaarder te Tilburg,
tegen
[gedaagde],
wonende te [adres] ,
gedaagde, verder te noemen: “ [gedaagde] ”,
procederend in persoon.

1.Het verloop van het geding

1.1.
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van 13 juli 2022 met producties;
b. de conclusie van antwoord met producties;
c. de akte van CZ, met wijziging van eis;
d. de antwoordakte van [gedaagde] .
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.Het geschil en de beoordeling

2.1.
CZ heeft op de bij dagvaarding omschreven gronden, welke hier als herhaald en ingelast gelden, gevorderd om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 138,83 in hoofdsom, € 40,00 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 0,82 aan rente, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. Zij heeft bij dagvaarding aan deze vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] de premie van de basisverzekering en de aanvullende verzekering NZ voor de maand januari 2022 ten onrechte niet heeft betaald, waardoor [gedaagde] daarnaast ook kosten en rente verschuldigd is.
2.2.
[gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord aangevoerd dat zij onterecht is gedagvaard. Zij voert hiertoe aan dat zij in januari 2022 is overgestapt naar een andere zorgverzekeraar. Zowel de nieuwe zorgverzekeraar, als CZ hebben de premie afgeschreven voor wat betreft de maand januari 2022. Omdat zij is overgestapt en zij maar aan één zorgverzekeraar deze premie hoeft te betalen, heeft zij het premiebedrag van CZ terug laten boeken.
2.3.
CZ heeft bij akte aangevoerd dat het juist is dat [gedaagde] per 1 januari 2022 niet meer bij CZ is verzekerd. CZ heeft bij akte de grondslag van haar eis gewijzigd, in die zin dat zij nu betaling vordert van een bedrag ter hoogte van € 138,83 aan eigen bijdrage voor 2021. CZ heeft hierbij aangevoerd dat het bedrag van € 138,83 dat eerst bij [gedaagde] was afgeschreven, verrekend is met een bedrag aan eigen risico voor 2021 van € 136,30 dat nog openstond en een betaling van € 2,53 van CZ aan [gedaagde] op 7 januari 2022. Nu [gedaagde] het bedrag van € 138,83 vervolgens heeft laten terugboeken, is zij dit bedrag nog verschuldigd. CZ stelt ook dat zij meerdere brieven (aanmaningen) heeft gestuurd, waar niet op werd gereageerd, zodat CZ uiteindelijk de vordering aan de kantonrechter heeft voorgelegd.
2.4.
[gedaagde] heeft bij antwoordakte aangevoerd dat nu pas wordt uitgelegd dat de vordering over de eigen bijdrage van 2021 gaat. Zij geeft hierbij aan dat zij om deze reden ook niet eerder op de brieven van CZ heeft gereageerd, omdat zij er van uitging dat er een fout was gemaakt. Zij vraagt wegens haar (geld)zorgen om een betalingsregeling voor het openstaande bedrag.
2.5.
De kantonrechter overweegt dat, aangezien [gedaagde] niet of onvoldoende heeft weersproken dat zij de gevorderde hoofdsom aan eigen bijdrage voor 2021 verschuldigd is, de hoofdsom ter hoogte van € 138,83 zal worden toegewezen. De kantonrechter merkt hierbij op dat [gedaagde] de akte van CZ niet helemaal goed heeft begrepen en dat zij dus niet tweemaal dit bedrag hoeft te betalen.
2.6.
De kantonrechter overweegt verder dat niet duidelijk is of CZ haar eis heeft gewijzigd tot enkel de hoofdsom ter hoogte van € 138,83 of dat zij daarnaast ook nog de bij dagvaarding gevorderde verschenen rente en kosten vordert. Dit maakt echter niet uit, omdat de kantonrechter, voor zover gevorderd, deze rente en kosten afwijst. CZ heeft namelijk pas op een laat moment in de procedure, bij conclusie van repliek, uitgelegd waar haar vordering daadwerkelijk over gaat. Hierdoor heeft [gedaagde] nooit een kosteloze brief (aanmaning) gehad met de juiste uitleg. Nu inmiddels wel is komen vast te staan dat [gedaagde] het bedrag aan hoofdsom verschuldigd is, wijst de kantonrechter de wettelijke rente over de hoofdsom toe vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag dat [gedaagde] de hoofdsom volledig heeft betaald.
2.7.
De proceskosten die CZ heeft gemaakt, blijven met toepassing van artikel 237, lid 1, laatste zin van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, voor haar eigen rekening. Naar het oordeel van de kantonrechter zijn deze kosten namelijk nodeloos gemaakt. CZ had haar vordering voorafgaand aan de dagvaarding aan [gedaagde] moeten toelichten, waardoor er, gezien de bereidheid van [gedaagde] tot betaling, geen procedure nodig was geweest.
2.8.
Voor wat betreft het verzoek van [gedaagde] om een betalingsregeling, merkt de kantonrechter tot slot op dat [gedaagde] daarvoor contact moet opnemen met de gemachtigde van CZ, omdat de kantonrechter geen wettelijke mogelijkheid heeft om een betalingsregeling op te leggen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan CZ te betalen de hoofdsom ter hoogte van € 138,83 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de door CZ gemaakte proceskosten voor haar eigen rekening blijven;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hindriks en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2022.