ECLI:NL:RBZWB:2022:5824

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 september 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
C/02/400594 / JE RK 22-1439
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. Voorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van ondertoezichtstelling van minderjarigen na onuitvoerbaarheid van de maatregel

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 september 2022 uitspraak gedaan over de opheffing van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk ingesteld op 25 maart 2021 en verlengd tot 25 maart 2023. De gecertificeerde instelling (GI) had verzocht om opheffing van de ondertoezichtstelling, omdat de ontwikkelingsbedreiging nog wel aanwezig was, maar er feitelijk geen verdere resultaten van de ondertoezichtstelling te verwachten waren. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders van de minderjarigen niet bereid waren om samen te werken met de GI, wat de uitvoering van de ondertoezichtstelling praktisch onuitvoerbaar maakte.

Tijdens de mondelinge behandeling zijn zowel de minderjarigen als de ouders gehoord. De minderjarigen gaven aan dat het goed met hen ging en dat zij niet wilden dat de GI zich nog met hen bemoeide. De GI maakte zich echter zorgen over de veiligheid van de kinderen in de thuissituatie, gezien het huiselijk geweld dat had plaatsgevonden en het gebrek aan samenwerking van de ouders. De kinderrechter concludeerde dat de situatie van de minderjarigen niet verbeterde en dat de ondertoezichtstelling niet langer effectief was. De kinderrechter heeft daarom besloten de ondertoezichtstelling op te heffen, met de verklaring dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

De kinderrechter heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de belangen van de minderjarigen voorop staan en dat het voortduren van de ondertoezichtstelling hen mogelijk meer zou schaden dan de huidige situatie. De ouders hebben aangegeven niet te willen samenwerken met de GI en hebben zelfs aangifte gedaan tegen de organisatie. De kinderrechter heeft de zaak gesloten met de beslissing om de ondertoezichtstelling op te heffen, met ingang van 15 september 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/400594 / JE RK 22-1439
Datum uitspraak: 15 september 2022
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van

LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING EN RECLASSERING,

locatie Eindhoven, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
betreffende

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] (Syrië),

hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] (Syrië),
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

[de vader] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. S. Ben Ahmed te Rotterdam.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 17 augustus 2022, ingekomen bij de griffie op 17 augustus 2022.
Op 31 augustus 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld, gelijktijdig met het verzoek met zaaknummer C/02/400601 / JE RK 22-1440.
Verschenen zijn:
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , die ieder apart zijn gehoord;
- de vader, bijgestaan door een tolk in de Arabisch-Syrische taal en zijn advocaat (via een videoverbinding);
- de moeder, bijgestaan door een tolk in de Arabisch-Syrische taal;
- een tweetal vertegenwoordigsters van de GI;
- een vertegenwoordigster van de Raad.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgevoerd door de ouders.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij hun ouders.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 24 maart 2021 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 25 maart 2021 en tot 25 maart 2022.
Bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Amsterdam is de ondertoezichtstelling telkens verlengd, voor het laatst bij beschikking van 12 april 2022. De ondertoezichtstelling geldt nog tot 25 maart 2023.
Bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Amsterdam van 9 december 2021 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor verblijf in een crisispleeggezin verleend tot 25 maart 2022.
Bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Amsterdam van 24 maart 2022 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd met ingang van 25 maart 2022 tot en met 12 april 2022.

Het verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op te heffen en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

De standpunten

[minderjarige 2] heeft tijdens het kindgesprek met de kinderrechter verteld dat het goed met haar gaat, omdat ze bij haar ouders is. Ook op school gaat het goed met [minderjarige 2] . Zij is heel boos op de GI, vanwege de uithuisplaatsing van haarzelf en haar broertjes en zusjes en omdat zij uit elkaar gehaald zijn. [minderjarige 2] vindt dat ook haar broertjes en zusjes terug naar huis zouden moeten. Ze wil helemaal niets te maken hebben met de GI en niemand van die organisatie zien of spreken.
[minderjarige 1] heeft tijdens het kindgesprek met de kinderrechter verteld dat het perfect met hem gaat thuis. Ook op school gaat het goed. Wat er is gezegd over huiselijk geweld is gelogen. [minderjarige 1] wil dat ook zijn broertjes en zusjes weer thuis komen wonen. Ze hebben elkaar nodig en hij wil niet dat de GI zich nog met hen bemoeit. [minderjarige 1] wil dat de GI weggaat.
De GI heeft aangevoerd dat zij zich nog steeds grote zorgen maakt over de veiligheid van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in de thuissituatie, gelet op het huiselijk geweld dat heeft plaatsgevonden, het ontbreken van ieder zicht op de thuissituatie en het gebrek aan samenwerking van de ouders met de GI en andere hulpverleningsinstanties. Het is echter onmogelijk om in contact te komen met de ouders, ondanks dat de GI dat op heel veel verschillende manieren heeft geprobeerd. Dit lukt ook niet via andere instanties als Veilig Thuis of school. De GI heeft sinds maart 2022 geen contact meer gehad met de ouders. Een cultuursensitieve aanpak is vanuit Levvel reeds geprobeerd, maar zonder resultaat. In Zeeland zijn vrijwel geen organisaties beschikbaar die dergelijke hulpverlening aanbieden. Er is een aanmelding gedaan bij de enige organisatie die dergelijke hulp kan bieden, maar daarvoor geldt een wachtlijst. De GI verwacht niet dat de ouders nu wel mee zullen werken met een dergelijke aanpak. Verder stellen de ouders weliswaar dat zij mee willen werken met Veilig Thuis, maar ook vanuit die organisatie is het niet gelukt contact met hen te krijgen. De kinderrechter van de rechtbank Amsterdam heeft in de beslissing om de machtiging tot uithuisplaatsing niet te verlengen uitdrukkelijk overwogen dat de ouders mee moeten werken aan hulpverlening. Dit heeft echter niets teweeg gebracht bij de ouders. Zij weigeren nog steeds iedere samenwerking. Ook vanuit [minderjarige 2] en [minderjarige 1] is er zeel veel weerstand richting de GI en de hulpverlening. Zij lijken daartoe te zijn aangezet door de ouders, en dan vooral door de moeder. Die weerstand zit inmiddels ook in hunzelf. De ondertoezichtstelling is onuitvoerbaar geworden en gelet op het gehele verloop van de ondertoezichtstelling heeft de GI niet de verwachting dat dit nog zal veranderen. De GI heeft een nieuwe machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] overwogen. Dit vindt de GI niet passend. Indien een uithuisplaatsing overwogen zou worden, zou een machtiging gesloten jeugdhulp in de rede liggen. In dat geval zou de invloed vanuit de ouders mogelijk ingeperkt kunnen worden. De GI denkt echter dat dit nog schadelijker voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] zou zijn dan de huidige situatie. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] tonen zoveel weerstand en zijn, gelet op hun leeftijd, al zo lang blootgesteld aan het systeem thuis en de verwachtingen van de ouders, dat de GI niet verwacht dat dit patroon binnen afzienbare termijn doorbroken kan worden, althans niet binnen de termijn tot zij meerderjarig zijn. De GI heeft, gelet op het verloop van de ondertoezichtstelling, een afweging gemaakt en besloten om opheffing van de ondertoezichtstelling te verzoeken.
De ouders hebben aangevoerd dat zij willen dat hun jongste kinderen, de broertjes en zusjes van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] , onmiddellijk weer thuis komen wonen. De ouders willen niet samenwerken met de GI en hebben aangifte gedaan tegen de organisatie. Zij vragen om de GI van de zaak te halen. Met de organisatie Levvel willen zij evenmin samenwerken. De ouders zijn wel bereid samen te werken met Veilig Thuis, maar pas als alle kinderen weer thuis wonen.
De advocaat van de vader heeft daaraan toegevoegd dat het gezin, door hetgeen wat zij hebben meegemaakt, erg terugvalt op elkaar. Er is veel weerstand en wantrouwen richting de hulpverlening, waardoor de samenwerking lastig is gebleken en de ondertoezichtstelling in de praktijk niet uitvoerbaar is. Die weerstand is de afgelopen periode niet afgenomen. De vader is het eens met de opheffing van de ondertoezichtstelling ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . Indien nog wordt geïnvesteerd in een cultuursensitieve aanpak, kan dat in het kader van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de jongste kinderen. Daarvoor is de maatregel ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] niet nodig. Daarbij komt dat er bij [minderjarige 2] en [minderjarige 1] zelf veel weerstand is, wat een bijkomende moeilijkheid zou zijn.
De Raad heeft aangegeven dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat hij zich zorgen maakt als de ondertoezichtstelling nu beëindigd wordt. De Raad vindt dat er nog geprobeerd moet worden om op een andere laagdrempelige manier een ingang bij de ouders te vinden, bijvoorbeeld met behulp van een organisatie die is gespecialiseerd in de Syrische cultuur en dynamiek, zoals IDoké. Gebleken is dat er al een aanmelding is gedaan bij een dergelijke organisatie. In afwachting daarvan zou de zaak aangehouden kunnen worden.

De beoordeling

Ingevolge artikel 1:261 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling opheffen indien de grond, bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, niet langer is vervuld.
Op grond van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat de situatie zoals vermeld in artikel 1:255 BW zich nog steeds voordoet. Gelet op de zorgen over de veiligheid van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in de thuissituatie, vanwege het huiselijk geweld dat heeft plaatsgevonden en het ontbreken van ieder zicht op hen, worden [minderjarige 2] en [minderjarige 1] nog steeds in hun ontwikkeling bedreigd. De zorg die voor het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] wordt door de ouders niet of onvoldoende geaccepteerd. In die zin wordt de grond als bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, dus nog steeds vervuld.
Het oogpunt van dit artikel is daarnaast ook dat de belangen van minderjarigen gediend moeten zijn bij deze maatregel. Uit jurisprudentie volgt dat de grond bijvoorbeeld niet langer bestaat als bij een verlenging van de ondertoezichtstelling feitelijk geen verdere resultaten zijn te verwachten en de houding van de ouders ten opzichte van de instelling die aan de ondertoezichtstelling uitvoering moet geven, niet uitsluit dat het voortduren van de ondertoezichtstelling juist leidt tot een bedreiging van de sociaal-emotionele- en identiteitsontwikkeling van de minderjarige.
De ouders, maar ook [minderjarige 2] en [minderjarige 1] , zijn niet bereid om in contact te treden en samen te werken met de GI. Deze situatie doet zich al voor sinds maart 2022. Gebleken is dat de GI via allerlei manieren heeft geprobeerd de ouders te benaderen en met hen samen te werken. Dit is helaas niet gelukt. Gelet op het verloop van de ondertoezichtstelling en de weerstand die de ouders en [minderjarige 2] en [minderjarige 1] laten zien ten opzichte van de GI, heeft de kinderrechter niet de verwachting dat de houding van de ouders (en [minderjarige 2] en [minderjarige 1] ) binnen afzienbare termijn zal wijzigen en dat zij alsnog bereid zijn samen te werken met de GI of andere hulpverleningsinstanties. De inzet van Veilig Thuis, een organisatie waar de ouders nog enig vertrouwen in lijken te hebben, lijkt niet haalbaar. Gebleken is dat de afgelopen periode ook is geprobeerd via Veilig Thuis in contact te komen met de ouders, maar dat zij de ouders ook niet konden bereiken. Daarbij komt dat de ouders tijdens de mondelinge behandeling hebben aangegeven dat zij slechts willen samenwerken met Veilig Thuis als alle kinderen thuis wonen. Daarvan is vooralsnog geen sprake. Een cultuursensitieve aanpak, zoals de Raad heeft geopperd, is reeds in Amsterdam geprobeerd met behulp van Levvel, maar ook zonder resultaat. De GI heeft een aanmelding gedaan bij hulpverleningsinstantie die een cultuursensitieve aanpak biedt, maar daarvoor geldt een wachtlijst. Onder die omstandigheid en het feit dat een dergelijke aanpak eerder ook niet heeft gewerkt, is de kinderrechter van oordeel dat niet valt te verwachten dat hiervan gedurende de looptijd van de lopende maatregel resultaat kan worden verwacht. De kinderrechter zal de zaak daarom niet aanhouden, zoals de Raad heeft geadviseerd.
Een uithuisplaatsing of machtiging gesloten jeugdhulp lijkt geen passende oplossing en zou mogelijk nog schadelijker voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] zijn dan het laten voortduren van de huidige situatie, gelet op de grote mate van weerstand die zij laten zien tegen de GI en andere hulpverleningsorganisaties. Daarbij komt dat een dergelijke maatregel niet is verzocht.
Naar het oordeel van de kinderrechter is er op dit moment sprake van een situatie waarbij feitelijk geen verdere resultaten van de ondertoezichtstelling zijn te verwachten, nu de ondertoezichtstelling praktisch onuitvoerbaar is gebleken. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] tonen zoveel weerstand en zijn, gelet op hun leeftijd, al zo lang blootgesteld aan het systeem thuis en de verwachtingen van de ouders, dat de kinderrechter niet verwacht dat dit patroon binnen afzienbare termijn doorbroken kan worden. Dit terwijl de termijn die nog resteert tot [minderjarige 2] en [minderjarige 1] meerderjarig worden, beperkt is. Onder voornoemde omstandigheden valt niet te verwachten dat de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in het kader van de ondertoezichtstelling weggenomen of verminderd kan worden. De weerstand vanuit [minderjarige 2] en [minderjarige 1] tegen de GI is zo groot, dat niet valt uit te sluiten dat het voortduren van de ondertoezichtstelling en de betrokkenheid van de GI bij [minderjarige 2] en [minderjarige 1] juist leidt tot een bedreiging van hun ontwikkeling.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat de ondertoezichtstelling dient te worden opgeheven en zij zal dan ook dienovereenkomstig beslissen.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.

De beslissing

De kinderrechter:
heft de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] op met ingang van 15 september 2022;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 september 2022 door mr. Voorn, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.