In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 5 februari 2020, waarin hem een Wajong-uitkering werd geweigerd. Eiser heeft ook verzocht om een voorlopige voorziening. De behandeling van het beroep en de voorlopige voorziening vond plaats op 16 maart 2021. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 26 maart 2021 het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en het UWV de kans gegeven om het gebrek in de besluitvorming te herstellen. Het UWV heeft daarop rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingezonden en een psychiatrische expertise laten uitvoeren. De deskundigen concludeerden dat er geen betrouwbare diagnose kon worden gesteld en dat er geen behandelindicaties waren. Eiser betwistte dat het UWV het gebrek in het besluit had hersteld en stelde dat het UWV niet had onderzocht wat de behandelingen inhielden en welke resultaten konden worden behaald.
De rechtbank oordeelde dat het UWV niet in staat was gebleken om het gebrek in de besluitvorming te herstellen. De deskundigen hadden geen diagnose kunnen stellen die de klachten van eiser verklaarde, wat leidde tot de conclusie dat het UWV terecht had gesteld dat er geen duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kon worden vastgesteld. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel, maar liet de rechtsgevolgen van het besluit in stand. Eiser kreeg het griffierecht vergoed en het UWV werd veroordeeld in de proceskosten van eiser.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door het UWV en de noodzaak om adequaat onderzoek te doen naar de arbeidsmogelijkheden van de aanvrager van een Wajong-uitkering. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen, aangezien het UWV al voldoende had geprobeerd het gebrek te herstellen.