ECLI:NL:RBZWB:2022:5826

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 oktober 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
AWB- 20_5311
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV over Wajong-uitkering en de beoordeling van arbeidsvermogen

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 5 februari 2020, waarin hem een Wajong-uitkering werd geweigerd. Eiser heeft ook verzocht om een voorlopige voorziening. De behandeling van het beroep en de voorlopige voorziening vond plaats op 16 maart 2021. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 26 maart 2021 het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en het UWV de kans gegeven om het gebrek in de besluitvorming te herstellen. Het UWV heeft daarop rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingezonden en een psychiatrische expertise laten uitvoeren. De deskundigen concludeerden dat er geen betrouwbare diagnose kon worden gesteld en dat er geen behandelindicaties waren. Eiser betwistte dat het UWV het gebrek in het besluit had hersteld en stelde dat het UWV niet had onderzocht wat de behandelingen inhielden en welke resultaten konden worden behaald.

De rechtbank oordeelde dat het UWV niet in staat was gebleken om het gebrek in de besluitvorming te herstellen. De deskundigen hadden geen diagnose kunnen stellen die de klachten van eiser verklaarde, wat leidde tot de conclusie dat het UWV terecht had gesteld dat er geen duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kon worden vastgesteld. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel, maar liet de rechtsgevolgen van het besluit in stand. Eiser kreeg het griffierecht vergoed en het UWV werd veroordeeld in de proceskosten van eiser.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door het UWV en de noodzaak om adequaat onderzoek te doen naar de arbeidsmogelijkheden van de aanvrager van een Wajong-uitkering. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen, aangezien het UWV al voldoende had geprobeerd het gebrek te herstellen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5311 Wajong

uitspraak van 6 oktober 2022 van de rechtbank in de zaak tussen

[naam eiser] , te [Plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. A.J.E. Verschuren,
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.

Inleiding

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 5 februari 2020 (bestreden besluit) van het UWV over de weigering hem een uitkering toe te kennen op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Hij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het beroep en de voorlopige voorziening zijn op 16 maart 2021 op zitting behandeld.
Bij tussenuitspraak van 26 maart 2021 is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en is in de hoofdzaak het UWV via een bestuurlijke lus in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde gebrek in de besluitvorming te herstellen.
Het UWV heeft in reactie op de tussenuitspraak rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 28 april 2021 en 1 oktober 2021 ingezonden.
Eiser heeft hierop schriftelijk gereageerd.
Vervolgens heeft het UWV met instemming van eiser een psychiatrische expertise laten plaatsvinden door psychiater [naam psychiater] en neuropsycholoog [naam psycholoog] , die beiden op 12 april 2022 hebben gerapporteerd.
Vervolgens heeft het UWV op 28 april 2022 een aanvullende motivering met het rapport van de verzekeringsarts b&b van 26 april 2022 ingediend.
Eiser heeft schriftelijk commentaar gegeven op de reactie van het UWV.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten op 25 augustus 2022.

Overwegingen

1. Voor een weergave van de feiten, de beroepsgronden en het wettelijk kader verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
2. In de tussenuitspraak is, kort gezegd, ten aanzien van de hier te beoordelen periode (1 januari 2014 tot 1 januari 2019) overwogen dat weliswaar het arbeidsvermogen bij eiser ontbreekt, maar dat het UWV de inschatting over hoe zijn arbeidsparticipatiemogelijkheden zich kunnen ontwikkelen onvoldoende heeft onderbouwd. Het UWV had moeten onderzoeken wat de behandelingen inhouden, op welke wijze de ingezette behandelingen van invloed zijn en welke concrete resultaten kunnen worden behaald op de mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid, de mogelijkheden tot verdere ontwikkeling en de mogelijkheden tot toename van eisers bekwaamheden als bedoeld bij stap 3 van het stappenplan. Dat uit de medische informatie van psychologe [naam psychologe] van 26 mei 2020 blijkt dat de voorgestelde behandelingen niet aanslaan, is niet zonder meer reden om duurzaamheid aan te nemen omdat de duurzaamheid niet retrospectief mag worden beoordeeld. Het betreft immers een inschatting/verwachting voor de toekomst op het moment van beoordelen.
Het UWV is in de gelegenheid gesteld om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen 6 weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen in (overweging 5.3) van de tussenuitspraak is overwogen.
3. Het UWV heeft in de tussenuitspraak aanleiding gezien een psychiatrische expertise te laten uitvoeren door DC VerzuimDiagnostiek. Eiser heeft aangegeven daaraan mee te willen werken. Hij is op 9 februari 2022 onderzocht door neuropsycholoog [naam psycholoog] en op 16 februari 2022 en op 11 maart 2022 door psychiater [naam psychiater] . Conclusie van de deskundigen is dat er niet betrouwbaar een stoornis is vast te stellen en dat dit tot gevolg heeft dat er geen behandelindicaties zijn.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft in reactie op de conclusies van de deskundige gerapporteerd dat niet is gebleken dat het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is omdat eiser arbeidsparticipatiemogelijkheden kan ontwikkelen, nu er bij psychiatrisch en neuropsychologisch onderzoek geen psychiatrische stoornissen zijn vastgesteld.
Het UWV blijft dan ook bij het standpunt dat eiser geen recht heeft op toekenning van een Wajong-uitkering.
4. Eiser stelt in reactie hierop dat het UWV het gebrek in het bestreden besluit niet heeft hersteld. Het UWV heeft namelijk niet onderzocht wat de geopperde behandelingen inhouden, op welke wijze de ingezette behandelingen van invloed zijn en welke concrete resultaten er bestaan ter verbetering van de belastbaarheid, de mogelijkheden tot verdere ontwikkeling en de mogelijkheden tot toename van eisers bekwaamheden als bedoeld bij stap 3 van het stappenplan. Hij wijst erop dat niet in geschil is dat bij hem het arbeidsvermogen ontbreekt. Doordat de deskundige concludeert dat er geen psychiatrische stoornissen zijn vast te stellen, terwijl de behandelend sector diagnoses heeft gesteld, is niet voldaan aan de opdracht van de rechtbank. Eiser stelt dat het UWV niet heeft kunnen onderbouwen dat het arbeidsvermogen niet duurzaam ontbreekt en wijst op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:966.
5.
Beoordeling van de rechtbank.
De rechtbank stelt vast dat het UWV, in navolging van de tussenuitspraak, heeft geprobeerd om zijn standpunt over de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen nader te onderbouwen. De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport van 28 april 2021 al gerapporteerd dat prognoses over de duurzaamheid alleen betrouwbaar kunnen worden gegeven als er een vaststaand psychiatrisch feitencomplex bestaat. Uit de dossierstukken komt volgens hem naar voren dat de diagnostiek van eiser nog allerminst rond is. Daarom heeft de verzekeringsarts b&b voorgesteld een psychiatrische expertise uit te laten voeren om de bestaande onduidelijkheid over diagnoses en prognoses weg te nemen. Eiser heeft daarmee ingestemd.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV aan de ingeschakelde deskundigen, anders dan eiser stelt, de juiste vragen heeft voorgelegd. Zo heeft het UWV onder meer gevraagd welke psychiatrische diagnosen bij eiser kunnen worden vastgesteld, wat de behandelopties zijn, of van adequate behandeling verbetering kan worden verwacht in het functionerend niveau en welke behandeling door de deskundigen wordt voorgesteld, medicamenteus, gesprekstechnisch, psycho-educatief of andere behandelingen. Ook is gevraagd of er aanwijzingen zijn voor onderpresteren.
Dat het niet gelukt is om het geconstateerde gebrek in de besluitvorming te herstellen, is het UWV naar het oordeel van de rechtbank niet aan te rekenen. De rechtbank overweegt het volgende.
Deskundige [naam psychiater] is in zijn rapport van 12 april 2022 tot de conclusie gekomen dat het niet mogelijk is gebleken om betrouwbaar tot een diagnose of tot een classificatie binnen DSM-5 te komen die de klachten van eiser kunnen verklaren. De deskundige heeft vervolgens aangegeven dat hieruit volgt dat er geen behandelindicatie bestaat. Deskundige [naam psycholoog] heeft in zijn rapport geconcludeerd dat er duidelijke aanwijzingen zijn voor onderpresteren en voor overrapportage van de psychische klachten door eiser. Het testscore profiel past naar zijn mening niet bij bekende ziektebeelden uit de neuropsychologie.
Nu de ingeschakelde deskundigen beiden geen oordeel kunnen geven over eventuele behandelopties omdat bij eiser niet betrouwbaar kan worden vastgesteld of zijn beperkingen het gevolg zijn van een aantoonbare psychiatrische stoornis, heeft het UWV zich terecht op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is en dat eiser geen arbeidsparticipatiemogelijkheden kan ontwikkelen. Aldus is niet voldaan aan het bepaalde in het tweede lid van artikel 1a:1 van de Wajong. Eiser is daarom niet binnen vijf jaar na het einde van zijn studie alsnog jonggehandicapte geworden.
Eisers standpunt dat de twijfel over zijn situatie voor het UWV aanleiding had moeten zijn aanvullend onderzoek in te stellen (hij wijst op de uitspraak van de CRvB, ECLI:NL:CRVB:2022:1141) volgt de rechtbank niet. De twijfel over het bestaan van een psychiatrische stoornis moet, nu het hier gaat om een laattijdige aanvraag om een Wajong-uitkering, voor rekening van eiser blijven. Eisers standpunt dat sprake is van eenzelfde situatie als in de uitspraak van de CRvB, ECLI:NL:CRVB:2022:966 volgt de rechtbank evenmin. Dat het UWV niet in staat is geweest de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen nader te onderbouwen is het UWV in dit geval niet aan te rekenen, zodat geen sprake is van een gelijksoortig geval.
De rechtbank ziet geen aanleiding een deskundige te benoemen.
6.
Conclusie
Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het motiveringsbeginsel van artikel 7:12, eerste lid van de Awb. Nu het UWV heeft getracht het gebrek te herstellen, maar daarin niet is geslaagd, zonder dat dit het UWV te verwijten is, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Niet is gebleken dat sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen als bedoeld in artikel 1a:1 van de Wajong.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.897,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 759,‑ en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 48,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.897,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 6 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.