ECLI:NL:RBZWB:2022:593

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 februari 2022
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
02-800301-16, 02-665771-16
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van cocaïne, heroïne, een vuurwapen en witwassen van grote geldbedragen

Op 7 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van 3097 gram cocaïne, 532 gram heroïne, een vuurwapen en het witwassen van in totaal € 519.091,20. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen verifieerbare en op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring had gegeven over de herkomst van de geldbedragen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 26 oktober 2021, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar maakten. Na een heropening van het onderzoek op 9 november 2021, werd de verdachte opnieuw gehoord en werden er rapporten opgemaakt. De rechtbank concludeerde dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een schending van het recht op een eerlijk proces, maar de rechtbank verwierp dit standpunt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf van 24 maanden op, met aftrek van voorarrest. Tevens werd een verbeurdverklaring van de geldbedragen uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/800301-16 en 02/665771-16
vonnis van de meervoudige kamer van 7 februari 2022
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1973 te [Geboorteplaats- en Land]
wonende te [Adres]
raadsman mr. C.C. Polat, advocaat te Breukelen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 oktober 2021, waarbij de officier van justitie, mr. I.M.H. Masselink, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Bij tussenuitspraak van 9 november 2021 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting
heropend en meteen geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nader onderzoek te verrichten naar de verklaring van verdachte over de herkomst en het doel van het in de woning van de ouders van verdachte aangetroffen geldbedrag van € 483.800,00. Naar aanleiding daarvan zijn er een iCOV-rapport en processen-verbaal van bevindingen opgemaakt en is verdachte nader gehoord.
Het onderzoek is hervat op de zitting van 24 januari 2022, waarbij voornoemde officier van justitie, en de verdediging in de gelegenheid zijn gesteld hun standpunten met betrekking tot de herkomst en het doel van voornoemd geldbedrag kenbaar te maken.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging in de zaak met parketnummer 02/800301-16 is op de zitting van 26 oktober 2021 gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte harddrugs, wapens en munitie voorhanden heeft gehad en (grote) geldbedragen heeft witgewassen.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De dagvaarding is geldig.
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd.
3.3
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.3.1
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is aangevoerd dat de start van het onderzoek, de doorzoeking en het handelen van de politie met zich mee brengen dat niet meer gesproken kan worden van een eerlijk proces. Daartoe is het volgende aangevoerd.
Samen met een gemeentehandhaver is een verbalisant van de politie op 10 mei 2016 bij verdachte langs geweest in verband met een MMA-melding (van bijna één jaar oud) dat verdachte zou handelen in drugs, terwijl bij eerdere bezoeken geen aanknopingspunten daarvoor gevonden werden. Daarnaast is aangevoerd dat verdachte geen vrijwillige toestemming heeft gegeven om zijn woning te betreden, maar dat hij door de politie is geïntimideerd en daardoor niet anders kon. Gesteld is verder dat de handelingen van de verbalisant in de woning onrechtmatig zijn geweest omdat de verbalisant meer heeft gedaan dan alleen de woning betreden en zoekend rondkijken. Hij heeft immers de kastdeur verder geopend en in de zakken van de jas van verdachte gekeken. Daarmee is sprake van een zoeking en niet van alleen maar zoekend rondkijken. Voor deze zoeking had de verbalisant geen machtiging.
Vervolgens is de verdediging ervan uitgegaan dat de politie bekend is geraakt met de auto van verdachte door middel van een MMA-melding, welke melding in het dossier ontbreekt. Na deze melding is er nog een derde melding binnengekomen met de mededeling dat er in de woning van de ouders van verdachte ook het een en ander zou liggen. Naar de opvatting van de verdediging heeft één van de aanwezigen bij de doorzoeking, niet zijnde de aanwezige buurman, deze derde MMA-melding gedaan. Het kan naar de opvatting van de verdediging niet zo zijn dat een opsporingsinstantie zelf een anonieme melding maakt.
De combinatie van perikelen rondom de MMA-melding, de omstandigheid dat verdachte geen toestemming heeft gegeven om binnen te treden, er in feite een doorzoeking heeft plaatsgevonden in plaats van alleen zoekend rondkijken en de omstandigheid dat diverse processen-verbaal betreffende het aantreffen van de auto van verdachte zo uiteen lopen, maken dat de verbalisanten een dusdanige inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust dan wel met grove veronachtzaming het recht op een eerlijk proces van verdachte is tekortgedaan, dat niet-ontvankelijkheid de enige redelijke uitkomst is. Er is namelijk sprake van schending van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Geconcludeerd wordt dat de procedure in zijn geheel niet eerlijk is geweest.
Daar komt naar de opvatting van de verdediging nog bij dat sprake is van een zeer ruime overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen een strafzaak moet zijn afgedaan.
De combinatie van voorgaande factoren maken naar de opvatting van de verdediging dat de enige conclusie kan zijn dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging.
3.3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld, kort samengevat, dat er in het geheel geen gebrek kleeft aan het optreden van de politie. Voor een niet-ontvankelijkheid wegens termijnoverschrijding is alleen dan plaats wanneer er meer aan de hand is dan tijdsverloop.
3.3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de volgende feiten en omstandigheden uit zoals deze blijken uit het einddossier.
Op 10 mei 2016 was hoofdagent van politie [Naam 1] als waarnemend wijkagent van de [Naam 2] in Tilburg belast met bestuurlijke controle. Hij vergezelde die dag gemeentelijk handhaver [Naam 3] . Samen zijn zij omstreeks 21.50 uur naar de woning op het adres [Straatnaam] gegaan, zijnde het adres waar verdachte ingeschreven staat. Op dit adres zijn meerdere anonieme meldingen via Meld Misdaad Anoniem (MMA) opgemaakt en ook zijn er meerdere bevindingen van collega’s ter zake van verdenking van handel in harddrugs opgemaakt.
Door verbalisant [Naam 1] is gerelateerd dat hij naar de woning was gegaan om de bewoner aan te spreken op het aantal anonieme meldingen omtrent de handel in harddrugs en de overlast rondom zijn woning. Aangegeven is dat dit een gebruikelijke werkwijze is binnen de integrale aanpak tegen overlastgevers binnen de gemeente Tilburg. Na aanbellen riep een man (naar later bleek: [Verdachte] ) in de woning vanachter het raam “wie zijn jullie en wat moeten jullie”. Deze man is vervolgens naar boven gelopen en daar heeft hij een raam op de eerste verdieping opengeschoven. Om de man aan te kunnen tonen dat [Naam 1] inderdaad een politiefunctionaris was, liet deze hem zijn politiekoppel met handboeien en dienstwapen zien waarna de man alsnog de voordeur opende. De man verklaarde dat hij de bewoner van het pand was en dat ze binnen mochten komen. In de huiskamer stond nog een man die zich kenbaar maakte als de overbuurman. [Verdachte] werd meegedeeld dat hij op basis van eerdere anonieme meldingen en onderzoek verdacht werd van de handel in harddrugs. De rechtbank is van oordeel dat in dit stadium op grond van hetgeen tot op dat moment was voorgevallen, niet gerelateerd had kunnen en mogen worden dat sprake was van een “verdachte”. De rechtbank acht dit een onzorgvuldigheid van de verbalisant welke onzorgvuldigheid echter niet direct opgevat dient te worden als een vormverzuim waardoor een inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde. De rechtbank beschouwt dit enkel als een onzorgvuldigheid, niet meer dan dat.
[Verdachte] verklaarde vervolgens dat hij niets te verbergen had en dat de verbalisant overal mocht kijken. De rechtbank is van oordeel dat [Verdachte] hiermee de verbalisant toestemming heeft gegeven om te mogen rondkijken. Verbalisant [Naam 1] heeft daarom ook kunnen relateren in zijn proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 mei 2016 (pagina 128 van het eind-proces-verbaal) dat met toestemming van de bewoner de woning is binnengegaan.
De rechtbank ziet geen reden te twijfelen aan de juistheid van dit proces-verbaal ondanks de ontkenning van verdachte, temeer omdat verdachte zelf ter zitting heeft aangegeven dat hij zwaar opgefokt was, alcohol had gedronken en ook drugs had gebruikt. Door de verdediging is nog aangevoerd dat [Verdachte] geen vrije keuze had om de verbalisant toegang tot zijn woning te weigeren, omdat [Verdachte] zich geïntimideerd voelde doordat de verbalisant op zijn koppel en dienstwapen wees. De rechtbank gaat hieraan voorbij, omdat dit niet nader wordt onderbouwd en ook nergens uit blijkt.
In een kast die openstond zag de verbalisant een geldtelmachine en zakken met muntgeld en briefgeld liggen. Aan een van de kastdeuren zag hij een zwarte jas hangen. Uit een van de jaszakken stak een pak briefgeld. In de keuken zag de verbalisant een vacumeermachine, een versnijmachine, een grote rol huishoudfolie en 8 mobiele telefoons liggen. Hiermee geconfronteerd liep [Verdachte] achteruit met zijn rug richting een grote kast. Zijn rechterhand hield hij achter zijn rug. Verbalisant deelde mee dat hij beide handen wilde zien waarna [Verdachte] zijn handen achter zijn rug vandaan hield en iets uit zijn broeksband haalde. Dit is het moment geweest waarop [Verdachte] en zijn buurman werd gezegd dat zij beiden niet tot antwoorden verplicht waren en verdacht werden van het bezit van harddrugs. De verbalisant heeft vervolgens meegedeeld de situatie te bevriezen om een hulpofficier van justitie ter plaatse te laten komen. Dat de verbalisant enkele voorwerpen op de zitbank heeft verschoven teneinde verdachte en de buurman op die zitbank te laten plaatsnemen, maakt niet dat hij op dat moment een aanvang heeft gemaakt met een doorzoeking. Evenmin geldt dat voor het kijken in de kast die op dat moment al open stond, noch voor de jas, waar het pak met briefgeld reeds uit stak.
Vervolgens is om 22.20 uur de hulpofficier van justitie gekomen waarna om 22.56 uur de rechter-commissaris toestemming heeft gegeven tot een doorzoeking. Om 23.55 uur was de rechter-commissaris zelf ter plaatse.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat door het handelen van de politie geen inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust dan wel met grove veronachtzaming het recht op een eerlijk proces van verdachte is tekortgedaan.
Ook in hetgeen zich daarna heeft voorgedaan ziet de rechtbank geen schending van enig rechtsbeginsel. Dat een na de doorzoeking ontvangen MMA-melding gedaan zou zijn door een opsporingsinstantie zelf, is de rechtbank niet aannemelijk geworden. De verdediging heeft dat weliswaar gesuggereerd, echter zonder enige feitelijke onderbouwing.
Evenmin is feitelijk onderbouwd dat aan het aantreffen van de auto van verdachte eveneens een MMA-melding is voorafgegaan.
Ten slotte is aangevoerd dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De redelijke termijn is aangevangen op 11 mei 2016, zijnde de datum waarop verdachte is aangehouden en is gehoord door de politie.
De rechtbank is van oordeel dat van bijzondere omstandigheden geen sprake is. Weliswaar zijn op verzoek van de verdediging drie getuigen gehoord door de rechter-commissaris, echter de rechtbank is van oordeel dat het horen van deze getuigen geen bijzondere omstandigheid oplevert. Na het horen van deze getuigen heeft de zaak vervolgens onwenselijk lang, te weten ruim 3,5 jaar, stilgelegen.
De rechtbank stelt met de verdediging dan ook vast dat sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is uitgangspunt bij een overschrijding van de redelijke termijn dat dit niet tot de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging leidt, ook niet in uitzonderingsgevallen. Regel is dat die overschrijding wordt gecompenseerd door vermindering van de op te leggen straf.
Mocht de rechtbank tot een veroordeling en strafoplegging komen, dan zal de rechtbank bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen straf rekening houden met deze overschrijding van de redelijke termijn.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.
3.4
Schorsing van de vervolging
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
In de zaak met parketnummer 02/800301-16 acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van cocaïne en heroïne, welke middelen zijn aangetroffen in de woning van verdachte. Niet bewezen acht zij het voorhanden hebben onder feit 1 van (meth)amfetamine. Daarnaast acht zij bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van grote geldbedragen die zijn aangetroffen in de woning en het voertuig van verdachte en in de woning van de ouders van verdachte. Zij baseert zich daarbij met name op processen-verbaal van bevindingen van verbalisanten naar aanleiding van gehouden doorzoekingen in de woningen van verdachte en zijn ouders en in het voertuig van verdachte, bevindingen naar aanleiding van testen van aangetroffen stoffen, bevindingen naar aanleiding van sporenonderzoek, deskundigenrapporten van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) en op verklaringen van verdachte zelf.
In de zaak met parketnummer 02/665771-16 heeft de officier van justitie vrijspraak gevraagd voor het onder feit 1 voorhanden hebben van een pistoolmitrailleur en voor feit 2.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Verzocht is, voor zover de rechtbank al niet tot een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie komt, al het bewijs dat voortvloeit uit de meldingen en doorzoeking in de woning van verdachte uit te sluiten van het bewijs om redenen als hiervoor al aangegeven.
Met betrekking tot het wapen en de pillen die zijn aangetroffen in de woning van de ouders van verdachte is aangevoerd dat verdachte daar niet meer woonachtig was en bijna nooit in die woning kwam. Het wapen is aangetroffen in een open schuur waar iedereen toegang toe heeft. DNA-materiaal van verdachte is er niet op aangetroffen. Hetzelfde geldt voor de aangetroffen hoeveelheid pillen in de woning van de ouders. Op geen enkele manier kan uit het dossier beschikkingsmacht over de pillen en het wapen worden afgeleid. Ditzelfde geldt voor de in de woning van verdachte zelf aangetroffen goederen. Niet vastgesteld kan worden dat verdachte automatisch wetenschap en beschikkingsmacht over alle goederen in zijn woning had.
Met betrekking tot het witwassen is aangevoerd dat verdachte tijdens zijn laatste verhoor in detentie een verklaring heeft afgelegd over de herkomst van het geld dat is aangetroffen in de woning van de ouders van verdachte. Het geld zou toebehoren aan een zakenrelatie van verdachte voor wie verdachte (onder meer) landbouwmachines zou kopen. Gesteld is dat verdachte hiermee een concrete, min of meer verifieerbare verklaring heeft gegeven die niet op voorhand volstrekt onwaarschijnlijk is. In dit kader is tevens gewezen op een door [Naam 4] ingediend klaagschrift om teruggave van het inbeslaggenomen geld. Bij dit klaagschrift zijn stukken gevoegd. De verklaring van [Naam 4] komt overeen met hetgeen verdachte heeft verklaard. Het heeft daarom op de weg van het Openbaar Ministerie gelegen om aan te tonen dat deze verklaring niet juist kan zijn. Hierin is het Openbaar Ministerie niet geslaagd. Daarom kan niet bewezen worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen van een bedrag van € 480.000,00.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Om redenen als hiervoor vermeld ten aanzien van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie ziet de rechtbank geen aanleiding al het bewijs dat voortvloeit uit de meldingen en doorzoeking in de woning van verdachte uit te sluiten van het bewijs.
in de zaak met parketnummer 02/800301-16
Ten aanzien van de drugs (feit 1)
Uit de hierna in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen volgt dat op diverse plaatsen in de woning van verdachte, te weten in de keuken, in een schuur, in de tuin, op twee slaapkamers en in de badkamer, drugs zijn aangetroffen. Ook bij de fouillering van verdachte zijn drugs aangetroffen.
De rechtbank verwerpt het verweer dat niet vastgesteld kan worden dat verdachte automatisch wetenschap en beschikkingsmacht over alle goederen in zijn woning had.
Vastgesteld wordt dat verdachte hoofdbewoner van de woning is. Hij heeft verklaard dat hij daar inmiddels ongeveer 15 jaar woont. Verder heeft verdachte verklaard dat hij andere mensen in zijn woning toeliet maar desgevraagd heeft verdachte niet willen of kunnen aangeven wie die bezoekers van zijn woning zijn. Verder blijkt dat verdachte zelf wekelijks zijn woning schoonmaakte, laatstelijk nog in de week voordat de politie kwam.
Het dossier bevat verder geen aanknopingspunten dat andere personen dan verdachte gebruik hebben gemaakt van de woning van verdachte. De aangetroffen drugs bevonden zich derhalve in de machtssfeer van (alleen) verdachte.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor het bezit van 412 gram methamfetamine en/of amfetamine.
Ten aanzien van het witwassen (feiten 2 en 3)
Onder de feiten 2 en 3 wordt verdachte verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, onder b Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring.
Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
1) € 15.571,20 (feit 2) en € 20.000,00 (feit 3)
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op diverse plaatsen in de woning van verdachte, te weten in een jaszak, in een kast in de huiskamer en op de achterste slaapkamer, een hoeveelheid geld van in totaal € 15.571,20 is aangetroffen in coupures van 10, 20 50 en 100 euro en daarnaast in muntgeld. Daarnaast werden in de woning meerdere attributen aangetroffen welke gebruikt kunnen worden bij de handel in harddrugs. In het voertuig van verdachte werd nog een bedrag van € 20.000,00 aangetroffen.
Op grond van deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat dit geld uit enig misdrijf afkomstig is, wat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het geld niet van misdrijf afkomstig is. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring die de verdachte daarover heeft gegeven niet als zo'n verklaring kan worden aangemerkt.
Verklaard is onder meer dat verdachte zich heeft bezig gehouden met een handeltje op internet, hij kocht wat spullen waarna hij deze weer verkocht. Deze verklaring acht de rechtbank te vaag en is zeker niet concreet en verifieerbaar te noemen. Ook de verklaring van verdachte dat een gedeelte van het aangetroffen geld van zijn kinderen was, acht de rechtbank in dit kader onvoldoende onderbouwd. Ter zitting is door de raadsman van verdachte weliswaar een kopie van een document in de Franse en Arabische taal getoond waarin voor de rechtbank slechts de naam van verdachte en een bedrag van 70.000 dirham is te lezen, echter dit document is onvoldoende concreet ter onderbouwing van de stelling dat een gedeelte van het aangetroffen bedrag aan de kinderen van verdachte toebehoort.
Het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het openbaar ministerie. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het ten laste gelegde voorwerp onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is, dit met uitzondering van een bedrag van € 280,00, welke bedrag als handgeld aangemerkt kan worden.
2) € 483.800,00 (feit 3)
Uit de bewijsmiddelen volgt dat bij een doorzoeking in de woning van de ouders van verdachte een geldbedrag is aangetroffen van in totaal € 483.800,00. Een bedrag van
€ 343.800,00 werd aangetroffen in een fornuis in de schuur achter de woning. In de dakkoffer onder de overkapping van de woning werd een bedrag van € 140.000,00 aangetroffen.
Op grond van deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat dit geld uit enig misdrijf afkomstig is, wat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het geld niet van misdrijf afkomstig is. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring die de verdachte daarover heeft gegeven niet als zo’n verklaring kan worden aangemerkt.
Verdachte heeft verklaard dat hij met een koerier naar Marokko is gereden. In Marokko heeft hij van zijn Marokkaanse zakenpartner, [Naam 4] , een bedrag van vijf miljoen dirham ontvangen. Van dit geldbedrag moest hij in Nederland landbouwmachines kopen, die hij vervolgens naar Marokko moest exploiteren. Omdat het geldbedrag niet vanuit Marokko op een Europese bankrekening kon worden gestort, heeft hij het geldbedrag in zijn dakkoffer vervoerd en in Spanje ingewisseld in euro’s. Hij heeft de dakkoffer met daarin het geldbedrag in euro’s vervolgens onder de overkapping van de woning van zijn ouders gezet. Dit was voor hem de veiligste plek om het geld te bewaren. Deze verklaring acht de rechtbank te vaag en is zeker niet verifieerbaar te noemen. Door de raadsman van verdachte is weliswaar een kopie van een overeenkomst in de Franse en Arabische taal overgelegd, maar uit die overeenkomst blijkt niet dat verdachte degene is geweest die de overeenkomst heeft ondertekend en die contant de vijf miljoen dirham heeft ontvangen. Daarbij overweegt de rechtbank dat verdachte geen bewijs (in de vorm van een bonnetje) van het inwisselen van de vijf miljoen dirham in euro’s heeft overgelegd en er geen getuigen zijn die de verklaring van verdachte kunnen bevestigen. Verdachte heeft immers geen verdere gegevens van de koerier, anders dan zijn voornaam [Naam 5] , en van de Duitser met wie hij zoveel zaken heeft gedaan, verstrekt. Ook de verklaring van verdachte dat het geldbedrag niet vanuit Marokko op een Europese bankrekening kon worden gestort, acht de rechtbank in dit kader onvoldoende onderbouwd. Uit het dossier en wat ter zitting is besproken, blijkt dat verdachte in Marokko bij de [Naam 6] een bankrekening heeft. Na raadpleging van openbare bronnen is de rechtbank gebleken dat de [Naam 6] meerdere vestigingen in Nederland heeft, waaronder in Amsterdam en Utrecht. Er was dus helemaal geen noodzaak voor verdachte om met zoveel cash geld van Marokko naar Nederland te reizen, omdat hij het geldbedrag bij de [Naam 6] in Nederland had kunnen opnemen. Daarbij komt dat verdachte geen verdere gegevens van het bedrijf, anders dan een facebookpagina en een hotmailadres, heeft verstrekt. Uit niets blijkt dat het een miljoenenbedrijf betreft en dat het voor dit bedrijf een dagelijkse gang van zaken is om vijf miljoen dirham te verstrekken. Hij heeft niets naar voren gebracht over eerdere handelingen, zakenpartners en zaken of overeenkomsten, e-mailwisselingen en/of WhatsApp-contacten overgelegd.
De rechtbank is aldus van oordeel dat verdachte een niet verifieerbare en op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het geldbedrag. Dat maakt dat nog meer nader onderzoek naar de verklaring kan uitblijven. Er is geen andere conclusie mogelijk dan dat het ten laste gelegde geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte dat wist. Die wetenschap baseert de rechtbank op de hiervoor benoemde wijze waarop en de omstandigheden waaronder het geldbedrag is aangetroffen en de door verdachte aflegde niet verifieerbare en op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaringen over de herkomst ervan.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder de feiten 2 en 3 ten laste gelegde.
in de zaak met parketnummer 02/665771-16
Op grond van de bewijsmiddelen zoals in bijlage II opgenomen is de rechtbank van oordeel dat enkel wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor het bezit van een revolver, kaliber.38 Special zoals tenlastegelegd onder feit 1.
Voor het overige is de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de zaak met parketnummer 02/800301-16
1.
op 10 mei 2016 te Tilburg opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- 3097 gram cocaïne en
- 532 gram heroïne,
zijnde cocaïne en heroïne als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
op 10 mei 2016 te Tilburg zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft hij, verdachte, meerdere grote contante geldbedragen, waaronder een contant geldbedrag van 15.291,20 euro, voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte, wist, dat deze contante geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
3.
omstreeks 13 mei 2016 en/of 14 mei 2016 te Tilburg zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft hij, verdachte, van meerdere grote contante geldbedragen, waaronder een contant geldbedrag van 20.000 euro en een contant geldbedrag van 483.800 euro, de vindplaats verborgen en voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat deze contante geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
in de zaak met parketnummer 02/665771-16
1.
omstreeks 13 mei 2016 en/of 14 mei 2016 te Tilburg een vuurwapen van categorie III, te weten een revolver (kaliber .38 Special) voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, nu niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar met aftrek van het voorarrest, alsmede een geldboete van € 20.000,00.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat bij een eventuele strafoplegging in hoge mate rekening dient te worden gehouden met de geconstateerde vormverzuimen, alsmede met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Voorts moet er rekening mee worden gehouden dat verdachte tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis gedurende veertien maanden met een enkelband heeft rondgelopen en niet meer is gerecidiveerd. De verdediging acht het niet opportuun verdachte nu nog een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De verdediging verzoekt te volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf gelijk aan het ondergane voorarrest, eventueel met een voorwaardelijk strafdeel, alsmede een taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van 3097 gram cocaïne en 532 gram heroïne. Cocaïne en heroïne zijn over het algemeen sterk verslavend en het gebruik ervan levert mede daardoor een groot risico op voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de gebruikers. Bovendien leidt de handel in en het gebruik van cocaïne en heroïne direct en indirect tot vele vormen van criminaliteit, waaronder delicten die harddrugsgebruikers plegen om aan hun harddrugs te kunnen komen, maar ook delicten tussen handelaren onderling, en vormt daarmee een bron van maatschappelijke schade en overlast. Verdachte heeft door zijn handelen hieraan bijgedragen en is daarmee ook verantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van verdovende middelen veroorzaakt.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen, te weten een revolver. Het ongecontroleerde bezit daarvan verhoogt het risico op levensbedreigende geweldsdelicten en brengt zodoende grote veiligheidsrisico’s met zich mee. De ervaring leert immers dat het bezit van vuurwapens niet zelden leidt tot het (ondeskundig) gebruik daarvan, met alle ernstige gevolgen voor anderen van dien. Het signaal naar de samenleving, onder meer naar hen die het hebben van een vuurwapen als statusverhogend zien, dient dan ook glashelder te zijn: het bezit van vuurwapens wordt niet getolereerd. Dit is dan ook een ernstig misdrijf dat in de regel krachtig dient te worden bestraft in de vorm van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van in totaal € 519.091,20. Witwassen heeft een ontwrichtende werking op de reguliere economie, omdat investeringen en uitgaven worden gedaan met geld dat oorspronkelijk afkomstig is uit criminele activiteiten. Daardoor wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer ernstig aangetast. Het maakt bovendien dat misdaad en de daaruit verkregen opbrengst loont.
Strafblad
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor witwassen en het bezit van vuurwapens. Wel heeft hij antecedenten op het gebied van de Opiumwet. Omdat het hier gaat om veroordelingen van (veel) langer dan vijf jaar geleden, zal de rechtbank dit bij de bepaling van de straf niet meewegen.
LOVS-oriëntatiepunten
Bij het bepalen van de hoogte van de straf houdt de rechtbank rekening met de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting en met de straffen die doorgaans in vergelijkbare gevallen worden opgelegd. Voor het witwassen heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten die gelden bij fraude waarbij bij een benadelingsbedrag tussen
€ 500.000,00 en € 1.000.000,00 wordt uitgegaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 tot 24 maanden.
Redelijke termijn en schorsingsvoorwaarden
De rechtbank houdt ten gunste van verdachte rekening met de ouderdom van de zaak en een forse overschrijding van de redelijke termijn, zoals genoemd in artikel 6 EVRM. Zoals eerder in het vonnis overwogen, is de redelijke termijn in deze zaak aangevangen op 11 mei 2016, zijnde de datum waarop verdachte is aangehouden en is gehoord door de politie. Daarmee is de redelijke termijn in forse mate, te weten met ruim 3,5 jaar, overschreden, terwijl geen sprake is geweest van bijzondere omstandigheden noch van omstandigheden aan verdachte te wijten.
Voorts weegt de rechtbank mee dat verdachte in het kader van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis strenge schorsingsvoorwaarden opgelegd heeft gekregen, waardoor zijn vrijheid in aanzienlijke mate beperkt is geweest.
Strafoplegging
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden is en zij zal deze straf dan ook aan verdachte opleggen. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. In de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die tijdens de zitting naar voren zijn gebracht, ziet de rechtbank geen reden om hier anders over te oordelen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten waarvoor alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van geruime duur passend is. De gevangenisstraf dient ter normbevestiging, vergelding en preventie, zowel naar verdachte toe als richting de samenleving.
De rechtbank ziet geen aanleiding om naast de gevangenisstraf ook nog een geldboete op te leggen, zoals door de officier van justitie is geëist.
De tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

7.1
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde onder verdachte in beslag genomen voorwerpen (de contante geldbedragen, de geldautomaat, de personenauto, de vergruiser, de weegschalen, de gripzakjes, het huishoudelijk artikel en de keukenmachine) zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, omdat is gebleken dat deze voorwerpen aan verdachte toebehoren en dat de bewezenverklaarde feiten zijn begaan met betrekking tot die voorwerpen.
7.2
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen (de verdovende middelen, de wapens en de munitie) zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, aangezien de voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
7.3
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen geldbedragen (te weten € 50,00, € 100,00 en € 1.900,00) aan de rechthebbende, aangezien deze geldbedragen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen. Ten aanzien van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen geldbedrag van € 280,00, het postpakketje, de documenten, de telefoonkaarten, de mobiele telefoons, het identiteitsbewijs en de autosleutels zal de rechtbank de teruggave gelasten aan verdachte.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 33b, 36d, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan hetgeen hem in de zaak met
parketnummer
02/665771-16 onder feit 2 is tenlastegelegd;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
in de zaak met parketnummer 02/800301-16
feit 1:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:witwassen;
feit 3:witwassen, meermalen gepleegd
in de zaak met parketnummer 02/665771-16
feit 1:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart de volgende in beslag genomen voorwerpen verbeurd;
* contant geldbedrag van € 500,00 met goednummer G1542663;
* contant geldbedrag van € 400,00 met goednummer G1542664;
* contant geldbedrag van € 200,00 met goednummer G1542665;
* contant geldbedrag van € 18.900,00 met goednummer G1542666;
* contant geldbedrag van € 19.900,00 met goednummer G1543045;
* contant geldbedrag van € 20.000,00 met goednummer G1543050;
* contant geldbedrag van € 20.000,00 met goednummer G1543053;
* contant geldbedrag van € 20.000,00 met goednummer G1543054;
* contant geldbedrag van € 20.000,00 met goednummer G1543056;
* contant geldbedrag van € 20.000,00 met goednummer G1543059;
* contant geldbedrag van € 20.050,00 met goednummer G1543060;
* contant geldbedrag van € 10.000,00 met goednummer G1543063;
* contant geldbedrag van € 19.950,00 met goednummer G1543064;
* contant geldbedrag van € 19.950,00 met goednummer G1543065;
* contant geldbedrag van € 19.950,00 met goednummer G1543068;
* contant geldbedrag van € 10.000,00 met goednummer G1543070;
* contant geldbedrag van € 10.000,00 met goednummer G1543071;
* contant geldbedrag van € 10.000,00 met goednummer G1543072;
* contant geldbedrag van € 10.000,00 met goednummer G1543074;
* contant geldbedrag van € 30.000,00 met goednummer G1543075;
* contant geldbedrag van € 20.000,00 met goednummer G1543078;
* contant geldbedrag van € 10.000,00 met goednummer G1543079;
* contant geldbedrag van € 10.000,00 met goednummer G1543080;
* contant geldbedrag van € 10.000,00 met goednummer G1543082;
* contant geldbedrag van € 10.000,00 met goednummer G1543084;
* contant geldbedrag van € 34.000,00 met goednummer G1543086;
* contant geldbedrag van € 20.000,00 met goednummer G1543088;
* contant geldbedrag van € 10.000,00 met goednummer G1543091;
* contant geldbedrag van € 10.000,00 met goednummer G1543092;
* contant geldbedrag van € 10.000,00 met goednummer G1543096;
* contant geldbedrag van € 10.000,00 met goednummer G1543098;
* contant geldbedrag van € 10.000,00 met goednummer G1543099;
* contant geldbedrag van € 10.000,00 met goednummer G1543100;
* contant geldbedrag van € 27.000,00 met goednummer G1543101;
* contant geldbedrag van € 1000,00 met goednummer G1543104;
* contant geldbedrag van € 1.900,00 met goednummer G1543107;
* contant geldbedrag van € 27,78 met goednummer G1562324;
* contant geldbedrag van € 1.000,00 met goednummer G1541860;
* contant geldbedrag van € 25,00 met goednummer G1541861;
* contant geldbedrag van € 100,00 met goednummer G1541863;
* contant geldbedrag van € 175,00 met goednummer G1541866;
* contant geldbedrag van € 90,00 met goednummer G1541867;
* contant geldbedrag van € 6,20 met goednummer G1541868;
* contant geldbedrag van € 2.000,00 met goednummer G1541871;
* contant geldbedrag van € 11.895,00 met goednummer G1541875;
* 1 geldautomaat met goednummer G1542329;
* 1 personenauto van het merk/type Opel Corsa met goednummer G526161;
* 1 vergruiser met goednummer G1541833;
* 1 weegschaal met goednummer G1541837;
* 1 weegschaal met goednummer G1541840;
* 88 gripzakjes (verpakkingsmateriaal) met goednummer G1541842;
* 1 huishoudelijk artikel met goednummer G1541848;
* 1 keukenmachine (Reepack Vacuüm) met goednummer G1541852;
* contant geldbedrag van € 40,00;
-
verklaart de volgende in beslag genomen voorwerpen onttrokken aan het verkeer:
* 3 gram heroïne met goednummer G1541832;
* 3 gram cocaïne met goednummer G1541834;
* 4 gram cocaïne met goednummer G1541836;
* 4 gram cocaïne met goednummer G1541838;
* 7 gram cocaïne met goednummer G1541841;
* 4 gram amfetamine met goednummer G1541847;
* 5 gram poeder met goednummer G1541849;
* 4 gram poeder met goednummer G1541851;
* 1 stroomstootwapen met goednummer G1541518;
* 1003 gram cocaïne met goednummer G1541814;
* 961 gram cocaïne met goednummer G1541816;
* 1006 gram cocaïne met goednummer G1541817;
* 109 gram cocaïne met goednummer G1541820;
* 529 gram heroïne met goednummer G1541823;
* 412 gram amfetamine met goednummer G1541824;
* 91 gram poeder met goednummer G1541827;
* 1002 gram poeder met goednummer G1541828;
* 1 revolver, Rossie . 38, met goednummer G1542697;
* 5 STK munitie, .38, met goednummer G1542700;
* 4 STK XTC met goednummer G1553559;
* 30 STK XTC met goednummer G1553560;
* 1 STK munitie met goednummer G1544097;
* 1 wapen met goednummer G1544118;
-
gelast de teruggave aan de rechthebbende van de volgende in beslag genomen voorwerpen:
* contant geldbedrag van € 50,00 met goednummer G1543102;
*contant geldbedrag van € 100,00 met goednummer G1543103;
* contant geldbedrag van € 1.900,00 met goednummer G1543107;
- gelast de teruggave aan verdachte van de volgende in beslag genomen voorwerpen:
* contant geldbedrag van € 280,00 met goednummer G1541873;
* pakketje met veren/kruiden foto en brief met goednummer G15411830;
* 1 document met goednummer G1543069;
* 1 mobiele telefoon van het merk Samsung Galaxy S6 Edge met goednummer G1541787;
* 1 document met goednummer G1543122;
* 1 mobiele telefoon van het merk Samsung Galaxy S6 Edge met goednummer G1541790;
* 1 identiteitsbewijs met goednummer G1543124;
* 1 mobiele telefoon van het merk Alcatel Onetouch met goednummer G1541792;
* 2 documenten met goednummer G1543125;
* 1 mobiele telefoon van het merk Nokia met goednummer G1541794;
* 1 document met goednummer G1543126;
* 7 telefoonkaarten van Vodafone met goednummer G1541798;
* 3 telefoonkaarten van Lebara met goednummer G1541799;
* 1 autosleutel (BMW) met goednummer G1544421;
* 1 autosleutel (Volkswagen) met goednummer G1544424;
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Brouwer, voorzitter, mr. P.A.M. Wijffels en mr. B.A.S.E. Maandag, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.D.M. Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 februari 2022.
Mrs. Brouwer en Maandag zijn niet in de gelegenheid om het vonnis mede te ondertekenen.