Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad
Artikel 6
Voorwaarden betreffende de betrouwbaarheidseis
1. Onverminderd lid 2 van het onderhavige artikel bepalen de lidstaten de voorwaarden die een onderneming en een vervoersmanager uit hoofde van deze verordening moeten vervullen om te voldoen aan de in artikel 3, lid 1, onder b), vastgestelde betrouwbaarheidseis.
Om na te gaan of een onderneming aan die eis voldoet, houden de lidstaten rekening met het gedrag van de onderneming, haar vervoersmanagers en andere door de lidstaat vastgestelde relevante personen. De verwijzingen in dit artikel naar veroordelingen, sancties of inbreuken omvatten veroordelingen, sancties of inbreuken van de onderneming zelf, haar vervoersmanagers en andere door de lidstaat vastgestelde relevante personen.
De in de eerste alinea bedoelde voorwaarden omvatten ten minste het volgende:
a. a) er mogen geen dwingende redenen zijn om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de vervoersmanager of de vervoersonderneming, zoals veroordelingen of sancties in verband met ernstige inbreuken op de nationale voorschriften op het gebied van:
i) handelsrecht;
ii) insolventierecht;
iii) de in het beroep geldende loon- en arbeidsvoorwaarden;
iv) wegverkeer;
v) beroepsaansprakelijkheid;
vi) mensen- of drugshandel, en
b) jegens de vervoersmanager of de vervoersonderneming is niet, in één of meer lidstaten, een veroordeling voor een ernstig strafbaar feit uitgesproken of een sanctie wegens ernstige inbreuken op de communautaire wetgeving opgelegd met betrekking tot met name:
i) de rij- en rusttijden van de bestuurders, de arbeidstijd en de installatie of het gebruik van controleapparatuur;
ii) het maximaal toegestane gewicht en de maximaal toegestane afmetingen van de voor internationaal vervoer gebruikte bedrijfsvoertuigen;
iii) de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders;
iv) de technische staat van de bedrijfsvoertuigen, inclusief de verplichte technische keuring van motorvoertuigen;
v) de toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg of in voorkomend geval tot de markt voor personenvervoer over de weg;
vi) de veiligheid van het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg;
vii) de installatie en het gebruik van snelheidsbegrenzers in bepaalde categorieën voertuigen;
viii) het rijbewijs;
ix) de toegang tot het beroep;
x) het vervoer van dieren.
1. Het is een in Nederland of in een andere lidstaat gevestigde vervoerder verboden om beroepsvervoer te verrichten zonder geldige daartoe verleende communautaire vergunning.
1. De voorwaarden betreffende de betrouwbaarheidseis voor een vervoerder, bedoeld in de beroepsverordening voor het wegvervoer zijn:
a. de overlegging van een niet ouder dan twee maanden zijnde met het oog op de uitoefening van de functie van wegvervoerder verleende verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens;
b. het ontbreken van een minder dan twee jaar oud zijnde onherroepelijke rechterlijke uitspraak waarbij is vastgesteld dat de vervoerder de geldende voorschriften inzake de financiële arbeidsvoorwaarden niet is nagekomen, en
c. het ontbreken van een minder dan twee jaar oud zijnde onherroepelijke veroordeling en onherroepelijke sanctie jegens de vervoerder, wegens zeer ernstige inbreuk op de communautaire wetgeving, die bij de beroepsverordening voor het wegvervoer als zodanig is aangewezen;
d. het aantal minder dan twee jaar oud zijnde onherroepelijke veroordelingen of onherroepelijke sancties jegens de vervoerder wegens de bij regeling van Onze Minister, met inachtneming van het daaromtrent krachtens de beroepsverordening voor het wegvervoer bepaalde, aangewezen ernstige inbreuken op de communautaire wetgeving, overschrijdt niet de daarvoor bij die regeling vastgestelde grenzen, en
e. de één of meer aangewezen vervoersmanagers zijn niet ingevolge de beroepsverordening voor het wegvervoer, door een bevoegde instantie voor die verordening, ongeschikt verklaard om de leiding te hebben over de vervoeractiviteiten van een vervoerder of zijn na een dergelijke ongeschiktverklaring gerehabiliteerd.
2. De voorwaarden betreffende de betrouwbaarheidseis voor een vervoersmanager, bedoeld in artikel 6 van de beroepsverordening voor het wegvervoer zijn:
a. de overlegging van een niet ouder dan twee maanden zijnde met het oog op de uitoefening van de functie van vervoermanager verleende verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens;
b. het ontbreken van een minder dan twee jaar oud zijnde onherroepelijke rechterlijke uitspraak als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, waarbij hij de leiding had over de vervoeractiviteiten van de betrokken vervoerder;
c. het ontbreken van een minder dan twee jaar oud zijnde onherroepelijke veroordeling of onherroepelijke sanctie jegens hem, wegens een bij de beroepsverordening voor het wegvervoer als zeer ernstig aangewezen inbreuk op communautaire wetgeving;
d. het aantal minder dan twee jaar oud zijnde onherroepelijke veroordelingen en onherroepelijke sancties wegens de bij regeling van Onze Minister, met inachtneming van het daaromtrent krachtens de beroepsverordening voor het wegvervoer bepaalde, aangewezen ernstige inbreuken op de communautaire wetgeving overschrijdt niet de daarvoor bij die regeling vastgestelde grenzen, en
e. het ontbreken van een veroordeling en van een sanctie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, waarbij hij de leiding had over de vervoeractiviteiten van de betrokken vervoerder.
1. De NIWO beslist binnen acht weken na ontvangst daarvan op de aanvraag door een vervoerder:
a. tot verlening of verlenging van een communautaire vergunning;
b. tot verlening of verlenging van een bestuurdersattest, of
c. tot verlening van een CEMT-vergunning of van een ritmachtiging.
Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens
Artikel 28
Een verklaring omtrent het gedrag is een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
1. Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
2. Indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtspersoon betrekt Onze Minister mede in zijn oordeel de justitiële gegevens met betrekking tot strafbare feiten op naam van de rechtspersoon en van ieder van de bestuurders, vennoten, maten of beheerders van die rechtspersoon alsmede de gegevens met betrekking tot strafbare feiten waaraan artikel 51, tweede lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht ten grondslag heeft gelegen.
3. Onze Minister betrekt niet in zijn oordeel de justitiële gegevens met betrekking tot de strafbare feiten die zijn afgedaan met een onherroepelijke vrijspraak.
1. Onze Minister kan bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag van een natuurlijk persoon kennis nemen van op de aanvrager betrekking hebbende justitiële gegevens alsmede van politiegegevens als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet politiegegevens, met uitzondering van de gegevens waarover op grond van artikel 21, eerste lid, onderdeel e, geen mededeling kan worden gedaan aan de verzoeker, die gebruik maakt van zijn recht, als bedoeld in artikel 18, eerste lid.
2. Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, kan Onze Minister bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag van een rechtspersoon kennis nemen van op de betrokkenen, bedoeld in artikel 35, betrekking hebbende justitiële gegevens, politiegegevens, als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet politiegegevens, alsmede gegevens uit de registratie, bedoeld in artikel 1, onder b, van de Wet controle op rechtspersonen. De uitzondering, bedoeld in het eerste lid, is van toepassing.
Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens
In dit besluit is bepaald welke gegevens als justitiële gegevens worden aangemerkt.
Beleidsregels VOG-NP-RP 2018(vervallen per 1 juli 2022)
Paragraaf 3.2. Het objectieve criterium
De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van
de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Paragraaf 3.2.1. Justitiële gegevens
De relevante justitiële gegevens die voorkomen in het JDS op naam van de aanvrager, of die betrekking hebben op de betreffende rechtspersonen of daarmee gelijk gestelde organisaties worden meegewogen bij de beoordeling. Indien een aanvraag wordt gedaan ten behoeve van een rechtspersoon, worden ook de relevante justitiële gegevens op naam van ieder van de (on)middellijke bestuurders, vennoten, maten of beheerders van die rechtspersoon meegewogen. Ook de inhoud van een dagvaarding, een kennisgeving van (niet) verdere vervolging en beleidssepots kunnen een rol spelen bij de beoordeling van een aanvraag.
Paragraaf 3.2.3. Risico voor de samenleving
Bij de vaststelling van het risico voor de samenleving wordt een onderverdeling gemaakt in risico’s voor informatie, geld, goederen, diensten, zakelijke transacties, proces, aansturen organisatie en personen. Met behulp van een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen worden de risico’s nader uitgewerkt. Op basis hiervan kan worden beoordeeld of een justitieel gegeven als relevant moet worden beschouwd voor het doel van de aanvraag.
Paragraaf 3.3. Het subjectieve criterium
Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
Paragraaf 3.3.1. Omstandigheden van het geval
Het subjectieve criterium ziet op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG.
Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn:
− de afdoening van de strafzaak;
− het tijdsverloop;
− de hoeveelheid antecedenten.