ECLI:NL:RBZWB:2022:5933

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1479
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) aan wegvervoerondernemer wegens justitiële antecedenten

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 oktober 2022, wordt het beroep van eiseres, een wegvervoerondernemer, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) behandeld. De minister voor Rechtsbescherming had de aanvraag op 27 augustus 2020 afgewezen, en na bezwaar bleef de afwijzing in stand. De rechtbank oordeelt dat de minister op goede gronden heeft geweigerd de VOG te verlenen, gezien de justitiële gegevens van zowel de onderneming als de bestuurder. Eiseres had meerdere overtredingen van de Wet wegvervoer goederen en de Arbeidsomstandighedenwet, wat volgens de minister een risico voor de samenleving met zich meebrengt. De rechtbank concludeert dat het belang van de samenleving bij het beschermen tegen deze risico's zwaarder weegt dan het belang van eiseres bij het verkrijgen van de VOG. De rechtbank verklaart het beroep tegen het besluit van 17 februari 2021 niet-ontvankelijk en het beroep tegen het besluit van 21 december 2021 ongegrond. De minister wordt veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1479 VOG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. J.B. van Velzen),
en

de minister voor Rechtsbescherming (de minister), verweerder,

(gemachtigde: mr. K.W. Hau).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG).
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 27 augustus 2020 afgewezen. Met het bestreden besluit van 17 februari 2021 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Bij besluit van 21 december 2021 heeft de minister het besluit van 17 februari 2021 ingetrokken en het bezwaar van eiseres wederom ongegrond verklaard.
Op grond van het bepaalde in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van eiseres mede betrekking op het besluit van 21 december 2021.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 1 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam bestuurder] (bestuurder van eiseres), de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Totstandkoming van het besluit

Feiten en omstandigheden
Op 18 juni 2020 heeft eiseres bij de minister een aanvraag ingediend voor een VOG met als doel: Wegvervoerondernemer goederenvervoer.
Op 13 juli 2020 heeft de minister aan eiseres meegedeeld voornemens te zijn deze aanvraag af te wijzen.
Bij besluit van 27 augustus 2020 heeft de minister de aanvraag van eiseres afgewezen.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bestreden besluiten
Met het besluit van 17 februari 2021 heeft de minister het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 27 augustus 2020 ongegrond verklaard.
Met het besluit van 21 december 2021 heeft de minister het besluit van 17 februari 2021 ingetrokken en het bezwaar van eiseres wederom ongegrond verklaard.
De minister stelt dat eiseres, als wegvervoerondernemer goederenvervoer, belast is met het vervoeren en bezorgen van goederen, waarbij gebruik wordt gemaakt van een uitgebreid distributienetwerk. Door deel te nemen aan het economische verkeer zijn eiseres en haar bestuurders verantwoordelijk voor een correcte naleving van de geldende wet- en regelgeving, zodat op een verantwoorde manier de bedrijfsactiviteiten worden uitgevoerd. Daarnaast zijn zij verantwoordelijk voor het op behoorlijke wijze aansturen van de organisatie en de daarin werkzame personen. Tijdens de werkzaamheden komt men veelvuldig in aanraking met medeweggebruikers.
Objectieve criterium
De minister stelt dat op naam van eiseres in de terugkijktermijn van vijf jaar verschillende justitiële gegevens in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) geregistreerd staan. Daarnaast zijn er in het JDS ten aanzien van de bestuurder van eiseres, [naam bestuurder] (de bestuurder), relevante justitiële gegevens bekend geworden.
Uit het JDS blijkt dat eiseres dan wel de bestuurder met justitie in aanraking zijn gekomen vanwege het meermalen overtreden van de Wet wegvervoer goederen door verboden beroepsvervoer of eigen vervoer te verrichten met een vrachtauto, van de Arbeidsomstandighedenwet en van onder meer de Wegenverkeerswet vanwege het niet voldoende zekeren van de lading, het als bestuurder optreden zonder geldig getuigschrift vakbekwaamheid bestuurders en snelheidsovertredingen.
De minister stelt dat, als deze delicten herhaald worden in de door eiseres beoogde functie, er een risico bestaat voor de samenleving, voor de verkeersveiligheid, veiligheid van goederen en van medeweggebruikers en voor het welzijn en de veiligheid van het personeel.
Eiseres is gebonden aan specifiek voor de wegvervoersbranche geldende regelgeving. Het niet voldoen aan die regelgeving – of dit nu door eiseres of haar medewerkers gebeurd – vormt een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de taken en bedrijfsactiviteiten van de wegvervoerondernemer goederenvervoer en daarmee voor een behoorlijke uitoefening van de taken en bedrijfsactiviteiten waarvoor de VOG is aangevraagd.
Subjectieve criterium
De minister maakt uit de veroordelingen op 16 december 2020, 3 september 2021 en 11 juli 2017 op dat de strafbare feiten eiseres niet licht zijn aangerekend. De hoogte van de boetes geven een indicatie van de ernst en omvang van deze delicten. Daarbij zijn proeftijden opgelegd.
Daarnaast zijn eiseres en de bestuurder op 20 juli 2021 veroordeeld door de rechtbank Oost-Brabant voor overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet, gepleegd op 27 augustus 2018. Eiseres is veroordeeld tot een geldboete van € 100.000,-, waarvan € 25.000,- voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en gedeeltelijke stillegging van de onderneming voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Deze langer dan gebruikelijke proeftijd vormt voor de minister aanwijzing dat eiseres langer dient te bewijzen dat zij zich niet opnieuw schuldig zal maken aan dergelijke strafbare feiten. Tevens neemt de minister in ogenschouw dat de rechtbank het noodzakelijk heeft geacht om aan de proeftijd bijzondere voorwaarden te verbinden. Uit het vonnis van de rechtbank blijkt volgens de minister dat er sprake is van zware overtredingen met een reëel recidiverisico. Aan de bestuurder is een taakstraf van 120 uren opgelegd, waarvan 40 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de straf die aan eiseres is opgelegd.
Gebleken is volgens de minister dat eiseres zowel binnen als buiten de terugkijktermijn veelvuldig met justitie in aanraking is gekomen terzake van meerdere strafbare feiten. Ook de bestuurder is binnen de terugkijktermijn veelvuldig met justitie in aanraking geweest vanwege strafbare feiten. Gelet hierop en omdat het tijdsverloop sinds de laatste justitiecontacten beperkt is, schat de minister de kans op herhaling hoger in. Hierbij heeft hij betrokken dat er voor wat betreft het overtreden van de Wet wegvervoer goederen sprake is van recidive. Ook de opgelegde proeftijden hebben eiseres er niet van weerhouden om nieuwe strafbare feiten te plegen. Dat eiseres 50 vrachtwagens op de weg heeft en veel kilometers heeft afgelegd, leidt de minister niet tot een andere conclusie.
Bij de beoordeling heeft de minister rekening gehouden met het belang van eiseres bij de VOG. Dat een aantal antecedenten binnen de terugkijktermijn niet heel zwaar is afgedaan, heeft de minister in het voordeel van eiseres meegewogen. Het belang bij toewijzing van de VOG weegt volgens de minister op dit moment echter niet op tegen het belang van de samenleving bij bescherming van bij het objectieve criterium vastgestelde risico. Daarvoor is sprake van teveel strafbare feiten die bij uitstek niet te verenigen zijn met het doel van de aanvraag en nog onvoldoende tijdsverloop.
Uit het beroepschrift maakt de minister op dat het risico voor de samenleving nog steeds aanwezig is. Eiseres heeft aangegeven dat het voorkomen van overbelading een gezamenlijke verantwoordelijkheid is van het laadadres, de chauffeur en zijzelf en dat zij geen enkele invloed heeft op of inzage heeft in het werkelijk gewicht van de containers. Hieruit blijkt dat eiseres geen enkele maatregel heeft getroffen of voornemens is te treffen om het risico in de toekomst te beperken. Als er meerdere overbeladen containers zijn zal eiseres deze kennelijk vervoeren omdat zij aangeeft slechts beperkte invloed te hebben. Met 50 vrachtwagens op de weg is dit een groot risico. Dat het risico nog altijd aanwezig is blijkt uit het JDS; eiseres is recent gedagvaard voor overtredingen begaan in 2021.
De minister heeft de omstandigheden en belangen van eiseres meegewogen, maar de afdoening van de strafzaken, de hoeveelheid relevante strafbare feiten en het ontbreken van tijdsverloop zwaarder laten wegen. De minister acht zijn besluit tot weigering van de VOG aan eiseres niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel.

Beroepsgronden

Eiseres heeft een VOG aangevraagd om de noodzakelijke communautaire vergunning te verlengen. Zonder deze vergunning kan eiseres geen beroepsgoederenvervoer uitvoeren.
Eiseres stelt dat de weigering van de minister om een VOG te verlenen op een onjuiste afweging van belangen berust.
De VOG is bedoeld om aan te tonen dat eiseres voldoet aan de eis van betrouwbaarheid. Afgifte van de VOG dient niet alleen te worden beoordeeld aan de hand van Beleidsregel VOG NP-RP 2018 (de Beleidsregels) maar ook aan de hand van artikel 6 van EG-Verordening 1071/2009 (de Verordening). Daarin is onder meer bepaald dat het moet gaan om ernstige inbreuken. Daarnaast mogen overtredingen op grond van de Arbeidsomstandighedenwet niet worden meegenomen nu deze niet vermeld staan in
artikel 6.
Volgens eiseres zijn de boetes van € 360,- en € 800,- in verband met overbelading niet ernstig. Eiseres erkent dat de boetes van € 4.000,- en € 5.500,- voor overbelading wel ernstig zijn. Deze boetes houden verband met het vervoer van zeecontainers, ook een activiteit van eiseres. Eiseres laadt de container op een terminal om deze vervolgens af te leveren. Zij kan daarbij het gewicht van de container niet beïnvloeden noch verifiëren en kan alleen maar afgaan op de informatie van de opdrachtgever. De stelling dat eiseres als wegvervoerder verantwoordelijk blijft is een strikte theoretische benadering die ver afstaat van de werkelijkheid. Door het weigeren van een VOG wordt de maatschappij bovendien niet beschermd tegen het risico van het vervoeren van zeecontainers. Die zeecontainers worden dan gewoon vervoerd door een andere vervoerder. Eiseres zal overigens haar containeractiviteiten op korte termijn afstoten zodat deze overtredingen niet meer plaats zullen vinden.
Bij eiseres ontstaat het beeld dat de overtredingen in samenhang bezien de indruk wekken dat zij structureel niet integer handelt. Dat is verre van de werkelijkheid en blijkt ook niet uit de feiten en cijfers. In de periode dat de overtredingen zijn geconstateerd heeft eiseres ongeveer 88.000 ritten uitgevoerd over in totaal 24.000.000 kilometer. Uiteindelijk gaat het maar om 14 overtredingen waarvan 50% te maken heeft met een beperkte gewichtsoverschrijding (tot maximaal 19%). De minister vindt deze overtredingen een rechtvaardiging om een bedrijf te sluiten met 55 werknemers. Zonder VOG wordt de verplichte communautaire vergunning namelijk niet verlengd en kan eiseres haar transporten niet meer uitvoeren. Eiseres acht het onbegrijpelijk dat de minister stelt dat de risico’s voor de samenleving zo groot zijn dat dat opweegt tegen haar faillissement.

Juridisch kader

De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

Besluit van 17 februari 2021
Met het besluit van 21 december 2021 heeft de minister het besluit van 17 februari 2021 ingetrokken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres dan ook geen belang meer bij een beoordeling van het besluit van 17 februari 2021. Het beroep daartegen is dan ook niet-ontvankelijk. De rechtbank ziet daarin wel aanleiding om te bepalen dat de minister het griffierecht dient te vergoeden en tot veroordeling van hem in de proceskosten.
Besluit van 21 december 2021
Ter beoordeling ligt aan de rechtbank voor of de minister op goede gronden heeft geweigerd aan eiseres een VOG te verlenen.
De minister heeft dat geweigerd op grond van de Wjsg, de Beleidsregels en het screeningsprofiel Rechtspersonen (RP).
In artikel 35 van de Wjsg is bepaald dat de minister afgifte van VOG weigert als in de justitiële documentatie met betrekking tot aanvrager, waaronder een rechtspersoon en zijn bestuurders, een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
In de Beleidsregels is eveneens bepaald dat op grond van dit objectieve criterium een VOG in beginsel wordt geweigerd. Er is echter voorts bepaald dat op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium. Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn:
− de afdoening van de strafzaak;
− het tijdsverloop;
− de hoeveelheid antecedenten.
In het screeningsprofiel RP is vermeld dat rechtspersonen aan het economische verkeer deelnemen en dat die deelname dient te geschieden in overeenstemming met algemene wet- en regelgeving die is opgesteld om de algemene veiligheid van personen en goederen te waarborgen. Zo rust op de rechtspersoon de verplichting om zich te gedragen als een goed werkgever. Een en ander impliceert dat de rechtspersoon zich dient te onthouden van het overtreden van de Arbeidsomstandighedenwet en andere wet- en regelgeving die is opgesteld om de veiligheid van personen te waarborgen.
Volgens de minister voldoet eiseres aan het objectieve criterium en is er op grond van het subjectieve criterium geen reden om desondanks aan eiseres een VOG te verlenen.
Objectieve criterium
Eiseres heeft gesteld dat de minister ten onrechte haar aanvraag om een VOG alleen heeft beoordeeld aan de hand van de Beleidsregels en niet ook aan de hand van de Verordening. Artikel 6 van deze verordening impliceert volgens eiseres dat overtredingen op grond van de Arbeidsomstandighedenwet niet mogen worden meegenomen en dat het moet gaan om ernstige inbreuken.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister de overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet mogen laten meewegen bij de beoordeling van de aanvraag van eiseres om een VOG. De Verordening sluit dat niet uit. Bovendien is in artikel 6 van de Verordening bepaald dat de lidstaten de voorwaarden die een onderneming en een vervoersmanager uit hoofde van deze verordening moeten vervullen om te voldoen aan de betrouwbaarheidseis bepalen. De daarin vermelde voorwaarden zijn niet limitatief gelet op het gebruik van de zinsnede ‘ten minste’.
Eiseres en de bestuurder zijn op 20 juli 2021 door de rechtbank Oost-Brabant veroordeeld voor overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet (vanwege het nalaten de nodige veiligheidsmaatregelen te treffen, waardoor een dodelijke ongeval heeft kunnen plaatsvinden) tot een grote geldboete en een voorwaardelijke gedeeltelijke stillegging van de onderneming respectievelijk een taakstraf.
Daarnaast staan in het JDS binnen de terugkijktermijn meerdere openstaande zaken en veroordelingen van eiseres vanwege verboden beroepsvervoer of eigen vervoer verrichten met een vrachtauto. Hierbij is eiseres meerdere keren tot een geldboete met proeftijd is veroordeeld.
In het JDS staan van de bestuurder binnen de terugkijktermijn eveneens veroordelingen. Deze veroordelingen hebben betrekking op het niet voldoende zekeren van de lading, het optreden als bestuurder zonder geldig getuigschrift en overschrijdingen van de maximumsnelheid.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister kunnen stellen dat deze strafbare feiten, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de taken en bedrijfsactiviteiten waarvoor de VOG is aangevraagd.
Subjectieve criterium
Bij de beoordeling van het subjectieve criterium heeft de minister rekening gehouden met het belang van eiseres bij een VOG. Dat een aantal antecedenten binnen de terugkijktermijn niet heel zwaar is afgedaan, heeft de minister in het voordeel van eiseres meegewogen. Het belang bij toewijzing van een VOG weegt volgens de minister op dit moment echter niet op tegen het belang van de samenleving bij bescherming van bij het objectieve criterium vastgestelde risico. Daarvoor is sprake van teveel strafbare feiten die bij uitstek niet te verenigen zijn met het doel van de aanvraag en nog onvoldoende tijdsverloop.
Eiseres heeft gesteld dat gelet op de omvang van haar bedrijf het aantal overtredingen relatief slechts heel gering is en de boetes in verband met overbelading niet ernstig. Eiseres erkent dat de boetes in verband met overbelading van de zeecontainers wel ernstig zijn, maar zij heeft geen invloed op het gewicht van de containers en daarbij zal het vervoer van zeecontainers op korte termijn worden afgestoten. Het niet verlenen van een VOG zal het faillissement van eiseres betekenen, waardoor 55 medewerkers op straat komen te staan.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister in redelijkheid het belang van de samenleving zwaarder mogen laten wegen dan het belang van eiseres bij het verkrijgen van een VOG. De rechtbank betrekt daarbij dat in de JDS veel strafbare feiten van eiseres en de bestuurder vermeld staan, waaronder een aantal ernstige. Eiseres erkent ook dat de boetes van € 4.000,- en € 5.500,- in verband met overbelading van de zeecontainers ernstig zijn. Alhoewel eiseres ter zitting heeft verklaard dat het vervoer van zeecontainers inmiddels gestaakt is, is dat pas recentelijk geweest. Bovendien acht de rechtbank de overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet bijzonder zwaar wegen. In verband met deze overtreding is recentelijk aan eiseres een fikse boete opgelegd en een voorwaardelijke gedeeltelijke sluiting van het bedrijf en aan de bestuurder een taakstraf. Van relevant tijdsverloop is dan ook geen sprake.
Gelet op de ernst van dit strafbare feit en de aard en omvang van de andere justitiële gegevens, die van eiseres en de bestuurder in het JDS voorkomen, die niet te verenigen zijn met het doel waarvoor de VOG wordt gevraagd, en waarvoor het risico bestaat dat de strafbare feiten nogmaals zullen plaatsvinden, heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank het belang van de samenleving zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van eiseres bij een VOG. De minister heeft van eiseres kunnen verlangen dat zij over een langere periode laat zien dat zij zich niet schuldig maakt aan het plegen van strafbare feiten alvorens zij in aanmerking komt voor een VOG. Eiseres ondervindt weliswaar nadelige gevolgen van het weigeren van de VOG, maar deze nadelen acht de rechtbank niet dermate onevenredig dat dit een afgifte van een VOG rechtvaardigt. Daarbij betrekt de rechtbank dat, mede gelet op de krapte op de arbeidsmarkt, het niet voor de hand ligt dat het niet verstrekken van een VOG aan eiseres ertoe zal leiden dat haar werknemers zonder werk komen.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is niet-ontvankelijk voor zover dat is gericht tegen het bestreden besluit van
17 februari 2021 en ongegrond voor zover dat is gericht tegen het bestreden besluit
21 december 2021.
De rechtbank ziet aanleiding om te bepalen dat de minister het griffierecht aan eiseres moet vergoeden.
De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. De minister wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een wegingsfactor 1, en een waarde per punt van € 759,-).

Beslissing

De rechtbank verklaart:
- het beroep tegen het bestreden besluit van 17 februari 2021 niet-ontvankelijk;
- het beroep tegen het besluit van 21 december 2021 ongegrond;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 360,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 759,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier, op 13 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad
Artikel 6
Voorwaarden betreffende de betrouwbaarheidseis
1. Onverminderd lid 2 van het onderhavige artikel bepalen de lidstaten de voorwaarden die een onderneming en een vervoersmanager uit hoofde van deze verordening moeten vervullen om te voldoen aan de in artikel 3, lid 1, onder b), vastgestelde betrouwbaarheidseis.
Om na te gaan of een onderneming aan die eis voldoet, houden de lidstaten rekening met het gedrag van de onderneming, haar vervoersmanagers en andere door de lidstaat vastgestelde relevante personen. De verwijzingen in dit artikel naar veroordelingen, sancties of inbreuken omvatten veroordelingen, sancties of inbreuken van de onderneming zelf, haar vervoersmanagers en andere door de lidstaat vastgestelde relevante personen.
De in de eerste alinea bedoelde voorwaarden omvatten ten minste het volgende:
a. a) er mogen geen dwingende redenen zijn om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de vervoersmanager of de vervoersonderneming, zoals veroordelingen of sancties in verband met ernstige inbreuken op de nationale voorschriften op het gebied van:
i) handelsrecht;
ii) insolventierecht;
iii) de in het beroep geldende loon- en arbeidsvoorwaarden;
iv) wegverkeer;
v) beroepsaansprakelijkheid;
vi) mensen- of drugshandel, en
b) jegens de vervoersmanager of de vervoersonderneming is niet, in één of meer lidstaten, een veroordeling voor een ernstig strafbaar feit uitgesproken of een sanctie wegens ernstige inbreuken op de communautaire wetgeving opgelegd met betrekking tot met name:
i) de rij- en rusttijden van de bestuurders, de arbeidstijd en de installatie of het gebruik van controleapparatuur;
ii) het maximaal toegestane gewicht en de maximaal toegestane afmetingen van de voor internationaal vervoer gebruikte bedrijfsvoertuigen;
iii) de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders;
iv) de technische staat van de bedrijfsvoertuigen, inclusief de verplichte technische keuring van motorvoertuigen;
v) de toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg of in voorkomend geval tot de markt voor personenvervoer over de weg;
vi) de veiligheid van het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg;
vii) de installatie en het gebruik van snelheidsbegrenzers in bepaalde categorieën voertuigen;
viii) het rijbewijs;
ix) de toegang tot het beroep;
x) het vervoer van dieren.
Wet wegvervoer goederen
Artikel 2.5
1. Het is een in Nederland of in een andere lidstaat gevestigde vervoerder verboden om beroepsvervoer te verrichten zonder geldige daartoe verleende communautaire vergunning.
Artikel 2.8
1. De voorwaarden betreffende de betrouwbaarheidseis voor een vervoerder, bedoeld in de beroepsverordening voor het wegvervoer zijn:
a. de overlegging van een niet ouder dan twee maanden zijnde met het oog op de uitoefening van de functie van wegvervoerder verleende verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens;
b. het ontbreken van een minder dan twee jaar oud zijnde onherroepelijke rechterlijke uitspraak waarbij is vastgesteld dat de vervoerder de geldende voorschriften inzake de financiële arbeidsvoorwaarden niet is nagekomen, en
c. het ontbreken van een minder dan twee jaar oud zijnde onherroepelijke veroordeling en onherroepelijke sanctie jegens de vervoerder, wegens zeer ernstige inbreuk op de communautaire wetgeving, die bij de beroepsverordening voor het wegvervoer als zodanig is aangewezen;
d. het aantal minder dan twee jaar oud zijnde onherroepelijke veroordelingen of onherroepelijke sancties jegens de vervoerder wegens de bij regeling van Onze Minister, met inachtneming van het daaromtrent krachtens de beroepsverordening voor het wegvervoer bepaalde, aangewezen ernstige inbreuken op de communautaire wetgeving, overschrijdt niet de daarvoor bij die regeling vastgestelde grenzen, en
e. de één of meer aangewezen vervoersmanagers zijn niet ingevolge de beroepsverordening voor het wegvervoer, door een bevoegde instantie voor die verordening, ongeschikt verklaard om de leiding te hebben over de vervoeractiviteiten van een vervoerder of zijn na een dergelijke ongeschiktverklaring gerehabiliteerd.
2. De voorwaarden betreffende de betrouwbaarheidseis voor een vervoersmanager, bedoeld in artikel 6 van de beroepsverordening voor het wegvervoer zijn:
a. de overlegging van een niet ouder dan twee maanden zijnde met het oog op de uitoefening van de functie van vervoermanager verleende verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens;
b. het ontbreken van een minder dan twee jaar oud zijnde onherroepelijke rechterlijke uitspraak als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, waarbij hij de leiding had over de vervoeractiviteiten van de betrokken vervoerder;
c. het ontbreken van een minder dan twee jaar oud zijnde onherroepelijke veroordeling of onherroepelijke sanctie jegens hem, wegens een bij de beroepsverordening voor het wegvervoer als zeer ernstig aangewezen inbreuk op communautaire wetgeving;
d. het aantal minder dan twee jaar oud zijnde onherroepelijke veroordelingen en onherroepelijke sancties wegens de bij regeling van Onze Minister, met inachtneming van het daaromtrent krachtens de beroepsverordening voor het wegvervoer bepaalde, aangewezen ernstige inbreuken op de communautaire wetgeving overschrijdt niet de daarvoor bij die regeling vastgestelde grenzen, en
e. het ontbreken van een veroordeling en van een sanctie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, waarbij hij de leiding had over de vervoeractiviteiten van de betrokken vervoerder.
Artikel 3.1
1. De NIWO beslist binnen acht weken na ontvangst daarvan op de aanvraag door een vervoerder:
a. tot verlening of verlenging van een communautaire vergunning;
b. tot verlening of verlenging van een bestuurdersattest, of
c. tot verlening van een CEMT-vergunning of van een ritmachtiging.
Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens
Artikel 28
Een verklaring omtrent het gedrag is een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Artikel 35
1. Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
2. Indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtspersoon betrekt Onze Minister mede in zijn oordeel de justitiële gegevens met betrekking tot strafbare feiten op naam van de rechtspersoon en van ieder van de bestuurders, vennoten, maten of beheerders van die rechtspersoon alsmede de gegevens met betrekking tot strafbare feiten waaraan artikel 51, tweede lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht ten grondslag heeft gelegen.
3. Onze Minister betrekt niet in zijn oordeel de justitiële gegevens met betrekking tot de strafbare feiten die zijn afgedaan met een onherroepelijke vrijspraak.
Artikel 36
1. Onze Minister kan bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag van een natuurlijk persoon kennis nemen van op de aanvrager betrekking hebbende justitiële gegevens alsmede van politiegegevens als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet politiegegevens, met uitzondering van de gegevens waarover op grond van artikel 21, eerste lid, onderdeel e, geen mededeling kan worden gedaan aan de verzoeker, die gebruik maakt van zijn recht, als bedoeld in artikel 18, eerste lid.
2. Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, kan Onze Minister bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag van een rechtspersoon kennis nemen van op de betrokkenen, bedoeld in artikel 35, betrekking hebbende justitiële gegevens, politiegegevens, als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet politiegegevens, alsmede gegevens uit de registratie, bedoeld in artikel 1, onder b, van de Wet controle op rechtspersonen. De uitzondering, bedoeld in het eerste lid, is van toepassing.
Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens
In dit besluit is bepaald welke gegevens als justitiële gegevens worden aangemerkt.
Beleidsregels VOG-NP-RP 2018(vervallen per 1 juli 2022)
Paragraaf 3.2. Het objectieve criterium
De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van
de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Paragraaf 3.2.1. Justitiële gegevens
De relevante justitiële gegevens die voorkomen in het JDS op naam van de aanvrager, of die betrekking hebben op de betreffende rechtspersonen of daarmee gelijk gestelde organisaties worden meegewogen bij de beoordeling. Indien een aanvraag wordt gedaan ten behoeve van een rechtspersoon, worden ook de relevante justitiële gegevens op naam van ieder van de (on)middellijke bestuurders, vennoten, maten of beheerders van die rechtspersoon meegewogen. Ook de inhoud van een dagvaarding, een kennisgeving van (niet) verdere vervolging en beleidssepots kunnen een rol spelen bij de beoordeling van een aanvraag.
Paragraaf 3.2.3. Risico voor de samenleving
Bij de vaststelling van het risico voor de samenleving wordt een onderverdeling gemaakt in risico’s voor informatie, geld, goederen, diensten, zakelijke transacties, proces, aansturen organisatie en personen. Met behulp van een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen worden de risico’s nader uitgewerkt. Op basis hiervan kan worden beoordeeld of een justitieel gegeven als relevant moet worden beschouwd voor het doel van de aanvraag.
Paragraaf 3.3. Het subjectieve criterium
Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
Paragraaf 3.3.1. Omstandigheden van het geval
Het subjectieve criterium ziet op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG.
Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn:
− de afdoening van de strafzaak;
− het tijdsverloop;
− de hoeveelheid antecedenten.