ECLI:NL:RBZWB:2022:5938

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
AWB- 21_5949
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een Wob-verzoek inzake openbaarmaking van documenten door de gemeente Roosendaal met betrekking tot de bouw van het Bravis ziekenhuis

Op 13 oktober 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser, vertegenwoordigd door mr. M.R.A. Arntz, een beroep heeft ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal. Eiser had op 12 januari 2021 een verzoek ingediend om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) met betrekking tot de bouw van het nieuwe Bravis ziekenhuis. Het college heeft dit verzoek deels toegewezen, maar eiser was het niet eens met de beslissing en heeft bezwaar gemaakt. Het college heeft het bezwaar deels gegrond verklaard, maar eiser betwistte dat er geen documenten van voor 2018 bestonden die relevant waren voor zijn verzoek.

De rechtbank heeft de zaak op 1 september 2022 behandeld en vastgesteld dat het college onvoldoende had aangetoond dat de documenten niet bestonden. De rechtbank oordeelde dat het college niet voldoende had gemotiveerd waarom bepaalde documenten niet openbaar konden worden gemaakt, met name de initiële opdracht aan de opdrachtnemer. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten voor het deel dat betrekking had op het verrichte onderzoek. Het college is opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen over de openbaarmaking van de documenten, waarbij de rechtbank heeft opgemerkt dat de Wob inmiddels is vervangen door de Wet open overheid (Woo).

Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en proceskosten, die door het college moeten worden betaald. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en partijen geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5949 WOB

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. M.R.A. Arntz),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal(het college), verweerder,
(gemachtigden: mr. A.L.G. Arnold en [naam vertegenwoordiger] ).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser over zijn aanvraag om openbaarmaking van stukken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 9 maart 2021 deels toegewezen. Met het bestreden besluit van 22 november 2021 op het bezwaar van eiser heeft het college dat bezwaar deels gegrond verklaard.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Het college heeft, op verzoek van de rechtbank, stukken overgelegd. Het college heeft daarbij verzocht om toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij beslissing van 22 augustus 2022 heeft de rechtbank bepaald dat beperking van de kennisneming van deze stukken gerechtvaardigd is. Eiser heeft de rechtbank bij brief van
24 augustus 2022 toestemming verleend om de stukken, waarvan de rechtbank de beperkte kennisneming gerechtvaardigd acht, te betrekken in de beoordeling van het beroep.
De rechtbank heeft het beroep op 1 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van het college.

Totstandkoming van het besluit

Feiten en omstandigheden
Het Bravis ziekenhuis heeft in 2019 besloten een nieuw ziekenhuis te gaan bouwen op de locatie [locatie] in [woonplaats] .
Als onderdeel van de studies en onderzoeken naar de haalbaarheid van een nieuw ziekenhuis op de huidige locatie en een aantal andere locaties binnen de gemeente heeft SWECO een variantenstudie verricht. Op 2 oktober 2018 heeft SWECO rapport uitgebracht.
Op 12 januari 2021 heeft eiser aan het college verzocht om openbaarmaking op grond van de Wob van stukken die betrekking hebben op de realisatie van het nieuwe Bravis-ziekenhuis en de ontwikkeling van de locatie [locatie] vanaf 2013, waaronder stukken die zien op de communicatie tussen Bravis en de gemeente, stukken die vooraf zijn gegaan aan het SWECO-rapport en de opdrachtverstrekking aan [opdrachtnemer] . (Wob-verzoek)
Bij besluit van 9 maart 2021 heeft het college eisers Wob-verzoek deels toegewezen.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bestreden besluit
Met het bestreden besluit heeft het college eisers bezwaar tegen het besluit van 9 maart 2021 deels gegrond verklaard. Het college maakt alsnog de verslagen van de raadsbegeleidingsgroep openbaar met weglakking van persoonsgegevens.
Het college stelt dat de documenten die zijn voorafgegaan aan de rapportage van SWECO, zoals de opdrachtverstrekking, niet terug zijn gevonden. Er is een presentatie gegeven maar die is niet neergelegd in documenten waar het college over beschikt. Het rapport van SWECO is wel openbaar gemaakt. Overige documenten van voor 2018 heeft het college ook niet teruggevonden. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze documenten bestaan, zodat het er voor moet worden gehouden dat deze niet bestaan en dat alle beschikbare documenten zijn verstrekt.
De initiële opdracht aan [opdrachtnemer] maakt het college niet openbaar onder verwijzing naar artikel 2.57 van de Aanbestedingswet. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) heeft in de uitspraak van 28 augustus 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:888) geoordeeld dat de Aanbestedingswet prevaleert boven de Wob. Er dient niettemin een belangenafweging te worden gemaakt. Volgens het college dienen de belangen van de gemeente en [opdrachtnemer] te prevaleren boven het belang bij openbaarmaking.

Beroepsgronden

Eiser stelt dat het niet aannemelijk is dat er geen stukken van voor 2018 zijn die zien op de communicatie tussen het college en Bravis. Eiser verwijst naar twee brieven uit 2018 waaruit blijkt dat er voor 2018 gesprekken en overleggen hebben plaatsgevonden.
Dat geldt ook voor stukken van voor het SWECO-verkeersonderzoek. Het is niet aannemelijk dat alleen het rapport zelf voorhanden is en niet de correspondentie voorafgaande aan de opdrachtverstrekking, zoals het opvragen van de offerte, het concretiseren van de onderzoeksvraag, het bevestigen van de opdracht en de factuur.
Op 2 maart 2018 heeft een overleg plaatsgevonden tussen het college en SWECO, waarbij vier varianten van ontsluiting zijn bedacht. Op 5 juni 2018 is er een presentatie van het SWECO-rapport geweest, waarbij Bravis aanwezig was, en op 3 oktober 2018 is het rapport besproken met de provincie. Eiser acht het aannemelijk dat er presentaties, uitnodigingen, correspondentie en verslagen zijn.
Het college heeft gesteld dat de stukken niet zijn aangetroffen, maar heeft niet inzichtelijk gemaakt waar en op welke manier naar deze stukken is gezocht.
Verder betwist eiser dat de initiële opdracht aan [opdrachtnemer] als een document als bedoeld in artikel 2.57, tweede lid, van de Aanbestedingswet dient te worden aangemerkt. Onduidelijk is hoe verstrekking van deze opdracht nu nog tot vervalsing van de mededinging kan leiden. Eiser is overigens alleen geïnteresseerd in de (bewoordingen van de) onderzoeksopdracht aan [opdrachtnemer] en niet in bedragen.

Juridisch kader

De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

Stukken van voor 2018 die zien op de communicatie tussen het college en Bravis en stukken van voor het SWECO-onderzoek
Volgens vaste rechtspraak van de AbRS [1] is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, dat document toch onder het bestuursorgaan berust. Bij de beoordeling of een stelling van een bestuursorgaan de AbRS niet ongeloofwaardig voorkomt, zal worden betrokken op welke wijze het onderzoek is verricht.
Ter zitting heeft het college nadere uitleg gegeven over het door hem verrichte onderzoek om te achterhalen of de door eiser verzochte documenten bij hem berusten. Het college heeft toegelicht dat er voor het project Bravis en de bouw van het nieuwe ziekenhuis een projectdossier is aangemaakt. In dat dossier is gezocht, maar daarin zijn de bewuste documenten niet aangetroffen. Er is wel een document van 17 september 2018, de start van het project Bravis. Bravis meldt zich bij de gemeente met de wens om een nieuw ziekenhuis te bouwen en om in gesprek te gaan. Daarnaast zijn de e-mails van collega’s doorzocht en is gekeken in het zaaksysteem, het grote digitale systeem. Over de periode voor september 2018 is daarin niets gevonden. Verder is gezocht in het dossier van Negometrix, maar ook daarin is niets gevonden. Het college is tot slot nagegaan welke collega’s betrokken zijn geweest bij de gesprekken met Bravis van voor september 2018. Dat zijn waarschijnlijk een senior beleidsmedewerker ruimtelijke ontwikkeling en een verkeerskundige geweest. Deze personen zijn echter niet meer werkzaam bij de gemeente en hun e-mails zijn verwijderd. Een back-up van deze e-mails is er niet meer. Het college stelt dat dit het onderzoek is dat is verricht en dat daar niet meer over te zeggen is.
De rechtbank acht deze uitleg niet onaannemelijk. Zij acht daarmee het door het college verrichte onderzoek voldoende toereikend en zijn stelling, dat de door eiser verzochte stukken niet zijn aangetroffen, niet ongeloofwaardig.
Nu in het bestreden besluit geen uitleg is gegeven over de wijze van onderzoek, is dat besluit ondeugdelijk gemotiveerd. De rechtbank ziet aanleiding dat besluit in zoverre te vernietigen, maar tevens aanleiding de rechtsgevolgen van dat vernietigde gedeelte in stand te laten.
Opdracht aan [opdrachtnemer]
De rechtbank heeft kennis genomen van de aan haar vertrouwelijk verstrekte opdracht aan [opdrachtnemer] met voorbereidende documenten voor de aanbesteding.
Het college heeft in het bestreden besluit aan de weigering om deze documenten openbaar te maken artikel 2.57, tweede lid, van de Aanbestedingswet ten grondslag gelegd en voorts gesteld dat een belangenafweging dient te worden gemaakt. Ter zitting heeft het college toegelicht dat dat een weging van belangen op grond van de Wob betreft. Het college heeft voorts ter zitting bevestigd dat een aantal van deze stukken reeds openbaar is en dat de opdracht zelf, met weglating van de financiële gegevens en na toestemming van [opdrachtnemer] , mogelijk wel verstrekt zou kunnen worden.
De rechtbank acht daarmee door het college onvoldoende inzichtelijk gemaakt en gemotiveerd welke stukken van de opdrachtverstrekking aan [opdrachtnemer] om welke reden niet openbaar worden gemaakt. Niet duidelijk is of die weigering is gebaseerd op de Aanbestedingswet of op de Wob [2] en welke weigeringsgrond van de Wob dan van toepassing is. De rechtbank acht ook om deze reden het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd en vernietigt in zoverre eveneens het bestreden besluit. Het college zal een nieuw besluit dienen te nemen waarbij per document dient te worden beoordeeld en gemotiveerd of dat geheim dient te blijven en om welke reden/op welke grondslag. De rechtbank merkt daarbij ten overvloede op dat de Wob inmiddels is vervangen door de Wet open overheid (Woo), zonder dat overgangsrecht is bepaald. Het nieuw te nemen besluit zal het college dan ook op de Woo dienen te baseren.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit voor wat betreft het verrichte onderzoek en de weigering de opdracht aan [opdrachtnemer] openbaar te maken niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit in zoverre.
De rechtbank laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, voor zover het het verrichte onderzoek betreft, maar niet ten aanzien van de opdracht aan [opdrachtnemer] . De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college met betrekking tot de opdracht aan [opdrachtnemer] een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor 6 weken.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.518,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 22 november 2021, voor zover dat betrekking heeft op het verrichte onderzoek;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat vernietigde deel in stand blijven;
- vernietigt het besluit van 22 november 2021, voor zover dat betrekking heeft op het niet openbaar maken van de opdrachtverstrekking aan [opdrachtnemer] ;
- draagt het college op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak in zoverre een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 181,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier op 13 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Aanbestedingswet
Artikel 2.57
1. Onverminderd het in deze wet bepaalde maakt een aanbestedende dienst informatie die hem door een ondernemer als vertrouwelijk is verstrekt niet openbaar.
2. Onverminderd het in deze wet bepaalde maakt een aanbestedende dienst geen informatie openbaar uit aanbestedingsstukken of andere documenten die de dienst heeft opgesteld in verband met een aanbestedingsprocedure, indien die informatie kan worden gebruikt om de mededinging te vervalsen.
Wet openbaarheid van bestuur(vervallen met ingang van 1 mei 2022)
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. document: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat;
b. bestuurlijke aangelegenheid: een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan;
Artikel 3
1. Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Artikel 10
2. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
b. de economische of financiële belangen van de Staat, de andere publiekrechtelijke lichamen of de in artikel 1a, onder c en d, bedoelde bestuursorganen;
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
Artikel 11
1. In geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, wordt geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
2. Over persoonlijke beleidsopvattingen kan met het oog op een goede en democratische bestuursvoering informatie worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm. Indien degene die deze opvattingen heeft geuit of zich erachter heeft gesteld, daarmee heeft ingestemd, kan de informatie in tot personen herleidbare vorm worden verstrekt.

Voetnoten

1.bijvoorbeeld de uitspraken van 4 augustus 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1743) en 14 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:774)
2.De rechtbank verwijst in dit verband naar een uitspraak van de AbRS van 5 juli 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1808).