3.2Tussen partijen zijn de volgende feiten vast komen te staan:
- [eiser] huurt sinds 1 november 1999 de benedenwoning (hierna: het gehuurde) aan de
[adres] te Breda van de rechtsvoorganger van [gedaagde] , de heer [oude verhuurder] (hierna: [oude verhuurder] ). De huur bedroeg (omgerekend) € 340,33 per maand en is nooit gewijzigd of geïndexeerd.
- Op 31 mei 2013 is [gedaagde] eigenaar geworden van de woning waarin zich onder andere het gehuurde bevindt.
- In de periode van 2014 tot en met 2020 heeft [gedaagde] jaarlijks aangekondigd de huur te verhogen, waartegen [eiser] telkens bezwaar heeft gemaakt.
- [oude verhuurder] heeft op verzoek van [gedaagde] een op 28 mei 2019 gedateerde verklaring ondertekend met de volgende tekst:
“Hierbij verklaar ik, [oude verhuurder] , dat in het verleden de verhuur voor het pand [adres] Breda, nooit met dhr [eiser] afspraken zijn gemaakt dat er geen jaarlijkse huurverhoging zou volgen.”
- Op 16 oktober 2020 heeft [gedaagde] een voorstel gedaan tot huurverhoging tot € 357,69 per maand per 1 januari 2021 en heeft hij [eiser] verzocht alsnog een schriftelijke huurovereenkomst te sluiten conform het standaard model van de Raad voor Onroerende Zaken (ROZ 2017).
- Op 3 december 2020 heeft [gedaagde] bij de Huurcommissie een verzoekschrift ingediend om uitspraak te doen over de redelijkheid van het voorstel tot huurverhoging tot € 357,69 per maand met ingang van 1 januari 2021.
- Op 19 oktober 2021 heeft de Huurcommissie geoordeeld dat de voorgestelde huurverhoging redelijk is en dat zij “
niet bevoegd is om aanvullende (mondelinge) afspraken te toetsen met betrekking tot de jaarlijkse huurverhoging. De Huurcommissie toetst of het voorstel aan de wettelijke vereisten voldoet. In dit geval voldoet het voorstel daaraan. Indien de huurder een beroep wil doen op de mondelinge afspraak, dan kan hij zich wenden tot de kantonrechter.”
- Op 1 november 2021 is [eiser] in verzet gegaan tegen de uitspraak van de Huurcommissie. In de uitspraak van 21 januari 2021 heeft de Huurcommissie geoordeeld dat de uitspraak van
19 oktober 2021 voldoende was gemotiveerd en dat het verzet ongegrond was.