ECLI:NL:RBZWB:2022:5955

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
AWB- 22_1252
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K. Karsten-Badal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van het UWV om een WIA-uitkering toe te kennen. Eiseres, die als adviseur heeft gewerkt, is uitgevallen door fysieke, energetische en mentale klachten. Het UWV heeft haar een Ziektewet-uitkering toegekend, maar weigerde een WIA-uitkering met de reden dat zij per 25 februari 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiseres heeft hiertegen beroep aangetekend, na eerdere vernietiging van een besluit door de rechtbank in 2021 wegens onzorgvuldig medisch onderzoek.

De rechtbank heeft het beroep op 1 september 2022 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren. Het UWV heeft in zijn verweerschrift gesteld dat eiseres per 25 februari 2020 voor 25,71% arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV gevolgd, waarbij is gekeken naar de psychische klachten van eiseres, waaronder een posttraumatische stressstoornis. De rechtbank concludeert dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld en dat er geen reden is om een onafhankelijke medisch deskundige in te schakelen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, omdat eiseres niet voldeed aan de vereiste 35% arbeidsongeschiktheid voor een WIA-uitkering. Eiseres krijgt geen proceskostenvergoeding of schadevergoeding, en het griffierecht wordt niet vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. Karsten-Badal, rechter, op 12 oktober 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1252 WIA

uitspraak van 12 oktober 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

gemachtigde: mr. C.J.M.M. Verwijmeren,
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de
weigering een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen.
1.1
Eiseres is werkzaam geweest als adviseur bij [naam bedrijf 1] Voor dat werk is zij uitgevallen vanwege fysieke, energetische en mentale klachten. Het UWV heeft aan eiseres een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend.
Het UWV heeft met het besluit van 23 juni 2020 (primair besluit) geweigerd aan eiseres een WIA-uitkering toe te kennen met ingang van 25 februari 2020, omdat het UWV haar per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt acht.
Met het besluit van 19 november 2020 heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft daartegen beroep aangetekend. De rechtbank heeft dit beroep op 2 december 2021 gegrond verklaard en het besluit vernietigd (procedurenummer 20/10386 WIA). Het medisch onderzoek was namelijk onzorgvuldig, omdat er geen medische informatie was opgevraagd bij de behandelaar van eiseres.
Met het bestreden besluit van 21 januari 2022 heeft het UWV het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Daartegen heeft eiseres beroep aangetekend.
1.2
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 1 september 2022 ter zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde via een telefoonverbinding en mr. M. Reitsma als gemachtigde van het UWV.

Beoordeling

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiseres per 25 februari 2020 voor 25,71% arbeidsongeschiktheid is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiseres medische beperkingen heeft en of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 25 februari 2020 heeft vastgesteld op 25,71% en daarom terecht een WIA-uitkering heeft geweigerd per die datum. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Medische beoordeling
5. De medische beoordeling door het UWV is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
Ter uitvoering van de opdracht van de rechtbank in de uitspraak van 2 december 2021 heeft de verzekeringsarts b&b het dossier, het intakeverslag van psycholoog [naam psycholoog] van 29 maart 2021 en de opgevraagde informatie van de behandelend psychiater [naam psychiater] van 10 januari 2022 bestudeerd.
Uit zijn rapportage van 17 januari 2022 blijkt dat alsnog informatie is opgevraagd bij de behandelaar van GGZ, waar eiseres voor de datum in geding laatstelijk onder behandeling was. Specifiek is aan de behandelaar gevraagd naar de behandelperiode, de aard en ernst van de psychische problematiek, de laatst geldende diagnose, de ingezette therapie en het beloop van de behandeling. Uit de brief van psychiater [naam psychiater] van 10 januari 2022 blijkt dat eiseres van 31 januari 2018 tot 19 februari 2019 onder behandeling stond vanwege de diagnoses voedings- of eetstoornis en/of posttraumatische stressstoornis. In deze periode is een vertrouwensbreuk ontstaan tussen eiseres en haar behandelaar. De behandeling is overgedragen aan psychiater [naam psychiater] . Echter, de inspanningen van de psychiater hadden onvoldoende effect en het vertrouwen was volgens de psychiater te ernstig beschadigd. Eiseres heeft besloten de behandeling te beëindigen en zij heeft klachten ingediend bij de geschillencommissie.
Die informatie van de psychiater bevestigt volgens de verzekeringsarts b&b wat in de primaire fase en in bezwaar al bekend was, namelijk dat de behandeling vanwege een vertrouwensbreuk is afgerond terwijl de psychische klachten nog steeds aanwezig waren en behandeling op medisch-inhoudelijke gronden ook nog geïndiceerd was. Uit de opgevraagde brief van psychiater [naam psychiater] blijkt echter niet dat de medische situatie van eiseres in de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken is onderschat. Ten tijde van de beoordeling in de primaire fase en in bezwaar is ten aanzien van de datum in geding op basis van dit beloop van de behandeling en de door eiseres op dat moment ervaren klachten immers uitgegaan van het (nog steeds) bestaan van klachten in het kader van een posttraumatische stressstoornis. Daarbij werden door eiseres ook depressieve klachten gemeld. Bij het onderzoek van de psyche in de primaire fase werden overigens geen evidente afwijkingen waargenomen. Bij dergelijke klachten is het van belang te voorzien in psychisch laag belastende arbeid. Met name stresserende omstandigheden dienen te worden uitgesloten. In bezwaar gaf de verzekeringsarts b&b aan dat met de gestelde beperkingen en voorwaarden in arbeid het onwaarschijnlijk is dat eiseres in de beoogde passende arbeid met stresserende omstandigheden zal worden geconfronteerd. Ook werd in bezwaar gemotiveerd aangegeven waarom bepaalde door eiseres aangegeven beperkingen niet aan de orde zijn. Deze motivering acht de verzekeringsarts b&b ook in het licht van de nu verkregen informatie van psychiater [naam psychiater] nog steeds geldend.
In de beroepsprocedure werd nog een intakeverslag van psycholoog [naam psycholoog] van 29 maart 2021 verkregen. Hieruit blijkt dat bij eiseres op dat moment inderdaad sprake was van een
posttraumatische stressstoornis en van een matige depressieve stoornis. Er zijn daarbij vermoedens van eetproblematiek, zonder dat deze tot een DSM-5 classificatie leiden. In het licht van het verloop van de klachten over de tijd en het niet naar tevredenheid kunnen afronden van de behandeling bevreemdt het de verzekeringsarts b&b niet dat deze diagnoses op 29 maart 2021 aan de orde zijn. De informatie van psycholoog [naam psycholoog] doet inhoudelijk echter niet af aan de beperkingen van eiseres op de datum in geding een jaar eerder. Ook toen is uitgegaan van klachten in het kader van een posttraumatische stressstoornis en depressieve klachten.
De verzekeringsarts b&b concludeert dat de opgevraagde en ingebracht medische informatie geen aanleiding geeft het medisch inhoudelijk standpunt over de psychische beperkingen op de datum in geding te wijzigen. Dit betekent dat hij vasthoudt aan de beperkingen van eiseres op de datum in geding zoals die zijn weergegeven in de FML van 15 juni 2020.
5.2
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat het UWV ten onrechte niet alle bezwaar- en beroepsgronden en alle ingebrachte medische informatie heeft meegenomen en dat ten onrechte niet meer beperkingen in de FML zijn vastgesteld. Zij stelt dat het UWV onvoldoende onderzoek heeft verricht naar haar psychische gesteldheid. Ook na het opvragen van medische informatie blijkt het UWV nog altijd onvoldoende bekend te zijn met haar psychische gesteldheid en de ernst van haar psychische klachten. De posttraumatische stressstoornis (PTSS) die eiseres tijdens de behandeling bij [naam instantie] en de daaropvolgende procedure bij de geschillencommissie heeft opgelopen wordt wederom niet meegenomen. Eiseres was vanwege een PTSS uit haar jeugd in behandeling bij [naam instantie] . Tijdens de behandeling is deze oorspronkelijke PTSS onbevoegd opengehaald, waardoor eiseres veel last heeft van flashbacks. Ook is een vertrouwensbreuk ontstaan tussen eiseres en haar behandelaars waardoor haar behandeling noodgedwongen is gestaakt. Zoals ook uit de GAF-scores voor en na behandeling blijkt, is de psychische gesteldheid door/na de behandeling verslechterd. Haar psychische klachten zijn aanzienlijk toegenomen. Het UWV neemt dat niet mee en houdt bij het vaststellen van haar beperkingen alleen maar rekening met de posttraumatische stressstoornis uit haar jonge jeugd. Haar psychische klachten bestonden onder meer uit: niet kunnen slapen, overdag steeds beelden terugzien, geen contact met andere mensen aankunnen vanwege de prikkels, weinig activiteiten kunnen ondernemen. Deze psychische klachten veroorzaakten dan ook forse vermoeidheid en energieverlies. Nu eiseres energetisch duidelijk beperkt is, stelt zij zich op het standpunt dat er een urenbeperking nodig is. Daarnaast verzoekt zij benoeming van een onafhankelijke medisch deskundige om de psychische gesteldheid te beoordelen.
Hierbij beroept eiseres zich, onder verwijzing naar het Korošec-arrest, op artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiseres stelt rond de datum in geding niet in staat te zijn geweest een behandeltraject te volgen voor haar psychische problemen, zodat zij over haar psychische gesteldheid op de datum in geding geen verklaring kan overhandigden van behandelaars. Die bewijsnood maakt dat een onafhankelijk medisch deskundige benoemd moet worden.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder de psychische klachten als gevolg van de verschillende trauma’s die bij eiseres tot PTSS hebben geleid. Bij de opstelling van de FML voor de datum in geding (25 februari 2020) is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. De informatie die eiseres in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat in de rapportage van 3 februari 2022 van psycholoog [naam psycholoog] noch in de journaalregels van de huisarts van eiseres is te zien dat de situatie van eiseres op de datum in geding anders was dan door de verzekeringsarts b&b is vastgelegd.
De vertaalslag naar de beperkingen van eiseres op de datum in geding is voorbehouden aan een verzekeringsarts en met de medische argumenten die door eiseres zijn aangedragen is onvoldoende twijfel gezaaid om in deze procedure de verzekeringsarts b&b daarin niet te volgen. Niet is gebleken dat in de FML van 15 juni 2020 de beperkingen van eiseres op de datum in geding (25 februari 2020) zijn onderschat. De rechtbank ziet dan ook geen reden om een onafhankelijk medisch deskundige in te schakelen. Daarbij is de rechtbank zich bewust van de moeilijke toestand waarin eiseres zich bevindt, maar wijst er op dat er geen medische onderzoeksresultaten zijn rond de datum in geding die de visie van eiseres over haar medische toestand steunen. Daarin ziet de rechtbank geen bewijsnood die noodzaakt tot het instellen van een medische expertise. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank uit van de belastbaarheid die is neergelegd in de FML van 15 juni 2020.
Arbeidskundige beoordeling
6.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: administratief medewerker notaris, advocaat, rechtbank (Sbc-code 532040), productiemedewerker textiel, geen kleding (Sbc-code 272043) en samensteller kunststof en rubberproducten (Sbc-code 271130).
6.2
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiseres geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van18 juni 2020
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiseres de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. De hiervoor genoemde functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.3
Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 25,71%. Omdat eiseres tegen deze berekening zelf geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.

Conclusie en gevolgen

7. Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 25 februari 2020. Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, krijgt eiseres geen proceskostenvergoeding en/of een schadevergoeding. Ook krijgt eiseres het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 12 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage wettelijk kader

In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.