ECLI:NL:RBZWB:2022:5962

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
AWB- 21_5749
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Karsten-Badal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een WIA-uitkering en de mate van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de toekenning van een WIA-uitkering door het UWV. Eiser had een WIA-uitkering aangevraagd met ingang van 1 oktober 2020, waarbij het UWV aanvankelijk een mate van arbeidsongeschiktheid van 44,93% had vastgesteld. Na bezwaar heeft het UWV deze mate verhoogd naar 46,20%. Eiser is van mening dat zijn arbeidsongeschiktheid hoger is en dat hij recht heeft op een IVA-uitkering, omdat hij duurzaam arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank heeft het beroep op 1 september 2022 ter zitting behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren.

De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV onderzocht, waarbij rapporten van verzekeringsartsen zijn betrokken. De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser per 1 oktober 2020 voor 46,20% arbeidsongeschikt is. De rechtbank oordeelt dat de medische onderzoeken zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat de door eiser aangevoerde klachten niet leiden tot een andere beoordeling van zijn belastbaarheid. Eiser heeft geen nieuwe of andere medische gegevens overgelegd die de conclusie van het UWV zouden kunnen weerleggen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken van eiser om een IVA-uitkering af, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid niet voldoet aan de vereisten voor een dergelijke uitkering. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding en het griffierecht wordt niet vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. Karsten-Badal, rechter, en openbaar gemaakt op 12 oktober 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5749 WIA

uitspraak van 12 oktober 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de
toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1
Het UWV heeft eiser met het besluit van 1 april 2021 (primair besluit) een WIA-uitkering toegekend met ingang van 1 oktober 2020 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 44,93%.
Met het bestreden besluit van 19 november 2021 heeft het UWV het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat de juiste mate van arbeidsongeschiktheid op 1 oktober 2020 niet 44,93% is, maar 46,20%.
1.2
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 1 september 2022 ter zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en mr. R. Regragui als gemachtigde van het UWV.

Beoordeling

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser per 1 oktober 2020 voor 46,20% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht per 1 oktober 2020 een WIA-uitkering heeft toegekend aan eiser naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 46,20%. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
Eiser is werkzaam geweest als procesoperator bij [naam bedrijf] Voor dat werk is hij op 16 november 2014 uitgevallen vanwege knie- en schouderklachten. In het besluit van 17 oktober 2016 heeft het UWV eiser per 13 november 2016 een WIA-uitkering toegekend gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 44,50%. In het besluit van 6 februari 2020 heeft het UWV die uitkering beëindigd per 7 april 2020.
Nadat eiser zich met toegenomen klachten heeft ziek gemeld, heeft het UWV hem in het primaire besluit een WIA-uitkering toegekend per 1 oktober 2020 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 44,93%.
In het bestreden besluit heeft het UWV die mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd naar 46,20%.
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een primaire arts onder verantwoordelijkheid van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Primaire arts [naam primaire arts] heeft in overleg met en onder verantwoordelijkheid van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] het dossier bestudeerd en eiser gezien op het spreekuur van 2 maart 2021. Hij heeft gerapporteerd dat er bij eiser sprake is van een toename van klachten vanwege dezelfde ziekteoorzaak. Eiser blijkt redelijk te functioneren op persoonlijk en sociaal vlak. Hij heeft dan ook benutbare mogelijkheden. De primaire arts heeft op 16 maart 2021een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld, geldend vanaf 1 oktober 2020. Hij acht eiser ten opzichte van de FML van 30 april 2018 meer beperkt ten aanzien van reiken, frequent reiken, tillen, dragen, klimmen, lopen en knielen.
4.2
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd en heeft deelgenomen aan de telefonische hoorzitting op 27 oktober 2021.
De verzekeringsarts b&b stelt vast in haar rapportage van 2 november 2021 dat de primaire arts zorgvuldig en adequaat heeft geoordeeld en de juiste beperkingen heeft aangenomen.
Volgens de verzekeringsarts b&b leiden het bezwaarschrift, de door eiser overgelegde medische gegevens en de hoorzitting niet tot andere of nieuwe inzichten. Eiser gaat uit van de subjectieve beleving van zijn klachten, maar bij het medisch beoordelen van de arbeidsongeschiktheid dient rechtstreeks te worden uitgegaan van het objectiveerbare (vaststelbare) deel van de medische problematiek. Verder wijst zij erop dat een lichamelijk onderzoek of een fysiek spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft vanwege de aard van de klachten en de beschikbare en verkregen medische gegevens. Volgens de verzekeringsarts b&b leidt de heroverweging in bezwaar niet tot afwijking van het oordeel van de primaire (verzekerings)arts.
4.3
Eiser stelt dat hij meer beperkingen heeft dan het UWV heeft aangenomen. Volgens hem is het vreemd dat de mate van arbeidsongeschiktheid steeds fluctueert terwijl het met eiser nooit beter gaat. Het UWV gaat volgens hem eraan voorbij dat hij alle dagen pijn heeft en pijnstillers gebruikt en dat hij al blij moet zijn met de enkele dag dat het iets beter gaat. Daarbij verwijst eiser naar een lijst met medische klachten, zoals (gon)artrose, een slijmbeursontsteking in de linkerheup, tinnitus, chronische hyperventilatie, astma en mentale problemen. Voorts stelt eiser dat, nu er geen kans is op verbetering, zijn arbeidsongeschiktheid als duurzaam dient te worden aangemerkt waardoor hij recht heeft op een uitkering op grond van de Wet Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA). In beroep heeft eiser nog verklaringen overgelegd van een orthopedisch chirurg van 24 april 2018 en verklaringen van radiologen van 26 september 2019 tot en met 14 april 2021.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder de problemen met de knieën, de rug, schouders, armen en handen. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat die medische informatie al bij het UWV bekend was. De rechtbank is niet gebleken dat de beperkingen van eiser in de FML van 16 maart 2021 zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden, slaagt dus niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: administratief medewerker notaris, advocaat, rechtbank (Sbc-code 532040), baliemedewerker (service en info) (Sbc-code 315150) en technisch werkvoorbereider, planner (Sbc-code 521010).
5.2
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat hij gelet op al zijn klachten veel meer en forsere beperkingen kent dan in de FML zijn opgenomen. Omdat ze bovendien duurzaam zijn moet hij zijns inziens in aanmerking komen voor een IVA-uitkering.
5.3
De rechtbank ziet geen reden voor het oordeel dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige van 22 maart 2021 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 10 november 2021. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Zijn standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.4 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist. De hiervoor genoemde functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 46,20%. Omdat eiser tegen de berekening zelf geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van die mate van arbeidsongeschiktheid. Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 oktober 2022 heeft vastgesteld op 46,20%. Eiser heeft dan ook niet, zoals hij stelt, recht op een IVA-uitkering. Daarvoor moet de mate van arbeidsongeschiktheid 80% of meer bedragen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt hij het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 12 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage wettelijk kader

In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Op grond van artikel 57, eerste lid, van de WIA herleeft, indien op grond van artikel 56 het recht op een WGA-uitkering is geëindigd, het recht op die uitkering op de dag dat de verzekerde weer gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, indien hij op de dag daaraan voorafgaand:
a. recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering;
b. minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid intreedt binnen vijf jaar na:
1°. de dag dat het recht op grond van artikel 56 is geëindigd en voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij eerder recht had op een WGA-uitkering; of
2°. de in artikel 49 bedoelde dag en voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij eerder recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering; of
c. minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid intreedt binnen vier weken na:
1°. de dag dat het recht op grond van artikel 56 is geëindigd en voortkomt uit een andere oorzaak dan op grond waarvan hij eerder recht had op een WGA-uitkering; of
2°. de in artikel 49 bedoelde dag en voortkomt uit een andere oorzaak dan op grond waarvan hij eerder recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering.