ECLI:NL:RBZWB:2022:5976

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 oktober 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
AWB- 22_18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak inzake Ziektewet

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De verzoeker had een aanvraag om een uitkering ingevolge de Ziektewet ingediend, welke aanvankelijk op 23 augustus 2021 door verweerder was afgewezen. Na het indienen van bezwaar, werd het bezwaar op 9 december 2021 ongegrond verklaard, waarna de verzoeker beroep instelde tegen dit besluit. Op 22 maart 2022 trok verweerder het bestreden besluit in en erkende dat de verzoeker recht had op een uitkering vanaf 15 april 2021. Hierop trok de verzoeker zijn beroep in, maar verzocht hij wel om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overwoog dat, aangezien verweerder aan verzoeker was tegemoetgekomen, er aanleiding was om verweerder te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank stelde deze kosten vast op € 759,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarnaast wees de rechtbank erop dat verweerder verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen ontvingen een afschrift van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/18 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 oktober 2022 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit [plaatsnaam] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 23 augustus 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag om een uitkering ingevolge de Ziektewet afgewezen.
In het besluit van 9 december 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In het besluit van 22 maart 2022 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken en besloten dat verzoeker vanaf 15 april 2021 recht heeft op een uitkering ingevolge de Ziektewet.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft hierop niet gereageerd.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het besluit van 22 maart 2022 dat verweerder aan verzoeker is tegemoetgekomen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 1).
Bij het besluit van 22 maart 2022 heeft verweerder al een proceskostenveroordeling voor de bezwaarfase toegekend.
De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 14 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.