Op 1 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda een beslissing genomen op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klager, die zijn privételefoon terugvorderde. Klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. H.M. Dunsbergen, had in zijn klaagschrift aangevoerd dat de inbeslagname van zijn telefoon onterecht was, omdat hij deze niet door een strafbaar feit had verkregen. De officier van justitie, mr. R. in ’t Veld, stelde echter dat er nog steeds een strafvorderlijk belang was bij het handhaven van het beslag, omdat de telefoon mogelijk bewijs kon leveren in de strafzaak tegen klager, waarin hij werd verdacht van mishandeling, bedreiging en stalking. Tijdens de behandeling in raadkamer op 24 januari 2022 was klager niet aanwezig, maar zijn raadsvrouw voerde aan dat de werktelefoon inmiddels was teruggegeven en dat het klaagschrift enkel betrekking had op de privételefoon.
De rechtbank overwoog dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van de telefoon, omdat het Openbaar Ministerie voornemens was om de verbeurdverklaring van de telefoon te vragen. De rechtbank stelde vast dat er een redelijk vermoeden van schuld aan de verweten gedragingen bestond, gebaseerd op de aangifte van de vrouw van klager en het onderzoek naar de telefoon. De rechtbank oordeelde dat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter later de verbeurdverklaring van de privételefoon zou bevelen. Daarom verklaarde de rechtbank het klaagschrift ongegrond en klager niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot teruggave van de werktelefoon.
De beslissing werd genomen door mr. E.B. Prenger, rechter, en is op 1 februari 2022 uitgesproken in het openbaar. Klager en het Openbaar Ministerie hebben de mogelijkheid om binnen veertien dagen in cassatie te gaan tegen deze beslissing.