ECLI:NL:RBZWB:2022:6043

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
389599_T12102022
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • I. Peeters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering uit hoofde van kredietovereenkomst met betrekking tot borgstelling en pandrecht

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft ING Bank N.V. een vordering ingesteld tegen meerdere gedaagden, waaronder Proftraffic B.V. en MM Holding B.V., in verband met een kredietovereenkomst die in 2015 werd gesloten. De vordering betreft een bedrag van € 167.154,97 aan hoofdsom en € 17.686,80 aan vertragingsrente, alsook buitengerechtelijke kosten en proceskosten. De gedaagden hebben verweer gevoerd, waarbij zij onder andere aanvoeren dat een betaling door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) in mindering moet worden gebracht op de hoofdsom. De rechtbank heeft vastgesteld dat ING niet expliciet heeft aangetoond dat zij gemachtigd is om op eigen naam te incasseren, wat noodzakelijk is om de betaling van RVO in mindering te kunnen brengen. De rechtbank heeft ING de gelegenheid gegeven om de benodigde stukken over te leggen en heeft de verdere beslissing aangehouden. Het tussenvonnis is op 12 oktober 2022 uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/389599 / HA ZA 21-532
Vonnis van 12 oktober 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ING BANK NV,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat voorheen mr. T.J.P. Jager te Amsterdam, thans mr. J. Meuleman te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagde,
advocaat mr. A. Oomen te Roosendaal,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. V.G.G. Veldhuis te Breda,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PROFTRAFFIC BV,
gevestigd te Oud Gastel,
gedaagde,
advocaat mr. A. Oomen te Roosendaal,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MM HOLDING BV,
gevestigd te Oud Gastel,
gedaagde,
advocaat mr. A. Oomen te Roosendaal.
Partijen zullen hierna ING, [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , Proftraffic en MM Holding genoemd worden. Gedaagden worden gezamenlijk [gedaagden] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 26 januari 2022 met de daarin genoemde processtukken;
  • de akte overleggen producties van [gedaagde sub 1] , Proftraffic en MM Holding met producties 2 tot en met 5;
  • de akte overleggen productie van ING met productie 20;
  • de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling van 20 september 2022, de spreekaantekeningen van ING en de spreekaantekeningen van [gedaagde sub 2] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn in 2012 samen het bedrijf Proftraffic gestart waarvan MM Holding de houdstermaatschappij is.
2.2.
Op 21 december 2015 heeft ING een kredietovereenkomst gesloten met Proftraffic voor een bedrag van € 350.000,00 bestaande uit een borgstellingskrediet van € 200.000,00 en een rekening-courant krediet van € 150.000,00. Ten behoeve van deze kredietfaciliteit zijn de volgende zekerheden gevestigd:
  • compte joint- en mede aansprakelijkheidsovereenkomst, afgegeven door Proftraffic en MM Holding;
  • verpanding bedrijfsuitrusting, voorraden en boekvorderingen (eerste pandrecht) van Proftraffic en MM Holding;
  • non-onttrekkingsverklaring van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ;
  • borgstelling voor een bedrag van € 50.000,00 van [gedaagde sub 1] ;
  • borgstelling voor een bedrag van € 50.000,00 van [gedaagde sub 2] ;
  • verpanding vorderingsrechten (eerste pandrecht) op Atradius Credit Insurances N.V. van Proftraffic.
2.3.
Op 6 februari 2017 is [gedaagde sub 2] uitgetreden als bestuurder van MM Holding.
2.4.
Door administratiekantoor KUBUS Roosendaal (hierna: Kubus) is op 13 april 2017 de concept-jaarrekening van MM Holding over 2016 uitgebracht (dagvaarding, productie 9). Hieruit blijkt een schuld van [gedaagde sub 1] aan MM Holding uit hoofde van een rekening-courantverhouding van € 361.981,00 en van [gedaagde sub 2] aan MM Holding van € 176.433,00.
2.5.
Op 30 mei 2017 heeft er een telefoongesprek plaatsgevonden tussen ING en [gedaagde sub 1] . Naar aanleiding van dat telefoongesprek heeft ING de kredietfaciliteit per brief van 31 mei 2017 beëindigd.
2.6.
Per brief van 16 juni 2017 is het pandrecht aan [gedaagde sub 2] openbaar gemaakt.
2.7.
In de brief van 15 juni 2018 van ING aan [gedaagde sub 1] staat onder andere: “
(…) Onder verwijzing naar onze brief van 16 juni 2017 waarin wij ons pandrecht op de vorderingen van MM Holding B.V. (hierna MM) – welke tot zekerheid van de terugbetaling van het krediet aan MM aan ING dient – aan u openbaar hebben gemaakt (…)”.
2.8.
In de brief van 23 augustus 2018 van ING aan Proftraffic, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] staat onder meer het volgende: “
(…) ING heeft de plicht de belangen van het RVO te behartigen en inspanningen te verrichten het geclaimde bedrag te verhalen op die partij / persoon die daarvoor aansprakelijk is (…)”.
2.9.
Het openstaande verschuldigde kredietbedrag bedraagt € 167.154,97 en de vertragingsrente tot juli 2021 € 17.686,80.
2.10.
ING heeft onder het Borgstellingskrediet (hierna: BSK) bij de Staat c.q. de Raad voor Ondernemend Nederland – de rechtbank begrijpt dat ING hiermee bedoelt: de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO) – een bedrag van € 142.497,00 geclaimd en dit bedrag ontvangen.
2.11.
Door administratiekantoor Van den Maagdenberg Advies en Administratie (hierna: Van den Maagdenberg) is op 4 november 2021 de concept-jaarrekening van MM Holding over 2016 uitgebracht, op 8 november 2021 over 2017 en op 9 november 2021 over 2018 (akte overleggen producties [gedaagde sub 1] , Proftraffic en MM Holding, productie 2-4). Hieruit blijken de volgende rekening-courant verhoudingen tussen MM Holding, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] :
[gedaagde sub 1]
[gedaagde sub 2]
MM Holding 2016
€ 0
€ 176.433,32
MM Holding 2017
€ 0
€ 215.536,02
MM Holding 2018
€ 0
€ 215.536,02

3.Het geschil

3.1.
ING vordert, na vermindering van eis, dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] . hoofdelijk des de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, veroordeelt om aan ING te betalen:
  • een bedrag in hoofdsom van € 167.154,97 alsmede een bedrag aan vertragingsrente van € 17.686,80 en in de wettelijke rente over de hoofdsom van € 167.154,97 vanaf juli 2021 tot de dag der algehele voldoening;
  • een bedrag aan buitengerechtelijke kosten van € 2.725,00;
  • de kosten van deze procedure, waaronder de kosten van het beslag (tot op heden € 1.050,13), alsmede in de nakosten ad € 131,00 dan wel, indien betekening van het vonnis plaatsvindt, ad € 199,00, met bepaling dat daarover wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van veertien dagen na de datum van het in deze te wijzen vonnis.
3.2.
ING legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. ING vordert de bedragen van Proftraffic uit hoofde van de met Proftraffic gesloten kredietovereenkomst en van MM Holding uit hoofde van haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de verplichtingen van Proftraffic. Daarnaast vordert ING de bedragen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] uit hoofde van de door ieder van hen afgegeven borgstelling voor de verplichtingen van Proftraffic en uit hoofde van het pandrecht van ING op de vorderingen van € 361.981,00 op [gedaagde sub 1] en van € 176.433,00 op [gedaagde sub 2] .
3.3.
[gedaagden] betwisten de vorderingen en voeren verweer. Volgens hen moet de betaling van RVO van het openstaande verschuldigde kredietbedrag worden afgehaald. Daarnaast zijn de vorderingen op [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] uit hoofde van het pandrecht gebaseerd op onjuiste concept-cijfers en nog niet opeisbaar.
3.4.
In aanvulling daarop heeft [gedaagde sub 1] nog betwist dat het pandrecht op 16 juni 2017 aan hem openbaar is gemaakt. Hij voert nog aan als verweer dat de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad moet worden afgewezen omdat executie van het vonnis tot een onomkeerbare situatie zou leiden.
3.5.
[gedaagde sub 2] voert het volgende nog aan als verweer:
ING heeft haar zorgplicht geschonden waardoor het uitwinnen van de persoonlijke borgtocht richting [gedaagde sub 2] in strijd is met de redelijkheid en billijkheid;
op grond van artikel 2:8 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft - onder andere - te gelden dat [gedaagde sub 1] zich moet houden aan zijn verplichtingen uit de schikkingsafspraken, zoals vastgelegd in de tussen hen gesloten koopovereenkomst, op basis waarvan ING haar schulden volledig op [gedaagde sub 1] moet verhalen.

4.De beoordeling

Betaling RVO

4.1.
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de betaling door RVO in mindering moet worden gebracht op de hoofdsom.
4.2.
ING stelt dat zij deze betaling heeft ontvangen omdat de Staat zich tot dat bedrag borg had gesteld voor de verplichtingen van Proftraffic. Door aan ING te betalen heeft de Staat een regresrecht op Proftraffic (en op MM Holding, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ) gekregen en is zij tot dat bedrag in de rechten van ING gesubrogeerd, aldus ING. ING verwijst in dit verband naar de brief van 23 augustus 2018 (dagvaarding, productie 13). Volgens ING rust op haar, op grond van de documentatie die ten grondslag ligt aan de borgstellingskredieten, de verplichting om zich in te spannen die regresvordering ten behoeve van de Staat te incasseren en ING heeft daartoe een last en volmacht van de Staat gekregen. Voor zover Proftraffic en MM Holding dat betwisten, biedt ING uitdrukkelijk aan de documentatie in het geding te brengen waaruit dat blijkt.
4.3.
[gedaagden] stellen dat ING een last tot incasso op eigen naam nodig heeft om op eigen naam te kunnen vorderen. Nu deze last niet in het geding is gebracht, mag ING de betaling van RVO in deze procedure niet op eigen naam incasseren, aldus [gedaagden] In aanvulling daarop verwijzen [gedaagde sub 1] , Proftraffic en MM Holding naar een uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland van 18 maart 2015 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder ECLI:NL:RBNNE:2015:1930). Daarnaast maken zij bezwaar dat ING nog toegelaten zou worden om de last te overleggen omdat dit enerzijds te laat is en anderzijds omdat de daartoe benodigde stellingen ontbreken.
4.4.
De rechtbank overweegt dat uit de gedingstukken niet expliciet blijkt dat ING door de Staat gemachtigd is om op eigen naam te incasseren. ING heeft hiertoe een last tot incasso op eigen naam nodig. ING moet deze alsnog overleggen om de vraag te kunnen beantwoorden of de betaling door RVO wel of niet in mindering moet worden gebracht op de hoofdsom.
4.5.
[gedaagden] hebben bezwaar gemaakt ING hiertoe toe te laten. De rechtbank gaat hieraan voorbij. In de brief van 23 augustus 2018 heeft ING de plicht die zij tegenover RVO/de Staat stelt te hebben expliciet benoemd. Gelet daarop kan de rechtbank het bezwaar dat de benodigde stellingen van ING ontbreken niet volgen. Daarnaast zal de procedure maar een beperkte vertraging oplopen door ING in de gelegenheid te stellen de stukken alsnog in te dienen.
4.6.
De rechtbank zal ING daarom in de gelegenheid stellen om bij akte, conform haar aanbod, stukken te overleggen waaruit de last tot incasso op eigen naam blijkt. [gedaagden] zullen vervolgens in de gelegenheid worden gesteld hier uiterlijk twee weken na het nemen van de akte op te reageren met een antwoordakte. De aktes dienen zich te beperken tot de last tot incasso op eigen naam.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat ING uiterlijk op de rolzitting van
26 oktober 2022een akte dient te nemen als bedoeld in rechtsoverweging 4.6. van dit vonnis en bepaalt dat [gedaagden] bij antwoordakte kunnen reageren zoals is omschreven in 4.6.;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is bij vervroeging gewezen door mr. Ides Peeters en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2022.