Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 oktober 2022 in de zaak tussen
[naam dochter], uit [woonplaats] , eiser,
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 18 oktober 2022, wordt het beroep van eiser behandeld, die zich beklaagde over het niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda op zijn bezwaar. Eiser had op 9 september 2021 bezwaar gemaakt tegen een besluit van 12 augustus 2021, waarin zijn aanvraag voor ondersteuning bij het verhuizen werd afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de termijn voor het nemen van een besluit door verweerder is overschreden. Eiser had verweerder op 1 maart 2022 in gebreke gesteld, maar het beroep werd pas vijf maanden later ingediend. De rechtbank concludeert echter dat het beroep niet te laat is ingesteld, omdat er telefonisch contact is geweest tussen partijen.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond en verplicht verweerder om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen. Tevens wordt verweerder een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank stelt de dwangsom vast op € 1.442,-, omdat er meer dan 42 dagen zijn verstreken sinds de ingebrekestelling. Eiser krijgt ook zijn griffierecht van € 50,- vergoed en een proceskostenvergoeding van € 379,50. De rechtbank benadrukt dat het verzoek van eiser om het primaire besluit te vernietigen niet binnen de systematiek van de Algemene wet bestuursrecht past, en dat eerst een beslissing op het bezwaar van verweerder vereist is.