ECLI:NL:RBZWB:2022:6072

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
19 oktober 2022
Zaaknummer
AWB- 22_3954
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake WMO-ondersteuning

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 18 oktober 2022, wordt het beroep van eiser behandeld, die zich beklaagde over het niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda op zijn bezwaar. Eiser had op 9 september 2021 bezwaar gemaakt tegen een besluit van 12 augustus 2021, waarin zijn aanvraag voor ondersteuning bij het verhuizen werd afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de termijn voor het nemen van een besluit door verweerder is overschreden. Eiser had verweerder op 1 maart 2022 in gebreke gesteld, maar het beroep werd pas vijf maanden later ingediend. De rechtbank concludeert echter dat het beroep niet te laat is ingesteld, omdat er telefonisch contact is geweest tussen partijen.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond en verplicht verweerder om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen. Tevens wordt verweerder een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank stelt de dwangsom vast op € 1.442,-, omdat er meer dan 42 dagen zijn verstreken sinds de ingebrekestelling. Eiser krijgt ook zijn griffierecht van € 50,- vergoed en een proceskostenvergoeding van € 379,50. De rechtbank benadrukt dat het verzoek van eiser om het primaire besluit te vernietigen niet binnen de systematiek van de Algemene wet bestuursrecht past, en dat eerst een beslissing op het bezwaar van verweerder vereist is.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3954 WMO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 oktober 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [woonplaats] , als wettelijk vertegenwoordiger van zijn dochter
[naam dochter], uit [woonplaats] , eiser,
(gemachtigde: mr. P.F.M. Gulickx),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 9 september 2021 tegen het besluit van 12 augustus 2021 betreffende de afwijzing van de aanvraag voor ondersteuning bij het verhuizen naar een meer geschikte woning ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Eiser heeft het bezwaarschrift ingediend op 9 september 2021. Verweerder moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is. Omdat er een adviescommissie is, geldt in dit geval een termijn van twaalf weken. Dat staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder de termijn met zes weken heeft verlengd. Verweerder had dus uiterlijk op 27 januari 2022 moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is daarom voorbij. Eiser heeft verweerder op 1 maart 2022 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
De betrokkene moet het beroep binnen een redelijke termijn instellen. Als het beroep niet binnen een redelijke termijn is ingesteld, is het beroep niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk kan beoordelen. Alhoewel het beroepschrift vijf maanden na afloop van de ingebrekestelling is verzonden, is de rechtbank van oordeel dat eiser het beroep niet te laat heeft ingesteld. Ondanks dat er tussen partijen verschil van mening bestaat over de inhoud van het telefoongesprek, blijk uit het dossier dat er tussen partijen wel telefonisch contact is geweest.
Het beroep is kennelijk gegrond.
Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Eiser heeft ook verzocht om de dwangsom van artikel 4:17 van de Awb vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. Dat staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.
Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De rechtbank stelt vast dat de ingebrekestelling de dagtekening 1 maart 2022 heeft. De rechtbank gaat ervan uit dat de ingebrekestelling de volgende dag bij verweerder is ontvangen. De rechtbank constateert dat sinds twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling meer dan 42 dagen zijn verstreken. De rechtbank oordeelt dan ook dat verweerder het maximale bedrag van € 1.442,- aan dwangsommen heeft verbeurd.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Daarbij merkt de rechtbank het gewicht van de onderhavige zaak aan als licht, gelet op de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, waarin is overwogen dat geschillen met betrekking tot het uitblijven van een besluit als licht moeten worden beschouwd. De bijstand door een gemachtigde levert 1,0 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 379,50.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat eiser de rechtbank tevens heeft verzocht om het primaire besluit te vernietigen en de gevraagde voorziening toe te wijzen. Dit past echter niet binnen de systematiek van de Awb. Hiertoe is eerst vereist dat verweerder een beslissing op het bezwaar van eiser neemt. Indien eiser het niet eens is met die beslissing op bezwaar, kan hij zich daarna wenden tot de bestuursrechter en het besluit ter toetsing voorleggen. Het onderhavige beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar dient om verweerder aan te sporen om tot die besluitvorming over te gaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 18 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.