ECLI:NL:RBZWB:2022:608

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 februari 2022
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
C/02/387301 / JE RK 21-1390
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Jansen
  • Hamburger
  • Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om benoeming onafhankelijke deskundige en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 februari 2022 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [roepnaam mj] en [roepnaam mj2]. De moeder van de minderjarigen verzocht om de benoeming van een onafhankelijke deskundige op grond van artikel 810a Rv, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de minderjarigen, en met name [roepnaam mj], te maken hebben met aanzienlijke problematiek en dat het in hun belang is om stabiliteit en continuïteit te waarborgen in hun huidige pleeggezin. De moeder heeft zich op verschillende vlakken positief ontwikkeld, maar de rechtbank concludeert dat zij niet over de benodigde opvoedvaardigheden beschikt om aan de zware zorgbehoeften van de minderjarigen te voldoen. De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 27 augustus 2022, met de overweging dat de huidige situatie in het pleeggezin in het belang van de minderjarigen is. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaakgegevens: C/02/387301 / JE RK 21-1390
Datum uitspraak: 4 februari 2022
Nadere beschikking van de rechtbank over verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
betreffende

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [roepnaam mj] ,

[minderjarige2] , geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [roepnaam mj2] .
De rechtbank merkt als belanghebbende in deze zaak aan:

[moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te Roosendaal,
advocaat: mr. M. de Maaré te Breda.

Het verdere procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van de kinderrechter van 4 januari 2022 en alle daarin genoemde en vermelde stukken;
  • de brief van 24 december 2021 van de GI ontvangen op 28 december 2021;
  • de brief van 29 december 2021 van de GI ontvangen op 31 december 2021;
  • de brief van 21 januari 2022 van mr. De Maaré, tevens houdende een zelfstandig verzoek op grond van artikel 810a, tweede lid Wetboek van Rechtsvordering (Rv).
Op 21 januari 2022 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak, met gesloten deuren, nader mondeling behandeld.
Bij die gelegenheid zijn verschenen en gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. De Maaré en een tolk in de Poolse taal;
  • een vertegenwoordigster van de GI.
Op grond van artikel 2 Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid heeft mr. Hamburger, als rechter deel uitmakend van de meervoudige kamer van de rechtbank, de mondelinge behandeling bijgewoond via een tweezijdige beeld- en geluidsverbinding (via MS Teams).

De feiten

Het ouderlijk gezag over [roepnaam mj] en [roepnaam mj2] (hierna gezamenlijk ook te noemen: de minderjarigen) wordt uitgeoefend door de moeder.
De vader van de minderjarigen is niet betrokken bij hen.
Bij beschikking van de kinderrechter van 27 augustus 2020 zijn [roepnaam mj] en [roepnaam mj2] onder toezicht van de GI gesteld tot 27 augustus 2021. Deze maatregel is nadien steeds verlengd.
Bij beschikking van de kinderrechter van 14 mei 2021 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [roepnaam mj] en [roepnaam mj2] in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 27 augustus 2021. Deze maatregel is nadien steeds verlengd.
Bij beschikking van de kinderrechter van 23 september 2021 is, voor zover hier van belang, de ondertoezichtstelling van [roepnaam mj] en [roepnaam mj2] laatstelijk verlengd tot 27 augustus 2022.
Bij beschikking van de kinderrechter van 4 januari 2022 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [roepnaam mj] en [roepnaam mj2] in een voorziening voor pleegzorg laatstelijk verlengd tot 11 februari 2022. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden tot de mondelinge behandeling bij de meervoudige kamer van de rechtbank van 21 januari 2022.
De moeder en de minderjarigen hebben de Poolse nationaliteit.

De verzoeken

Aan de orde is nog het resterende deel van het verzoek van de GI, uitvoerbaar bij voorraad, tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [roepnaam mj] en [roepnaam mj2] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 27 augustus 2022.
Daarnaast verzoekt de moeder, bij wijze van zelfstandig verzoek, om op grond van artikel 810a Rv een onafhankelijke deskundige te benoemen.

De standpunten

De GI handhaaft het resterende deel van het verzoek en legt daaraan, samengevat, ten grondslag dat zij van mening is dat het perspectief van de minderjarigen (de plaats waar zij duurzaam zullen opgroeien) bij het pleeggezin is gelegen. Beide minderjarigen hebben een belast verleden, waardoor zij bovengemiddeld veel van hun opvoeders vragen. Met name [roepnaam mj] heeft forse kindeigen problematiek bestaande uit hechtingsproblematiek en trauma’s. Hij is hyperalert, slaat zichzelf, gilt urenlang en kan nauwelijks alleen gelaten worden. De psychiater heeft [roepnaam mj] medicatie voorgeschreven en hij krijgt kalmerende druppels om spanningen te verminderen. Van [roepnaam mj2] wordt vermoed dat zij getraumatiseerd is, omdat zij veel angsten heeft en extreem reageert op geluiden. Hoewel de pleegouders en met name [roepnaam mj] momenteel in een crisissituatie verkeren, wordt vanuit pleegzorg gezien dat de pleegouders over de nodige zorg- en opvoedingsvaardigheden beschikken en zij in staat zijn om de minderjarigen een veilige en positieve opvoedomgeving te bieden. [roepnaam mj] heeft het momenteel zwaar, maar lijkt volgens de GI positieve stappen te zetten. Bij de traumatherapie vanuit Praktijk De Burcht wordt gezien dat er bij [roepnaam mj] sprake is van beginnende hechting. Praktijk De Burcht adviseert aan de pleegouders om steunfiguren te zoeken, om hen op momenten te ontlasten. [roepnaam mj2] ontwikkelt zich in haar spraak- en taalontwikkeling. Voor de minderjarigen is het van belang dat zij rust en stabiliteit ervaren, zodat zij kunnen toekomen aan hun ontwikkeling.
De GI ziet geen mogelijkheden om opnieuw te pogen om de minderjarigen bij de moeder te plaatsen. Het is positief dat de moeder zich op meerdere gebieden heeft ontwikkeld. Zij heeft inmiddels een stabiele en ondersteunende relatie, een vaste woonplek en een baan. De GI ziet dat de moeder echt haar best doet. Maar zij beschikt naar de mening van de GI over onvoldoende opvoedvaardigheden en inzicht in wat de minderjarigen nodig hebben. Vanwege het complexe gedrag van beide minderjarigen verwacht de GI dat de moeder bij een thuisplaatsing opnieuw overvraagd zal raken en zij de minderjarigen niet kan bieden wat zij nodig hebben. De GI benadrukt dat de financiële situatie van de moeder daarbij geen enkele rol speelt.
De GI ziet geen mogelijkheden om de contactregeling tussen de moeder en de minderjarigen, op basis waarvan zij eenmaal per maand gedurende een uur contact met elkaar hebben, op dit moment uit te breiden. In het verleden was er sprake van een ruimere contactregeling, maar die is ingeperkt omdat de minderjarigen die ruimere contactregeling niet aankonden.
In november 2021 heeft de GI aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) verzocht om een onderzoek te gaan verrichten naar de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel. Dit verzoek is vanwege wachtlijstproblematiek helaas nog niet opgepakt. Aangezien de minderjarigen zeer kwetsbaar zijn, er al veel is ingezet en voorkomen moet worden dat zij opnieuw ontregelen, stelt de GI zich op het standpunt dat de minderjarigen niet ook een deskundigenonderzoek aankunnen, zoals namens de moeder bij wijze van zelfstandig verzoek is verzocht.
Namens en door de moeder is verweer gevoerd tegen het resterende deel van het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen.
De moeder stelt dat haar persoonlijke situatie is verbeterd. Zij houdt ontzettend veel van de minderjarigen en zal altijd voor hen blijven vechten. Zij wil dan ook dat haar de kans geboden wordt om de minderjarigen te verzorgen en op te voeden. Het klopt dat de minderjarigen eerder tijdelijk zijn thuisgeplaatst. Dat is niet goed verlopen, omdat de moeder er destijds alleen voor stond. Haar ex-partner had haar verlaten en daar kon de moeder niet goed mee omgaan. Zij had geen woning, geen mogelijkheden en veel stress. Hoewel de moeder niet dezelfde financiële mogelijkheden heeft als de pleegouders, is zij nu wel in staat om de minderjarigen te verzorgen en op te voeden. Zij heeft al langere tijd een stabiele partner, een huis en werk. Ook staat de moeder open voor hulpverlening en maatschappelijk werk. De moeder betwist dat het pleeggezin beter in staat is om aan te sluiten bij de minderjarigen en hun problematiek. De moeder wijst erop dat de kinderrechter bij beschikking van 23 september 2021 aan de GI opdracht heeft gegeven om, kortgezegd, een gedegen perspectiefonderzoek uit te voeren. Hoewel de GI stelt dat de moeder over onvoldoende opvoedvaardigheden beschikt, concretiseert de GI niet wat de moeder dan mist en waartoe zij niet in staat is. Daarnaast is de moeder van mening dat de minderjarigen getraumatiseerd blijven zolang zij in het pleeggezin verblijven. Aangezien er slechts eenmaal per maand gedurende een uur sprake is van contact tussen de minderjarigen en de moeder in het bijzijn van anderen, volgt de moeder de stelling van de GI niet dat er wordt gewerkt aan het versterken van de gehechtheidsrelaties van de minderjarigen. Er is juist sprake van ouderonthechting. Dat er slechts minimaal sprake is van contact tussen de moeder en de minderjarigen is bovendien een verklaring voor de heftige reacties die de minderjarigen vertonen na de contactmomenten met de moeder. Nu de GI de opdracht van de kinderrechter naar de (on)mogelijkheden voor thuisplaatsing van de minderjarige(n) bij de moeder niet heeft uitgevoerd en het perspectiefbesluit nu vaststaat, verzoekt de moeder opnieuw om op grond van artikel 810a Rv een onafhankelijke deskundige te benoemen die hiernaar onderzoek gaat doen.
De pleegmoeder heeft aangegeven dat [roepnaam mj] het heel moeilijk heeft. Hij heeft veel stress en spanningen, hij gilt en slaat zichzelf, heeft last van nachtmerries en kan nog steeds weinig prikkels aan. Hoewel het langdurig gillen in de afgelopen maanden iets is verminderd, is het nog steeds heel heftig. Zo heeft de pleegmoeder [roepnaam mj] in de ochtend voorafgaand aan de mondelinge behandeling een uur lang moet wiegen omdat hij het niet fijn vond dat de pleegmoeder wegging. Dan gilt hij alles eruit. Bij het medisch dagverblijf krijgt [roepnaam mj] momenteel PMT. Daarnaast is hij aangemeld voor traumabehandeling bij Praktijk De Burcht. Sinds kort gaat hij ook één ochtend per week naar de basisschool. Volgens de pleegmoeder heeft hij vervolgens drie tot vier dagen nodig om bij te komen. Ook na de contactmomenten met de moeder vertoont hij heftige reacties en heeft hij meerdere dagen nodig om bij te komen. De pleegmoeder ziet desondanks kleine positieve ontwikkelingen. Zo laat [roepnaam mj] zich, in tegenstelling tot enkele maanden geleden, inmiddels troosten. Het gedrag van [roepnaam mj] heeft ook veel effect op [roepnaam mj2] . Hoewel zij minder problematiek vertoont dan [roepnaam mj] , is zij heel angstig voor het gillen van [roepnaam mj] en voor onverwachte geluiden, zoals het geluid van een vliegtuig. [roepnaam mj2] is ook aangemeld bij Praktijk De Burcht. De pleegouders worden ten slotte goed ondersteund vanuit Praktijk De Burcht en het medisch kinderdagverblijf. Ook hebben zij een coachingstraject en regelmatig contact met pleegzorgbegeleiding.

De beoordeling

Onafhankelijk deskundigenonderzoek
Artikel 810a lid 2 Wetboek van Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat de rechter in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij, op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, overweegt de rechtbank dat beide minderjarigen, en met name [roepnaam mj] , zijn belast met forse kindeigen problematiek. Gebleken is dat de minderjarigen en de pleegouders zich momenteel in een (crisis)situatie bevinden. De minderjarigen zijn aan het overleven, waarbij er langzaamaan (meer) rust en stabiliteit ontstaat. De rechtbank verwijst voorts naar de brieven van de GI van 24 en 29 december 2021 en de daarbij gevoegde stukken. Uit het verslag van Vigere (pleegzorgbegeleiding) blijkt dat de aanzienlijke problematiek van de minderjarigen vraagt om pedagogisch zeer sterke opvoeders en dat de minderjarigen voorzichtig een gehechtheidsrelatie ontwikkelen met de pleegouders. Gelet daarop is de pleegzorgbegeleider van mening dat het van groot belang is dat de minderjarigen zo snel als mogelijk duidelijkheid ervaren over hun perspectief. Een nader onderzoek naar de (on)mogelijkheden om de minderjarige(n) bij de moeder te plaatsen acht de pleegzorgbegeleider niet in het belang van de minderjarigen. Uit de verslaglegging vanuit Praktijk De Burcht blijkt dat de betrokken klinisch psycholoog heeft aangegeven dat [roepnaam mj] op dit moment duidelijk aan het landen is in het pleeggezin. Dit vraagt veel van hem en gezien wordt dat hij zich probeert te richten op zijn zusje en pleegouders en dat hij een balans probeert te vinden om verder te groeien. Dit maakt hem gevoelsmatig meer bereikbaar, maar volgens de klinisch psycholoog ook kwetsbaar.
De rechtbank is gelet op het voorgaande, met de GI, van oordeel dat het belang van de minderjarigen zich ertegen verzet om, naast alle vormen van hulpverlening die al zijn ingezet en het onderzoek van de Raad naar de noodzaak van gezagsbeëindiging van de moeder over de minderjarige(n) dat hopelijk op korte termijn zal starten, nog een deskundige te benoemen die onderzoek zal verrichten naar de minderjarigen. Daarbij komt dat de minderjarigen bij het door de moeder gewenste deskundigenonderzoek, in tegenstelling tot het onderzoek van de Raad, ook opnieuw geobserveerd dienen te worden waardoor zij wederom zouden worden belast.
De rechtbank volgt de moeder niet in haar verweer dat de GI zich in de afgelopen periode niet heeft ingezet om de (on)mogelijkheden van thuisplaatsing van de minderjarige(n) bij de moeder te onderzoeken. De minderjarigen krijgen begeleiding en therapie vanuit Vigere en Praktijk De Burcht. [roepnaam mj] gaat daarnaast ook naar het medisch kinderdagverblijf. De GI heeft naar het oordeel van de rechtbank wel het nodige ingezet voor de minderjarigen, maar is niet overgegaan tot het verrichten van (nader) onderzoek, omdat is gebleken dat de minderjarigen dat niet aankunnen. De kwetsbaarheid van de minderjarigen verzet zich tegen een dergelijk onderzoek. Het zelfstandige verzoek van de moeder zal daarom worden afgewezen.
Nu het zelfstandige verzoek van de moeder om een deskundige te benoemen zal worden afgewezen, zal de rechtbank hierna op basis van de op dit moment in deze procedure beschikbare informatie overgaan tot het inhoudelijk beoordelen van het resterende deel van het verzoek van de GI tot uithuisplaatsing van de minderjarigen en vervolgens daarop beslissen.
Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
De rechtbank overweegt dat beide minderjarigen, en met name [roepnaam mj] , zijn belast met forse kindeigen problematiek en zij het momenteel heel moeilijk hebben. [roepnaam mj] vertoont zeer heftig gedrag, voortkomend uit de hechtings- en traumagerelateerde problematiek waarmee hij is belast. Hij heeft veel stress, spanningen en nachtmerries. Hij gilt langdurig en slaat zichzelf. Daarnaast kan hij nog steeds weinig prikkels aan. Zo moet hij na afloop van een ochtend naar de basisschool en van een contactmoment met de moeder drie tot wel vier dagen bijkomen. De situatie van [roepnaam mj] is inmiddels zo zorgelijk, dat hij naar een medisch kinderdagverblijf gaat en er een kinderpsychiater betrokken is die medicatie heeft voorgeschreven om ervoor te zorgen dat de spanningen die hij ervaart worden afgevlakt en hij enigszins kalmeert. Van [roepnaam mj2] wordt vermoed dat zij getraumatiseerd is, omdat zij veel angsten heeft en extreem reageert op geluiden. Beide minderjarigen hebben momenteel zeer hoge zorg- en opvoedingsbehoeften. De minderjarigen vragen dan ook uitzonderlijk veel van de pleegouders, ondanks dat de pleegouders intensieve hulp en begeleiding krijgen.
Over de moeder wordt vooropgesteld dat zij zich op meerdere persoonlijke vlakken positief heeft ontwikkeld. Zo heeft zij inmiddels een stabiele relatie, een woning en werk. Daarnaast stelt de moeder dat zij openstaat voor de noodzakelijk geachte hulpverlening. Naar het oordeel van de rechtbank is echter onvoldoende gebleken dat de moeder de nodige zorg- en opvoedingsvaardigheden beschikt om, al dan niet met inzet van intensieve ambulante hulpverlening, tegemoet te kunnen komen aan de zware zorg- en opvoedingsbehoeften van de minderjarigen. De minderjarigen hebben opvoeders nodig met uitzonderlijke opvoedvaardigheden en, ondanks dat het leven van de moeder op meerdere persoonlijke vlakken is verbeterd, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gebleken dat de moeder daarover beschikt. Daarnaast betwijfelt de rechtbank of de moeder over voldoende draagkracht beschikt. Er kan immers niet uitgesloten worden dat het momenteel ook goed gaat met de moeder, omdat zij niet de volledige verantwoordelijkheid draagt voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen. De rechtbank betrekt hierbij dat [roepnaam mj] in het verleden al tweemaal eerder is thuisgeplaatst en [roepnaam mj2] eenmaal. Deze thuisplaatsingen zijn helaas niet goed verlopen. De rechtbank volgt de moeder dan ook niet in haar verweer dat zij geen kansen heeft gehad om de volledige verantwoordelijkheid voor de zorg en opvoeding van de minderjarigen te dragen
In het licht van het vorenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat zij het perspectiefbesluit van de GI, inhoudende dat het perspectief van de minderjarigen bij het pleeggezin is gelegen, kan volgen. De rechtbank vindt het belangrijk dat het verblijf van de minderjarigen bij het pleeggezin wordt voortgezet. Gelet daarop is uithuisplaatsing nog steeds in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen noodzakelijk.
In de komende periode zal de Raad onderzoek verrichten naar de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel ten aanzien van de moeder over de minderjarigen. In afwachting daarvan is de rechtbank, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de huidige opvoedsituatie van de minderjarigen moet worden gehandhaafd. Bij het pleeggezin zijn de minderjarigen enigszins tot rust gekomen. Voorkomen moet worden dat de minderjarigen opnieuw destabiliseren, wat zeer schadelijk is voor hun verdere ontwikkeling.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het resterende deel van het verzoek toewijzen in die zin dat zij de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen in een voorziening voor pleegzorg zal verlengen voor de resterende duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 27 augustus 2022.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
De rechtbank zal, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.

De beslissing

De rechtbank:
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [roepnaam mj] en [roepnaam mj2] in een voorziening voor pleegzorg tot 27 augustus 2022;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2022 door
mr. Jansen, voorzitter en kinderrechter, mr. Hamburger en mr. Toekoen, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. Wallerbos als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.