ECLI:NL:RBZWB:2022:6087

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
20 oktober 2022
Zaaknummer
21-016258
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslaggenomen goederen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 februari 2022 uitspraak gedaan op een klaagschrift van een klager, die in deze procedure wordt aangeduid als de beslagene. Het klaagschrift was gericht tegen het beslag dat was gelegd op verschillende goederen, waaronder elektronische apparaten en een personenauto, op grond van de artikelen 94 en 94a van het Wetboek van Strafvordering. Klager stelde dat hij eigenaar was van de in beslag genomen goederen en dat het strafvorderlijk belang zich niet verzet tegen teruggave. De rechtbank heeft de procedure in raadkamer behandeld op 24 januari 2022, waarbij de officier van justitie, de klager en zijn advocaat aanwezig waren.

De rechtbank overwoog dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van de in beslag genomen goederen, omdat het onderzoek naar deze goederen nog niet was afgerond. De rechtbank stelde vast dat er ernstige bezwaren waren tegen klager, die werd verdacht van deelneming aan een criminele organisatie en het produceren van harddrugs. De rechtbank benadrukte dat het beslag moest voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, en stelde een termijn van twee maanden voor het Openbaar Ministerie om het onderzoek aan de gegevensdragers af te ronden. Indien het onderzoek niet binnen deze termijn was afgerond, kon klager opnieuw een klaagschrift indienen.

De rechtbank verklaarde het klaagschrift ongegrond, omdat het voortduren van het beslag noodzakelijk was voor de waarheidsvinding en het veiligstellen van de belangen van de strafvordering. De beslissing werd genomen in het licht van de feiten en omstandigheden van de zaak, waarbij de rechtbank rekening hield met de belangen van klager, maar ook met de noodzaak om het onderzoek niet te belemmeren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-005747-21
rk.nummer: 21-016258
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[naam klager],
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
hierna te noemen: klager.
Klager heeft in deze zaak woonplaats gekozen ten kantore van mr. J.H.E.M. Kersemaekers, advocaat te Breda, op het adres: Parkstraat 10, 4818 SJ Breda (postadres: Postbus 4650, 4803 ER Breda).

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 28 september 2021 onder klager in het strafvorderlijk onderzoek tegen hem in beslag zijn genomen: een computer (Lenovo), een USB-stick (memorykaart, Philips), een computer (Acer), een computer (Apple), een computer, met zwarte hoes (Apple), een zwarte GSM (Apple), een zilvergrijze GSM (Apple);
  • de machtiging conservatoir beslag waaruit blijkt dat op 23 september 2021 op grond van artikel 94a Sv beslag is gelegd op: een personenauto van het merk Mercedes Benz CLS 450 4Matic met kenteken [kenteken 1] , een Soundbar Bose, een geluidsbox Bose en een Vespa Sprint Piaffio [kenteken 2] met kentekenbewijs (hierna: de voorwerpen);
  • het klaagschrift ingevolge artikel 552a Sv, ingediend op 25 oktober 2021 ter griffie van deze rechtbank;
  • het verweerschrift van de officier van justitie;
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 24 januari 2022. Gehoord zijn de officier van justitie, mr. R. in ‘t Veld, klager en mr. J.H.E.M. Kersemaekers.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het gelegde beslag met last tot teruggave aan de klager. Daartoe is aangevoerd dat klager stelt eigenaar te zijn van de onder hem inbeslaggenomen twee IPhones, een Acer laptop, een USB stick, een Ipad, een Lenovo laptop, een iMac, een Soundbar, een geluidsbox, een personenauto, merk Mercedes Benz met kenteken [kenteken 1] en een scooter, merk Vespa met kenteken [kenteken 2] . Klager voelt zich bezwaard door de inbeslagneming en voortduring daarvan alsmede door het uitblijven van een last tot teruggave van de goederen. Klager is van mening dat het strafvorderlijk belang zich niet verzet tegen de gevraagde teruggave.
Mr. Kersemaekers heeft in aanvulling op het klaagschrift in raadkamer aangevoerd dat ten aanzien van het beslag ex artikel 94 Sv het Openbaar Ministerie zich ongeveer twee á drie maanden geleden reeds op het standpunt heeft gesteld dat in het geval dat het onderzoek aan de gegevensdragers is afgrond, deze teruggegeven kunnen worden aan klager. Dat het onderzoek thans nog steeds niet is afgerond, geeft geen blijk van enige voortvarendheid vanuit het Openbaar Ministerie, terwijl zij dit wel had moeten betrachten. Klager ondervindt zowel zakelijk als privé zeer veel hinder door de inbeslag-neming en de voortduring daarvan en is van mening dat dit een rol moet spelen bij de afweging. Het onderzoek aan de gegevensdragers had reeds afgerond kunnen zijn dan wel hadden er kopieën daarvan aan klager versterkt kunnen worden.
Hetgeen met betrekking tot het beslag ex artikel 94 Sv is aangevoerd, geldt volgens de raadsman eveneens voor het beslag ex artikel 94a Sv. Klager ondervindt zowel op zakelijk als persoonlijk vlak veel hinder van de inbeslagneming van de voorwerpen. Bovendien zal bij voortduring van het beslag de waarde van deze voorwerpen afnemen. Voorts is er tot op heden geen bewijs voor enige betrokken-heid van klager bij de verdenking van de strafbare feiten. Klager is recentelijk ook door de rechter-commissaris geschorst uit de voorlopige hechtenis, hetgeen bij een dergelijke verdenking niet of nauwelijks voorkomt. Bovendien, in het geval de rechter later mocht oordelen dat er toch voldoende bewijs jegens klager bestaat voor enige betrokkenheid bij de strafbare feiten, ligt een gevangenisstraf dan wel een taakstraf in dat geval in de rede en acht de raadsman het hoogst onwaarschijnlijk dat aan klager een geldboete zal worden opgelegd. Tijdens de pro forma zitting van 11 januari jl. had de officier van justitie nog kunnen schermen met een ontnemingsvordering, maar heeft dit niet gedaan. Een verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ligt aldus evenmin in de rede. De raadsman stelt zich dan ook op het standpunt dat er geen noodzaak bestaat bij voortduring van het beslag en dat de voorwerpen, mede in het belang van de bedrijfsvoering van klager, teruggegeven dienen te worden aan klager.
De officier van justitie heeft in raadkamer gepersisteerd bij de schriftelijk reactie van het Openbaar Ministerie en zich opnieuw op het standpunt gesteld dat ten aanzien van het beslag ex artikel 94 Sv het strafvorderlijk belang zich verzet tegen teruggave nu het onderzoek naar de inbeslaggenomen voorwerpen nog niet is afgerond. De officier van justitie heeft daarbij aangegeven dat mocht het onderzoek zijn afgrond, het Openbaar Ministerie dan voornemens is om de inbeslaggenomen voorwerpen terug te geven aan klager. Ten aanzien van het beslag ex artikel 94a Sv heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat ook deze voorwerpen niet retour kunnen naar klager nu het zijns inziens niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, een geldboete al dan niet naast een gevangenisstraf zal opleggen en het belang van voortduren van het beslag is gelegen in het belang om verhaal mogelijk te maken bij een opgelegde geldboete. Dat klager door de rechter-commissaris is geschorst uit de voorlopige hechtenis doet volgens de officier van justitie niet af aan het feit dat uit de voorhanden zijnde stukken blijkt van ernstige bezwaren tegen de verdachte dat deze de strafbare feiten waarvan hij thans wordt verdacht heeft gepleegd. De officier van justitie verzoekt dan ook om het klaagschrift integraal ongegrond te verklaren.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4o, Sr in verbinding met artikel 552f Sv.
De toe te passen maatstaf sluit niet uit dat de rechtbank, indien de omstandigheden van het geval dat meebrengen, bij de beoordeling van het klaagschrift tevens onderzoekt of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit (vgl. HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:38, NJ 2014/66, r.o. 2.6).
De officier van justitie heeft zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat het beslag op de gegevensdragers gehandhaafd dient te blijven nu het onderzoek aan de gegevensdragers nog niet is afgerond.
De rechtbank overweegt dat de gegevensdragers op 28 september 2021, ruim drie maanden geleden, onder klager in beslag zijn genomen ten behoeve van waarheidsvinding. De rechtbank begrijpt uit hetgeen door de officier van justitie in raadkamer naar voren is gebracht dat het onderzoek aan de gegevensdragers nog niet is afgerond, maar dat zodra het onderzoek wel is afgerond de gegevensdragers teruggegeven kunnen worden aan klager. Namens klager is in raadkamer gesteld dat klager de inbeslaggenomen gegevensdragers hard nodig heeft voor zowel zakelijke- als privédoeleinden en dat hij zeer veel hinder ondervindt indien het beslag zal voortduren.
De rechtbank is, gelet op de inhoud van de voorhanden zijnde stukken en de daaruit naar voren komende aanwijzingen voor betrokkenheid van klager bij deelneming aan een criminele organisatie en het produceren van harddrugs, van oordeel dat thans nog een strafvorderlijk belang bestaat bij het in beslag houden van de gegevens dragers om deze te onderzoeken. De rechtbank is echter van oordeel dat het beslag moet voldoen en ook moet blijven voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Nu er nog een onderzoeksbelang bestaat ziet de rechtbank daarin aanleiding te bepalen dat de gegevensdragers niet direct teruggegeven kunnen worden aan klager. Naar haar oordeel dient echter bij dit onderzoek wel de nodige voortvarendheid door het Openbaar Ministerie te worden betracht, zodat de rechtbank een termijn van twee maanden stelt waarbinnen het onderzoek aan de gegevensdragers dient te zijn afgerond. In het geval dat het onderzoek niet binnen voornoemde termijn is afgerond, staat het klager vrij opnieuw een klaagschrift in te dienen.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het conservatoir beslag dat is gelegd op grond van artikel 94a Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654 r.o. 2.14, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94a, eerste of tweede lid, Sv gelegd beslag te onderzoeken:
( i) of ten tijde van de beslissing op het klaagschrift sprake van een redelijk vermoeden van schuld van een misdrijf waarvoor een geldboete van
de vierde(in het geval van conservatoir beslag tot bewaring van het recht tot verhaal voor een schadevergoedingsmaatregel, artikel 94a lid 3 Sv)
of vijfde categorie(in het geval van conservatoir beslag tot bewaring van het recht tot verhaal voor een geldboete of ontnemingsmaatregel, respectievelijk artikel 94a lid 1 en 2 Sv) kan worden opgelegd; en
(ii) of zich het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dan wel een schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
De toe te passen maatstaf sluit niet uit dat de rechtbank, indien de omstandigheden van het geval dat meebrengen, bij de beoordeling van het klaagschrift tevens onderzoekt of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit (vgl. HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:38, NJ 2014/66, r.o. 2.6).
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een verdenking ter zake van een misdrijf bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie. Klager wordt verdacht van deelneming aan een criminele organisatie en het produceren van harddrugs. Zowel de rechter-commissaris als de raadkamer hebben geoordeeld dat er gelet op de feiten en omstandigheden zoals die blijken uit het voorgeleidingsdossier, samengevat en opgenomen in het resumé op pagina 6 e.v., ernstige bezwaren zijn voor in ieder geval de verdenking van betrokkenheid van klager bij de productie van harddrugs. Klager heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht. Gelet op voornoemde omstandigheden - uitgaande van de stand van zaken ten tijde van de behandeling van het klaagschrift en met inachtneming van het summiere karakter van de raadkamer - is de rechtbank van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, een geldboete tot tenminste de hoogte van de waarde van de in beslag genomen voorwerpen zal opleggen, danwel aan verdachte eventueel de verplichting tot betaling van een geldbedrag tot ten minste die hoogte ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. Aangezien deze voorwerpen dus in zoverre kunnen strekken tot zekerheid van de nakoming van zodanige verplichtingen, dient het klaagschrift ongegrond te worden verklaard. De omstandigheid dat er tijdens de pro forma zitting van 11 januari jl. door de officier van justitie geen vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is aangekondigd doet niet af aan de mogelijkheid dat de officier van justitie dit op een later moment alsnog zal doen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 en 94a Sv gelegde beslag ongegrond verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 en 94a Sv gelegde beslag ongegrond.
Deze beslissing is op 1 februari 2022 gegeven door mr. E.B. Prenger, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 februari 2022.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze beslissing te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).