ECLI:NL:RBZWB:2022:610
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep inzake WIA-uitkering
In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 8 juni 2020, waarin haar recht op een uitkering op grond van de Wet WIA werd afgewezen. Op 15 december 2021 heeft het UWV de rechtbank geïnformeerd dat het bestreden besluit niet wordt gehandhaafd en heeft het een gewijzigde beslissing op bezwaar overgelegd. Verzoekster heeft vervolgens haar beroep ingetrokken en verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten. Het UWV heeft aangegeven zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank over de proceskostenveroordeling.
De rechtbank heeft overwogen dat op grond van artikel 8:75a van de Awb, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. De rechtbank concludeert dat het UWV aan verzoekster is tegemoetgekomen, zoals blijkt uit het besluit van 15 december 2021. De proceskosten worden vastgesteld op € 759,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, conform het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 48,- aan verzoekster dient te vergoeden, waardoor een veroordeling daartoe niet nodig is. De rechtbank heeft het UWV veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 759,-. Deze uitspraak is gedaan door rechter E.J. Govaers en is openbaar gemaakt op 8 februari 2022.