ECLI:NL:RBZWB:2022:6123
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
WIA-uitkering en proceskostenveroordeling na intrekking beroep
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J. de Haan, had bezwaar gemaakt tegen de toekenning van een WIA-uitkering die met ingang van 23 oktober 2020 was vastgesteld op € 2.022,45 bruto per maand. De verzoeker was van mening dat het dagloon niet correct was vastgesteld. Na een ongegrond verklaard bezwaar, heeft de verweerder op 12 september 2022 het bezwaar alsnog gegrond verklaard en het dagloon vastgesteld op € 145,31. Hierop heeft de verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat, wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. In dit geval heeft de rechtbank het verzoek van de verzoeker als kennelijk gegrond toegewezen en de verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten, vastgesteld op € 759,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Tevens is de verweerder verplicht om het door de verzoeker betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen indien zij het niet eens zijn met de uitspraak.