ECLI:NL:RBZWB:2022:6128

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
21 oktober 2022
Zaaknummer
AWB- 22_3253
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een verzoek tot wijziging van geboortedatum in de basisregistratie personen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 oktober 2022, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om wijziging van geboortedatum in de basisregistratie personen (brp) beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Orhan, had verzocht om zijn geboortedatum van 4 april 1982 te wijzigen naar 4 april 1978. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert had dit verzoek afgewezen met een besluit van 30 mei 2022, na een eerdere afwijzing op 30 augustus 2021. De rechtbank heeft het beroep op zitting behandeld op 20 september 2022, waarbij zowel eiser als vertegenwoordigers van het college aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het betwist dat eiser dezelfde persoon is als degene op wie de overgelegde documenten betrekking hebben. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat de geboortedatum van eiser 4 april 1978 is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en gelast het college om binnen vier weken de geboortedatum van eiser te wijzigen in de brp. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die in totaal € 2.600,- bedragen.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het college om de juiste beoordelingsmaatstaf te hanteren bij het beoordelen van verzoeken tot wijziging van persoonsgegevens in de brp, en dat eiser voldoende bewijs heeft geleverd om zijn verzoek te onderbouwen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3253 BRP

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 oktober 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert(het college).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van het verzoek van eiser om zijn geboortedatum te wijzigen in de basisregistratie personen (brp).
Met het bestreden besluit van 30 mei 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing gebleven.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 20 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en namens het college [naam vertegenwoordiger] en
mr. J.J.M. Roelands.

Totstandkoming van het besluit

Op 20 januari 2021 heeft eiser het college verzocht om zijn geboortedatum van 4 april 1982 in de brp te wijzigen in 4 april 1978. Ter onderbouwing hiervan heeft hij overgelegd een ‘Verklaring Irakese nationaliteit’, een geboorteakte, een kopie van zijn verblijfstitel, een kopie van zijn vreemdelingenpaspoort en een legalisatiedocument van de geboorteakte van de Iraakse ambassade van 21 januari 2020.
De door eiser overgelegde documenten heeft het college op echtheid laten onderzoeken door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Daarnaast heeft het college bij de gemeente Westerkwartier, waar eiser in 1999 is ingeschreven, zijn onder ede afgelegde verklaring opgevraagd. Hierin heeft eiser verklaard dat zijn geboortedatum 4 april 1982 is.
Het college heeft bij de IND de rapportages van het ‘eerste verhoor’ en het ‘nader verhoor’ opgevraagd. De IND heeft aangegeven dat als geboortedatum 4 april 1982 is opgenomen en dat eiser destijds heeft verklaard dat deze geboortedatum correct is.
Op 4 maart 2020 heeft de IND een verklaring van onderzoek toegestuurd aan het college. De op 20 januari 2021 door eiser overgelegde documenten zijn beoordeeld als ‘echt’.
Eiser heeft aanvullend een bewijs van Iraakse nationaliteit en een Iraakse identiteitskaart overgelegd, die ook door het college naar de IND zijn gezonden voor een onderzoek naar de echtheid hiervan. De documenten zijn beoordeeld als ‘echt’.
Met het besluit van 30 augustus 2021 heeft het college het verzoek van eiser afgewezen, omdat niet onomstotelijk vaststaat dat eiser dezelfde persoon is als degene waar de door hem overgelegde documenten op zien.
Op 11 oktober 2021 heeft eiser bezwaar gemaakt.
Het college geeft het bezwaar van eiser ter advisering aan de onafhankelijke bezwaarschriftencommissie (de commissie) voorgelegd.
Op 9 februari 2022 heeft een hoorzitting plaatsgevonden voor de commissie.
De commissie heeft hierop haar advisering aangehouden zodat eiser de uitslag van een gezichtsvergelijkend onderzoek (nogmaals) kon indienen.
Op 15 februari 2022 heeft eiser de uitslag van het gezichtsvergelijkend onderzoek overgelegd. In het onderzoek zijn vier foto’s vergeleken aan de hand van negen aandachtsgebieden van het gezicht. De vier foto’s die zijn vergeleken zijn afkomstig van
1) de verklaring van Iraakse nationaliteit, 2) een Nederlandse buskaart, 3) de Iraakse ID-kaart, en 4) het vreemdelingenpaspoort. In het rapport wordt geconcludeerd dat op foto’s
1) en 2) met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid dezelfde persoon staat, dat op foto’s 3) en 4) met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid dezelfde persoon staat, en dat op foto 1) en 2) hoogstwaarschijnlijk dezelfde persoon staat als op foto 3) en 4). “Met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid” is de hoogste mate van zekerheid en “hoogstwaarschijnlijk” is de op één na hoogste mate van zekerheid volgens het onderzoeksrapport.
Op 22 maart 2022 heeft het college op het onderzoeksrapport gereageerd en aangegeven dat zij hierin geen aanleiding ziet om haar standpunt te wijzigen.
Op 31 maart 2022 heeft de commissie een advies uitgebracht, inhoudende ongegrondverklaring van het bezwaar. Het college heeft dit advies opgevolgd.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt of het college het verzoek van eiser om zijn geboortedatum te wijzigen terecht heeft afgewezen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is, omdat buiten redelijke twijfel is komen te staan dat de geboortedatum van eiser 4 april 1978 is. Het college heeft onvoldoende gemotiveerd waarom zij betwist dat eiser dezelfde persoon is als degene waar de door eiser overgelegde brondocumenten op zien. Met de uitslag van het
gezichtsvergelijkend onderzoek heeft eiser bovendien, als er al twijfel zou zijn, voldoende concreet onderbouwd dat hij diezelfde persoon is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Juridisch kader
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2.
In de periode tussen de hoorzitting in bezwaar en het bestreden besluit, namelijk op 4 mei 2022, heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) een uitspraak gedaan waarin zij een nuancering heeft aangebracht op de beoordelingsmaatstaf voor het wijzigen van gegevens in de brp. [1] Niet langer is vereist dat onomstotelijk vaststaat dat de eerder geregistreerde gegevens feitelijk onjuist zijn en de bij de aanvraag tot wijziging verstrekte vervangende gegevens juist zijn. Beoordeeld moet worden of buiten redelijke twijfel uit overgelegde brondocumenten, zo nodig bezien in samenhang met nadere bewijsmiddelen, volgt dat de daarin vermelde persoonsgegevens juist zijn. Als dat het geval is, en het brondocument van een hogere orde is dan het document of de verklaring op grond waarvan de eerdere inschrijving heeft plaatsgevonden, wordt het betreffende gegeven in de brp gewijzigd. Als het college gemotiveerd betwist dat de brondocumenten die eiser ten grondslag legt aan zijn wijzigingsverzoek betrekking hebben op hem, bijvoorbeeld door te wijzen op verschillen tussen uiterlijke kenmerken van de aanvrager en foto’s die voorkomen op die documenten, moet eiser concreet onderbouwen dat dit wel het geval is. Dit is mogelijk met alle daartoe dienstige bewijsmiddelen, zoals een fotovergelijking. [2]
4. Omvang geschil
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser brondocumenten heeft overgelegd waaruit buiten redelijke twijfel blijkt dat degene op wie de brondocumenten betrekking hebben, geboren is op 4 april 1978. Wel dient de vraag te worden beantwoord of eiser degene is op wie de brondocumenten betrekking hebben.
5. Beoordeling
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat het college in het bestreden besluit een onjuiste beoordelingsmaatstaf heeft gehanteerd, door als uitgangspunt te nemen dat onomstotelijk vast moet staan dat de geboortedatum van eiser 4 april 1978 moet zijn. In zoverre is het bestreden besluit in strijd met het motiveringsbeginsel en dat geeft reeds aanleiding tot gegrondverklaring van het beroep.
5.2.
Op de zitting heeft het college zich desgevraagd op het standpunt gesteld dat de nuancering die de Afdeling in de beoordelingsmaatstaf heeft aangebracht niet tot een andere beslissing zou hebben geleid. Eiser heeft jarenlang volgehouden dat zijn geboortedatum
4 april 1982 is. Met de uitslag van het gezichtsvergelijkend onderzoek blijkt niet met de hoogst mogelijke mate van waarschijnlijkheid dat eiser dezelfde persoon is als degene waar de brondocumenten op zien.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college het motiveringsgebrek met hetgeen zij op de zitting heeft aangevoerd niet heeft hersteld. Zij heeft onvoldoende blijk gegeven van het hanteren van de beoordelingsmaatstaf, zoals voorgeschreven in de genoemde uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2022. Het college heeft met de enkele stelling dat eiser acht jaar niet heeft geageerd tegen de geregistreerde geboortedatum, onvoldoende gemotiveerd waarom zij betwist dat hij degene is op wie de brondocumenten zien. Voor zover daar wel twijfel over zou bestaan, heeft eiser met de uitslag van het gezichtsvergelijkend onderzoek voldoende concreet onderbouwd dat hij wel degelijk die persoon is. Niet is gebleken dat het onderzoek ondeugdelijk is uitgevoerd. Voor een voldoende concrete onderbouwing is bovendien niet vereist dat met de allerhoogste mate van waarschijnlijkheid is vastgesteld dat de persoon op foto’s 1) en 2) dezelfde is als de persoon op foto’s 3) en 4). De rechtbank acht de op één na hoogste mate van waarschijnlijkheid daartoe ook voldoende, zeker nu wel de hoogste mate van waarschijnlijkheid bestaat tussen de foto’s 1) en 2) en tussen de foto’s 3) en 4).

Conclusie en gevolgen

6.1.
Het beroep is gegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Zij zal het college gelasten om binnen vier weken na het verstrijken van de beroepstermijn bij deze uitspraak, de geboortedatum van eiser te wijzigen naar 4 april 1978.
6.2.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
6.3.
De rechtbank veroordeelt het college in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.082,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 541,- en een wegingsfactor 1) in bezwaar en € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1) in beroep, in totaal € 2.600,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 30 mei 2022;
- herroept het primaire besluit van 30 augustus 2021 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het primaire besluit;
- gelast het college om binnen vier weken na het verstrijken van de beroepstermijn bij deze uitspraak, de geboortedatum van eiser in de brp te wijzigen naar 4 april 1978;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.600,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.B. van Onzenoort, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 20 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van een publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet basisregistratie personen
Artikel 2.8
(…)
2. De gegevens over de burgerlijke staat worden, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring over het desbetreffende feit die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
(…)

Voetnoten

1.ABRvS 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1198.
2.Zie ook ABRvS 5 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2910.