ECLI:NL:RBZWB:2022:6129

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
21 oktober 2022
Zaaknummer
384118_E19102022
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • F. Fleskens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging samenwerking tussen partijen met betrekking tot accountantsdiensten en vorderingen uit hoofde van managementovereenkomsten en geldleningen

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, stond de beëindiging van de samenwerking tussen twee accountantsvennootschappen centraal. De eiseressen, [eiser] Accountancy BV en [eiseressen] Beheer BV, vorderden betaling van verschillende bedragen van de gedaagden, waaronder Ontdekkracht Accountants en Adviseurs BV en [gedaagde] BV. De vorderingen waren gebaseerd op een managementovereenkomst en een geldleningsovereenkomst. De rechtbank oordeelde dat Ontdekkracht de managementvergoeding van € 12.100,= aan [eiseressen] moest betalen, maar wees de overige vorderingen van de eiseressen af, waaronder de vorderingen tot terugbetaling van een geldlening en de vorderingen inzake personeels- en overheadkosten. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de stellingen van de eiseressen met betrekking tot de rekening-courantovereenkomst en de geldlening. In reconventie vorderde Ontdekkracht betaling van diverse bedragen van [eiser] c.s., maar ook deze vorderingen werden afgewezen. De rechtbank compenseerde de proceskosten tussen partijen, waarbij elke partij haar eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/384118 / HA ZA 21-184
Vonnis van 19 oktober 2022
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser],
gevestigd te Tilburg,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseressen],
gevestigd te Tilburg,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. H. Knotter te 's-Hertogenbosch,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ONTDEKKRACHT ACCOUNTANTS EN ADVISEURS BV,
gevestigd te Tilburg,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te Tilburg,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. J.G.A. Linssen te Tilburg.
Partijen zullen hierna [eiser] c.s. en Ontdekkracht c.s. genoemd worden.
[eiser] Accountancy BV zal [eiser] worden genoemd.
[eiseressen] Beheer BV zal [eiseressen] worden genoemd.
Ontdekkracht Accountants en Adviseurs BV zal Ontdekkracht worden genoemd.
[gedaagde] zal [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 23 juni 2021;
  • de akte overlegging nadere producties en productielijst d.d. 6 december 2021 van de zijde van Ontdekkracht c.s.;
  • de conclusie van antwoord in reconventie d.d. 31 december 2021;
  • de akte houdende nadere producties d.d. 24 februari 2022 van de zijde van Ontdekkracht c.s.;
  • de akte houdende nadere productie d.d. 28 april 2022 van de zijde van [eiser] c.s.;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 17 mei 2022 en 14 juni 2022.
1.2.
Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling is na de zitting opgemaakt. Partijen hebben opmerkingen over feitelijke onjuistheden of onvolledigheden in het proces-verbaal per brief naar de rechtbank kunnen sturen. Ontdekkracht c.s. heeft bij brief van 1 juli 2022 enkele aanvullingen/opmerkingen gemaakt over de inhoud van het proces-verbaal. De brief is aan de gedingstukken toegevoegd. Voor zover nodig, zal de rechtbank hierop ingaan.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de onbetwiste inhoud van de producties, staat tussen partijen het volgende vast:
2.1.1.
[eiser] is een vennootschap waarin een accountantskantoor wordt gedreven door dhr. [eiser]
2.1.2.
[eiseressen] houdt 100 % aandelen in [eiser] .
2.1.3.
Ontdekkracht is een vennootschap waarin een accountantskantoor wordt gedreven door dhr. [naam 1] .
2.1.4.
Accountantskantoor [naam 1] BV (hierna te noemen: [naam 1] ) houdt 100 % aandelen van Ontdekkracht.
2.1.5.
[naam 2] is werkzaam bij Ontdekkracht en houdt 100 % van de aandelen van [naam 4] Beheer BV (hierna te noemen: [naam 4] ).
2.1.6.
Medio 2017 zijn [eiser] , [naam 1] en [naam 2] met elkaar in gesprek gegaan over een samenwerking. Het plan was dat [eiser] en Ontdekkracht zouden gaan fuseren en dat zij gezamenlijk het bedrijfspand en de goodwill van de Maatschap [naam 3] (hierna te noemen: [naam 3] ) zouden kopen. Ook [naam 4] zou onderdeel gaan uitmaken van het samenwerkingsverband.
2.1.7.
In het kader van deze toekomstige samenwerking hebben [naam 1] , [naam 4] en [eiseressen] samen een nieuwe besloten vennootschap opgericht genaamd [gedaagde] BV. [naam 1] en [eiseressen] houden allebei 38 % van de aandelen in [gedaagde] en [naam 4] houdt 24 % van de aandelen.
2.1.8.
De bedoeling was dat [gedaagde] de aandelen in [eiser] en Ontdekkracht zou gaan houden. De inbreng van de aandelen van [eiser] en Ontdekkracht in [gedaagde] heeft echter nooit plaatsgevonden.
2.1.9.
Bij koopovereenkomst van 9 oktober 2017 heeft [gedaagde] het onroerend goed aan de [adres 1] aangekocht van [naam 3] . Daarnaast heeft Ontdekkracht in dezelfde koopovereenkomst van [naam 3] een deel van het door [naam 3] geëxploiteerde accountantskantoor gekocht.
2.1.10.
De aankoop van het onroerend goed werd bekostigd door een eigen inbreng van de bestuurders van [gedaagde] zijnde [naam 1] , [naam 4] en [eiseressen] , aangevuld met een bancaire financiering. [naam 1] , [eiseressen] en [naam 4] hebben bij wijze van lening gezamenlijk € 200.000,= ingebracht.
2.1.11.
De bancaire financiering is aangevraagd in september 2017 en daartoe werd het document “Kredietaanvraag [gedaagde] B.V.” opgesteld.
2.1.12.
Ontdekkracht huurt sinds 1 januari 2018 de onroerende zaak aan de [adres 1] van [gedaagde] . Per 1 januari 2018 zijn Ontdekkracht en [eiser] beiden gevestigd op dit adres.
2.1.13.
Met ingang van 1 januari 2018 zijn [eiser] en Ontdekkracht alle non-assurance klanten van zowel [eiser] als Ontdekkracht gaan bedienen vanuit Ontdekkracht. De assurance klanten werden vanuit [eiser] bediend vanwege de WTA-vergunning. Voor alle werkzaamheden maakte [eiser] gebruik van de faciliteiten en het personeel van Ontdekkracht. De facturatie van de non-assurance klanten van [eiser] verliep vanaf 1 januari 2018 via Ontdekkracht.
2.1.14.
[eiser] kreeg voor zijn werkzaamheden in Ontdekkracht maandelijks een management vergoeding van € 10.000,= exclusief BTW.
2.1.15.
Op 9 december 2019 heeft [eiser] aangegeven dat hij niet langer wil samenwerken en hij heeft voorgesteld de samenwerking per 1 januari 2020 te beëindigen.
2.1.16.
Tussen partijen is gecorrespondeerd over de wijze van beëindiging van de samenwerking maar zij hebben geen overeenstemming bereikt.
2.1.17.
In de periode van 1 januari 2020 tot 1 juli 2020 is [eiser] gebruik blijven maken van het pand, het personeel en de overige faciliteiten van Ontdekkracht.
2.1.18.
[eiser] ontving vanaf 1 januari 2020 geen managementvergoeding meer van Ontdekkracht.
2.1.19.
De werkzaamheden voor de non-assurance klanten die [eiser] verrichtte vanuit Ontdekkracht zijn in de periode van 1 januari 2020 tot 1 juli 2020 nog wel (deels) door Ontdekkracht gefactureerd en behouden.
2.1.20.
Per 1 juli 2020 heeft [eiser] een eigen kantoorpand gehuurd en zijn twee medewerkers van Ontdekkracht bij [eiser] in dienst getreden. Daarnaast heeft [eiser] de non-assurance klanten die voor 1 januari 2018 klant van [eiser] waren, meegenomen.
2.1.21.
[eiser] heeft de klanten die voor 1 januari 2018 van [eiser] waren een e-mail gestuurd. In deze e-mail van 8 juli 2020 staat onder andere vermeld:
“(…)
Op 1 januari 2018 zijn mijn vennootschap [eiser] Accountancy BV en ik met Ontdekkracht Accountants & Adviseur BV, vooruitlopend op een beoogde fusie, samengevoegd vanuit Goirle gaan werken.
De Fusie is helaas niet tot stand gekomen en de kantoren splitsen weer op zoals we voor 1 januari 2018 werkten. Noch [eiser] Accountancy BV, noch ikzelf, zijn aandeelhouder of bestuurder van Ontdekkracht Accountancy BV geworden. We gaan weer ieder onze eigen weg.
[eiser] Accountancy BV zal kantoor gaan houden aan de [adres 2] waar we onze dienstverlening op dezelfde wijze voortzetten als je gewend bent(…)
2.1.22.
[eiser] heeft de overige klanten die hij vanuit Ontdekkracht had bediend gedurende de samenwerking ook een e-mail gestuurd. Dit betrof de klanten die voor 1 januari 2018 aan Ontdekkracht toebehoorden, de door Ontdekkracht van [naam 3] overgenomen klanten en de nieuw geworven klanten. In deze e-mail van 8 juli 2020 staat onder andere vermeld:
“(…)
Op 1 januari 2018 zijn mijn vennootschap [eiser] Accountancy BV en ik met Ontdekkracht Accountants & Adviseur BV, vooruitlopend op een beoogde fusie, samengevoegd vanuit Goirle gaan werken.
De Fusie is helaas niet tot stand gekomen en de kantoren splitsen weer op zoals we voor 1 januari 2018 werkten. Noch [eiser] Accountancy BV, noch ikzelf, zijn aandeelhouder of bestuurder van Ontdekkracht Accountancy BV geworden. We gaan weer ieder onze eigen weg.
Vanwege onenigheid over de splitsing, zijn mijn rechten ingetrokken op dossiers van cliënten waarvan ik na 1 januari 2018 accountant ben geworden. Dit geldt dus ook voor jullie dossier. Het is me tot mijn grote spijt onmogelijk gemaakt om werkzaamheden af te ronden voor jullie. Dit maakt dat ik per direct mijn taken moet neerleggen. Ik vertrouw erop dat Ontdekkracht Accountants & Adviseurs BV de werkzaamheden verder voor jullie zal afronden(…)
2.1.23.
Een aantal klanten die [eiser] na 1 januari 2018 vanuit Ontdekkracht was gaan bedienen en die een brief hebben ontvangen zoals genoemd in 2.1.22. zijn kort na 1 juli 2020 overgestapt van Ontdekkracht naar [eiser]

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] c.s. vordert samengevat veroordeling van:
  • I) Ontdekkracht tot betaling van € 12.100,= aan [eiseressen] , vermeerderd met wettelijke handelsrente.
  • II) [gedaagde] tot betaling van € 75.000,= aan [eiseressen] , vermeerderd met wettelijke handelsrente.
  • III) Ontdekkracht tot betaling van € 195.298,= aan [eiser] vermeerderd met wettelijke handelrente.
  • IV) Ontdekkracht c.s. in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser] c.s. legt aan haar vorderingen ten grondslag dat:
  • I) Ontdekkracht de tussen [eiseressen] en Ontdekkracht gesloten overeenkomst tot betaling van een managementvergoeding moet nakomen. managementvergoeding over de maand september 2019 onbetaald heeft gelaten.
  • II) [gedaagde] de tussen [eiseressen] en [gedaagde] gesloten overeenkomst van geldlening moet nakomen.
  • III) Ontdekkracht de tussen [eiser] en Ontdekkracht gesloten rekening-courant overeenkomst moet nakomen.
3.3.
Ontdekkracht c.s. voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
Ontdekkracht c.s. vordert samengevat – hoofdelijke veroordeling van [eiser] c.s. tot betaling van:
  • I) € 95.722,= inzake personeelskosten, vermeerderd met wettelijke handelsrente.
  • II) € 72.325,35 inzake overheadkosten, vermeerderd met wettelijke handelsrente.
  • III) € 64.006,68 inzake de verplichting tot doorstorten van de omzet over het jaar 2019, vermeerderd met wettelijke handelsrente.
  • IV) € 164.535,35 inzake goodwill als gevolg van toetreding tot Ontdekkracht BV, vermeerderd met wettelijke handelsrente.
  • V) € 1.000,= inzake het restant van de geldleningsovereenkomst [gedaagde] BV, vermeerderd met wettelijke handelsrente.
  • VI) € 119.691,= inzake goodwill over de portefeuille [naam 3] , vermeerderd met wettelijke handelsrente.
  • VII) € 107.054,79 inzake goodwill over nieuwe klanten, vermeerderd met wettelijke handelsrente.
  • VIII) € 3.775,= inzake onderfacturatie [naam 7] , vermeerderd met wettelijke handelsrente.
  • IX) € 12.177,50 inzake Autobedrijf [naam 5] vermeerderd met wettelijke handelsrente.
  • X) € 37.500,= inzake de kosten verbonden aan de beeindiging van de arbeidsverhouding met [naam 6] , vermeerderd met wettelijke handelsrente.
  • XI) De kosten van deze procedure.
3.6.
Ontdekkracht c.s. legt daaraan ten grondslag dat [eiser] c.s.:
  • I) in de periode van 1 januari 2020 tot 1 juli 2020 gebruik heeft gemaakt van personeel van Ontdekkracht c.s. en dat deze op grond van de samenwerkingsovereenkomst tussen beide partijen door [eiser] c.s. gedragen moeten worden.
  • II) in de periode van 1 januari 2020 tot 1 juli 2020 gebruik heeft gemaakt van personeel van Ontdekkracht c.s. en dat de overhead kosten op grond van de samenwerkingsovereenkomst tussen beide partijen door [eiser] c.s. gedragen moeten worden.
  • III) de tussen partijen gemaakte afspraken met betrekking tot de samenwerking moet nakomen.
  • IV) de tussen partijen gemaakte afspraken met betrekking tot de samenwerking moet nakomen.
  • V) De tussen partijen gesloten overeenkomst van geldlening dient na te komen.
  • VI) De tussen partijen gemaakte afspraken met betrekking tot de samenwerking moet nakomen. Subsidiair legt Ontdekkracht c.s. onrechtmatige daad aan haar vordering ten grondslag.
  • VII) De tussen partijen gemaakte afspraken met betrekking tot de samenwerking moet nakomen. Subsidiair legt Ontdekkracht c.s. onrechtmatige daad aan haar vordering ten grondslag.
  • VIII) Een onrechtmatige daad heeft gepleegd.
  • IX) Een onrechtmatige daad heeft gepleegd.
  • X) de tussen partijen gemaakte afspraken met betrekking tot de samenwerking moet nakomen.
3.7.
[eiser] c.s. voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

conventie
managementvergoeding
4.1.
[eiser] c.s. heeft aangevoerd dat tussen [eiser] en Ontdekkracht een mondelinge managementovereenkomst is gesloten op basis waarvan [eiser] maandelijks een managementvergoeding zou ontvangen van € 10.000,= exclusief. [eiser] stelt zich op het standpunt dat hij over de maand september 2019 geen vergoeding heeft ontvangen.
4.2.
Ontdekkracht c.s. erkent dat tussen partijen een managementovereenkomst is gesloten en dat Ontdekkracht op basis daarvan was gehouden maandelijks een bedrag van € 10.000,= exclusief BTW aan [eiser] te betalen. Ontdekkracht stelt zich op het standpunt dat zij de managementvergoeding over de maand september 2019 wel degelijk heeft voldaan. Zij verwijst daarbij naar de jaarrekening van Ontdekkracht waarin de management vergoedingen worden benoemd en waaruit zou blijken dat alle management vergoedingen in 2019 zijn betaald. Subsidiair heeft Ontdekkracht c.s. zich op het standpunt gesteld dat haar een beroep op opschorting toekomt en dat het bedrag kan worden verrekend met de reconventionele vorderingen.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat tussen Ontdekkracht en [eiseressen] sprake was van een overeenkomst op grond waarvan Ontdekkracht gehouden was om aan [eiseressen] een maandelijkse management vergoeding te betalen van € 10.000,= per maand exclusief BTW. Ook in de maand september 2019 moest Ontdekkracht deze management vergoeding betalen van €10.000,= exclusief BTW (inclusief BTW komt dit neer op een bedrag van € 12.100,=).
4.4.
Ontdekkracht c.s. heeft door zich op het standpunt gesteld dat de managementvergoeding over september 2019 reeds is voldaan. De rechtbank overweegt dat op grond van de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) op Ontdekkracht c.s. de plicht rust om haar stelling met concrete feiten en omstandigheden te onderbouwen en zo nodig te bewijzen. Ontdekkracht c.s. beroept zich immers op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten, namelijk het tenietgaan van haar verbintenis tot betaling. Ontdekkracht c.s. stelt weliswaar dat zij [eiseressen] niets meer verschuldigd is omdat zij alles heeft betaald, maar Ontdekkracht c.s. heeft deze stelling onvoldoende geconcretiseerd. De enkele verwijzing naar de jaarrekening van Ontdekkracht waarin het totaal aan betaalde managementvergoedingen is opgenomen, is daartoe onvoldoende. Hieruit blijkt slechts dat Ontdekkracht deze kosten in haar administratie heeft verwerkt maar hieruit kan niet volgen dat het bedrag ook daadwerkelijk aan [eiseressen] is betaald. De vordering tot betaling van € 12.100,= ligt daarom voor toewijzing gereed.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van Ontdekkracht c.s. op opschorting niet kan slagen. De tegenprestatie van de managementvergoeding is al verricht. Daarnaast vloeien de door Ontdekkracht c.s. genoemde prestaties niet voort uit dezelfde overeenkomst. Het beroep van Ontdekkracht c.s. op verrekening zal hierna worden besproken.
Geldlening [eiseressen] - [gedaagde]
4.6.
Vast staat dat [eiseressen] een bedrag heeft geleend aan [gedaagde] voor de aankoop van het onroerend goed als genoemd in 2.1.9. en 2.1.10. Partijen twisten over de hoogte van de geldlening. [eiseressen] stelt zich op het standpunt dat zij € 75.000,= aan [gedaagde] heeft geleend, dat [naam 1] ook € 75.000,= heeft ingebracht en [naam 4] € 50.000,=. Zij onderbouwt haar standpunt met een bankafschrift waarop staat vermeld dat op 25 oktober 2017 een bedrag van in totaal € 53.940,43 is overgemaakt naar de notaris en daarnaast nog een bedrag van € 21.059,57 aan [gedaagde] . Daarbij staat vermeld dat het ziet op de lening van € 75.000,=.
4.7.
Ontdekkracht c.s. stelt zich op het standpunt dat de inbreng van € 200.000,= tussen de vennoten was verdeeld naar rato van het aandelenkapitaal en dat de lening € 76.000,= zou belopen. Ontdekkracht heeft dit echter niet nader onderbouwd. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat het ging om een geldlening van € 75.000,= van [eiseressen] aan [gedaagde] .
4.8.
[eiseressen] stelt zich op het standpunt dat het bedrag van € 75.000,= op grond van artikel 6:38 BW direct opeisbaar is en vordert terugbetaling van dit geldbedrag. Volgens [eiseressen] betreft het een mondelinge overeenkomst van geldlening en zijn geen afspraken gemaakt omtrent terugbetaling van dit bedrag.
4.9.
Ontdekkracht c.s. brengt hier tegenin dat de mogelijkheid van opeisbaarheid mede moet worden beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden van het geval. Zij voert aan dat in casu rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat het een lening betrof voor de aankoop van een onroerende zaak en dat partijen zich ervan bewust waren dat het ging om een langlopende investering. Door het thans opeisbaar maken van de lening zou [gedaagde] in grote problemen komen. Uit de jaarrekening van [gedaagde] blijkt volgens Ontdekkracht c.s. ook dat het ging om een langlopende lening.
4.10.
De rechtbank overweegt dat indien geen tijd voor de nakoming van een verbintenis is aangewezen, de schuldenaar terstond nakoming kan verlangen van de schuldeiser. Echter, anders dan [eiseressen] lijkt te stellen, hoeft een tijdsbepaling niet uitdrukkelijk door partijen te zijn overeengekomen. Uit de aard van de overeenkomst en de redelijkheid en billijkheid kan immers voortvloeien dat niet terstond nakoming kan worden gevorderd ook al is niet (expliciet) een tijd voor de nakoming bepaald.
4.11.
In het onderhavige geval was de eigen bijdrage van € 200.000,= en dus ook de geldlening die door [eiseressen] aan [gedaagde] is verstrekt, expliciet bedoeld voor de aankoop van het pand van [naam 3] . Op dat moment waren Ontdekkracht en [eiser] nog met elkaar in gesprek over de beoogde fusie en de aankoop van het pand was onderdeel van die fusie. De bedoeling van partijen was op dat moment om een duurzame samenwerking met elkaar aan te gaan en om het pand dat werd aangekocht als bedrijfspand te gaan gebruiken. Uit de aanvraag voor de bancaire financiering in september 2017 “Kredietaanvraag [gedaagde] B.V.” blijkt ook dat de bedoeling was om naast de eigen inbreng het pand te financieren met een langlopende lening bij de bank. Die omstandigheden in combinatie met de jaarrekening van [gedaagde] waar de leningen onder het kopje
langlopende schuldenstaan vermeld, maakt dat niet terstond nakoming kan worden gevorderd. Het was immers de bedoeling van partijen om een langlopende lening te verstrekken voor de financiering van het onroerend goed. De vordering van [eiseressen] moet om die reden worden afgewezen.
Rekening-courant
4.12.
[eiser] c.s. heeft zich op het standpunt gesteld dat tussen [eiser] en Ontdekkracht een rekening-courant overeenkomst tot stand is gekomen en dat [eiser] uit dien hoofde nog een bedrag van € 195.298,= van Ontdekkracht te vorderen heeft. Zij verwijst daarbij naar de overboekingen die zijn gedaan door [eiser] aan Ontdekkracht (productie 9 bij dagvaarding). Ter zitting heeft [eiser] c.s. aangegeven dat het bedrag van € 195.298,= het saldo betreft van het rekening-courant.
4.13.
Ontdekkracht c.s. betwist dat sprake is geweest van een rekening-courant overeenkomst. Zij stelt zich daarnaast op het standpunt dat tussen [eiser] en Ontdekkracht de afspraak was gemaakt dat de volledige omzet van [eiser] (zowel de omzet van de assurance als de non-assurance klanten) zou worden ingebracht in Ontdekkracht. Volgens Ontdekkracht c.s. zien de gestorte bedragen op deze omzet en betrof het dus geen stortingen die weer zouden moeten worden terugbetaald.
4.14.
De vraag is allereerst of tussen [eiser] en Ontdekkracht een rekening-courant overeenkomst tot stand is gekomen. Vast staat dat tussen [eiser] en Ontdekkracht geen sprake is van een schriftelijke rekening-courantovereenkomst. Een rekening-courantovereenkomst kan echter ook door een stilzwijgende wilsovereenstemming tot stand komen, waarna het bestaan van een rekening-courantverhouding kan worden afgeleid uit gedragingen van partijen (Hoge Raad 18 februari 1932, NJ 1932, 488; Wallage/Vromen). De vraag of een rekening-courantovereenkomst tot stand is gekomen dient beantwoord te worden op grond van een feitelijke beoordeling van de omstandigheden.
4.15.
Ter onderbouwing van haar standpunt dat sprake is van een rekening-courantovereenkomst voert [eiser] c.s. aan dat [eiser] vanaf januari 2018 zeer substantiële bedragen aan Ontdekkracht heeft overgemaakt en op maandelijkse basis tal van kosten voor Ontdekkracht heeft voldaan. Volgens [eiser] c.s. zijn deze bedragen in rekening-courant geboekt en derhalve als een vordering op Ontdekkracht aangemerkt. [eiser] c.s. verwijst daarbij naar productie 9 bij dagvaarding. Dit betreft een overzicht dat door [eiser] is opgesteld en in de boekhouding van [eiser] is opgenomen met alle bedragen die zijn overgemaakt onder elkaar. Tevens verwijst [eiser] c.s. naar de grootboekkaart van Ontdekkracht die als productie 19 bij conclusie van antwoord in het geding is gebracht. Daar zou namelijk als omschrijving in sommige gevallen ook rekening-courant worden gegeven.
4.16.
De rechtbank is van oordeel dat uit de door [eiser] c.s. aangevoerde argumenten niet kan worden afgeleid dat er sprake is van de tussen [eiser] beweerde en de door Ontdekkracht betwiste rekening-courantovereenkomst. Niet gesteld noch anderszins is gebleken dat en zo ja door wie conform het bepaalde in artikel 6:140 lid 2 BW de rekening zou worden bijgehouden. Evenmin hebben er jaarlijkse afsluitingen plaatsgevonden waarbij de ene partij aan de andere partij heeft meegedeeld welk verschuldigd saldo openstaat en hoe dit saldo uit openstaande posten is samengesteld. De juistheid van de stelling van [eiser] c.s. dat hij geld heeft ingebracht om de liquide middelen aan te vullen en dat deze overboekingen in rekening-courant hebben plaatsgevonden, kan niet uit de overgelegde stukken worden afgeleid. De enkele omstandigheid dat als omschrijving bij de overboeking in een enkel geval "rek. crt” staat vermeld maakt dat niet anders.
Evenmin heeft [eiser] c.s. toegelicht op grond waarvan hij in de veronderstelling verkeerde dat de kosten in de toekomst terugbetaald dan wel verrekend zouden worden. Feiten en omstandigheden die die conclusie rechtvaardigen zijn niet door [eiser] c.s. gesteld en ook anderszins niet gebleken.
4.17.
De door [eiser] c.s. gestelde rekeningcourantverhouding is gelet op de betwisting door Ontdekkracht c.s. en het gegeven dat aan de overgelegde stukken hiervoor onvoldoende steun valt te ontlenen, niet komen vast te staan. Nu [eiser] c.s. haar stellingen onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd en uitgewerkt, kan reeds hierom niet aan bewijsvoering worden toegekomen, zodat zijn bewijsaanbod wordt gepasseerd.
4.18.
Hetzelfde geldt voor de door [eiser] c.s. gestelde en door Ontdekkracht c.s. betwiste overeenkomst van geldlening. De blote stelling zonder ook maar enige concrete onderbouwing dat [eiser] bedragen aan Ontdekkracht heeft geleend dan wel voor Ontdekkracht heeft voorgeschoten is ontoereikend. Het had op de weg van [eiser] c.s. gelegen haar stellingen feitelijk te onderbouwen en uit te werken.
4.19.
Conclusie is dat de vordering van [eiser] c.s. tot betaling van € 195.298,= door Ontdekkracht aan [eiser] dient te worden afgewezen.
In reconventie
Personeelskosten en overhead kosten
4.20.
Ontdekkracht c.s. heeft zich op het standpunt gesteld dat [eiser] in de periode van 1 januari 2020 tot in elk geval 1 juli 2020 gebruik heeft gemaakt van het personeel in dienst bij Ontdekkracht zonder dat daarvoor een vergoeding is betaald. Ontdekkracht c.s. vordert de personeelskosten en de overheadkosten over de betreffende periode. Met betrekking tot de overheadkosten voert Ontdekkracht c.s. aan dat deze kosten aan [eiser] moeten worden doorbelast voor 38%, gelijk aan zijn recht op winst.
4.21.
[eiser] c.s. heeft hier tegenin gebracht dat partijen nimmer zijn overeen gekomen dat [eiser] zou betalen voor de personeelskosten en de overhead kosten. De uren die door [eiser] en medewerkers van Ontdekkracht in de periode van 1 januari 2020 tot en met 30 juni 2020 zijn gewerkt, zijn tegen een commercieel tarief door Ontdekkracht gefactureerd, terwijl [eiser] in die periode geen managementvergoeding meer heeft ontvangen. Voor zover door medewerkers van Ontdekkracht in de betreffende periode werkzaamheden zijn verricht in het kader van de assurance klanten van [eiser] , worden die kosten ruimschoots gedekt door de facturatie van de non-assurance klanten vanuit Ontdekkracht. Ook voor de vordering tot betaling van overhead kosten ziet [eiser] c.s. geen enkele contractuele of wettelijke basis. Hoe Ontdekkracht c.s. in dit kader aan de genoemde 38% komt is [eiser] c.s. niet duidelijk geworden.
4.22.
De rechtbank stelt voorop dat [eiser] en Ontdekkracht een samenwerking met elkaar zijn aangegaan. Deze samenwerking was echter niet de samenwerking zoals partijen die in eerste instantie voor ogen hadden. De inbreng van [eiser] en Ontdekkracht in [gedaagde] is namelijk nooit gerealiseerd. Uiteindelijk is [eiser] een deel van haar werkzaamheden via Ontdekkracht gaan uitvoeren, te weten de werkzaamheden voor de non-assurance klanten. [eiser] heeft in 2018 en 2019 voor zijn werkzaamheden voor Ontdekkracht een maandelijkse managementvergoeding ontvangen van € 10.000,=. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] aandeelhouder was van Ontdekkracht of dat hij op enigerlei wijze mee zou delen in de winst. De uren die [eiser] maakte vanuit Ontdekkracht en waarvoor hij ook personeel van Ontdekkracht gebruikte en gebruik maakte van de faciliteiten van Ontdekkracht, werden tegen een commercieel tarief gefactureerd door Ontdekkracht. Die bedragen zijn door Ontdekkracht behouden. Behalve de management vergoeding heeft [eiser] geen vergoeding voor zijn werkzaamheden voor Ontdekkracht ontvangen. In de periode van 1 januari 2020 tot en met 30 juni 2020 heeft [eiser] geen management danwel andere vergoeding ontvangen voor de werkzaamheden die hij vanuit Ontdekkracht heeft verricht.
4.23.
Ter zitting heeft dhr. [naam 1] aangegeven dat er is gehandeld door partijen als ware de fusie rond en dat alle omzet en alle kosten op één hoop zouden komen en zouden worden verdeeld. De rechtbank begrijpt dat [naam 1] hiermee doelt op de oorspronkelijke plannen om Ontdekkracht en [eiser] in te brengen in [gedaagde] . De stelling van Ontdekkracht c.s. dat partijen hebben gehandeld als ware de fusie rond en dat alle omzet en alle kosten op één hoop zouden komen, wordt echter niet ondersteund door de feiten. Vast staat immers dat [eiser] geen winst- of verliesuitkering heeft ontvangen in 2018, 2019 en 2020 en dat de aandelen van [eiser] niet zijn ingebracht in Ontdekkracht. Tijdens de zitting is gebleken dat de werkzaamheden van [eiser] in de periode van 1 januari 2020 tot en met 30 juni 2020 zijn gefactureerd door Ontdekkracht en dat [eiser] daar geen enkele vergoeding voor heeft ontvangen.
4.24.
Gezien vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de stelling van Ontdekkracht c.s. dat [eiser] gehouden is personeelskosten en overhead kosten te betalen aan Ontdekkracht over de periode van 1 januari 2020 tot en met 30 juni 2020 onvoldoende is onderbouwd. Niet is gebleken dat partijen onderling een dergelijke afspraak hebben gemaakt voor de betreffende periode en er is ook geen wettelijke basis op grond waarvan [eiser] deze kosten aan Ontdekkracht verschuldigd zou zijn. Daar komt bij dat de stellingen van Ontdekkracht c.s. elkaar tegenspreken nu Ontdekkracht c.s. aan de ene kant stelt dat de afspraak was dat de gehele omzet van [eiser] in Ontdekkracht zou worden ingebracht terwijl over de periode van 1 januari 2020 tot en met 30 juni 2020 wordt gesteld dat de personeelskosten en een percentage van de overhead kosten verschuldigd zouden zijn. De vordering wordt daarom afgewezen.
omzet 2019
4.25.
Ontdekkracht c.s. vordert een bedrag van € 64.006,68 vanwege achterstallige doorstorting van de omzet over het jaar 2019. Zij legt hieraan ten grondslag dat tussen partijen de afspraak is gemaakt dat de gehele gefactureerde omzet van [eiser] zou worden overgeboekt naar Ontdekkracht en stelt zich op het standpunt dat dit blijkens de jaarrekening van [eiser] over 2019 niet is geschied.
4.26.
[eiser] c.s. betwist dat een dergelijke afspraak is gemaakt. Ook stelt zij zich op het standpunt dat die afspraak niet voortvloeit uit de afspraken die zijn gemaakt in het kader van de voorgenomen fusie die uiteindelijk niet heeft plaatsgevonden.
4.27.
De rechtbank begrijpt dat Ontdekkracht c.s. zich op het standpunt stelt dat de afspraak tussen partijen dat de gehele omzet zou worden doorgestort, voortvloeit uit een mondelinge overeenkomst. Deze overeenkomst is echter op geen enkele manier geconcretiseerd of onderbouwd. Het enkele feit dat bij de onderhandelingen over de fusie dergelijke afspraken zouden zijn gemaakt is daartoe onvoldoende. Immers, de fusie zoals partijen die voor ogen hadden is nooit van de grond gekomen. [eiser] en Ontdekkracht zijn, zoals onder 4.22 reeds uiteen is gezet wel gaan samenwerken maar niet door het inbrengen van de ondernemingen van [eiser] en Ontdekkracht in [gedaagde] . Een dergelijke inbreng zou consequenties hebben gehad had voor de verdeling van de opbrengsten en de wijze van declareren. Maar zover is het niet gekomen. De vraag die nu aan de rechtbank voor ligt is welke afspraken partijen met elkaar hebben gemaakt met betrekking tot de vorm van samenwerken die uiteindelijk wel tot stand is gekomen. Partijen hebben hierover niets op papier gezet en afspraken zijn, voor zover daarover al overeenstemming is bereikt, mondeling gemaakt. Met betrekking tot het doorstorten van de omzet door [eiser] aan Ontdekkracht is op geen enkele wijze geconcretiseerd waar, wanneer en op welke wijze partijen hierover overeenstemming hebben bereikt in het kader van de samenwerking zoals die uiteindelijk wel tot stand is gekomen. Gezien de betwisting door [eiser] c.s. had het op de weg van Ontdekkracht gelegen haar stellingen uitgebreider te motiveren hetgeen zij heeft nagelaten. De rechtbank is daarom van oordeel dat ook deze vordering moet worden afgewezen.
goodwill Ontdekkracht
4.28.
Hetzelfde heeft te gelden voor de vordering van Ontdekkracht c.s. tot vergoeding van goodwill voor toetreding tot Ontdekkracht. Volgens Ontdekkracht c.s. was de afspraak dat [eiser] zou betalen voor een deel van de goodwill van Ontdekkracht. Ontdekkracht heeft dit met klem betwist.
4.29.
De rechtbank overweegt als volgt. Anders dan afspraken die in het kader van de fusiebesprekingen zijn gemaakt en die zagen op het plan om de ondernemingen van [eiser] en Ontdekkracht in te brengen in [gedaagde] , is door Ontdekkracht c.s. op geen enkele wijze onderbouwd dat in het kader van de samenwerking (zoals die uiteindelijk tot stand is gekomen) [eiser] goodwill aan Ontdekkracht verschuldigd zou zijn. Er is geen schriftelijke overeenkomst of nadere invulling van mondelinge afspraken in dat kader. Dit kan ook niet worden afgeleid uit de feiten zoals die voorliggen nu [eiser] geen aandeelhouder of bestuurder van Ontdekkracht is geworden tijdens de samenwerking. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
geldlening [eiseressen] - [gedaagde]
4.30.
Met betrekking tot de vordering van € 1.000,= uit hoofde van de overeenkomst van geldlening met [gedaagde] , verwijst de rechtbank naar hetgeen hierover in punt 4.7 is overwogen. Niet is gebleken dat de lening € 76.000,= zou zijn en dat derhalve nog een bedrag van € 1.000,= aan [gedaagde] zou moeten worden betaald. De rechtbank wijst deze vordering af.
Goodwill [naam 3]
4.31.
Ontdekkracht c.s. heeft aangevoerd dat [eiser] goodwill verschuldigd is aan Ontdekkracht over de portefeuille van [naam 3] . Zij verwijst daarbij naar de koopovereenkomst tussen [naam 3] en Ontdekkracht. Ontdekkracht heeft het klantenbestand van [naam 3] gekocht en stelt zich primair op het standpunt dat [eiser] deze overeenkomst dient na te komen. Subsidiair stelt Ontdekkracht c.s. zich op het standpunt dat [eiser] na de ontvlechting cliënten uit het klantenbestand van [naam 3] heeft meegenomen en dat hij daarover een vergoeding moet betalen aan Ontdekkracht. Ontdekkracht c.s. legt hieraan ten grondslag dat [eiser] een onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens Ontdekkracht door deze cliënten mee te nemen.
4.32.
[eiser] c.s. betwist dat [eiser] goodwill is verschuldigd aan Ontdekkracht nu de fusie niet is gerealiseerd en [eiser] niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens Ontdekkracht.
4.33.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat Ontdekkracht de goodwill heeft aangekocht van [naam 3] en dat deze klanten vanaf dat moment ook vanuit Ontdekkracht werden bediend. Zoals hiervoor al meermaals aan de orde is gekomen hebben Ontdekkracht en [eiser] samengewerkt maar is [eiser] nimmer in formele zin eigenaar, aandeelhouder of bestuurder van Ontdekkracht geworden. Na de ontvlechting is de goodwill van [naam 3] in Ontdekkracht gebleven. De rechtbank kan Ontdekkracht c.s. niet volgen in haar stelling dat [eiser] gehouden zou zijn de koopovereenkomst die tussen Ontdekkracht en [naam 3] is gesloten met betrekking tot de goodwill, na te komen.
4.34.
Onbetwist staat vast dat een aantal klanten van Ontdekkracht, die door Ontdekkracht waren overgenomen van [naam 3] , na de ontvlechting naar [eiser] zijn gegaan. Ontdekkracht en [eiser] hebben geen afspraken gemaakt over het bedienen van wederzijdse relaties na de ontvlechting. Dat in het kader van de ontvlechting en het bereiken van een minnelijke regeling wel over betaling voor klanten die overstapten is gesproken maakt niet dat [eiser] daarmee heeft erkend een dergelijke vergoeding verschuldigd te zijn. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een onrechtmatige daad van [eiser] jegens Ontdekkracht. Het enkele feit dat [eiser] cliënten is gaan bedienen die voor de ontvlechting bij Ontdekkracht klant waren is daartoe onvoldoende. Klanten hebben immers een vrije keuze om een accountant te kiezen. Uit de door [eiser] overgelegde e-mails (zie overweging 2.1.22 en productie 28 bij conclusie van antwoord in reconventie) blijkt dat [eiser] na de ontvlechting de cliënten van Ontdekkracht (waaronder de voormalig cliënten van [naam 3] ) heeft geïnformeerd over de situatie. Uit deze e-mail blijkt niet dat [eiser] de cliënten actief heeft benaderd om klant bij [eiser] te worden. Integendeel, [eiser] geeft juist aan dat Ontdekkracht de werkzaamheden verder zal oppakken en dat [eiser] daar geen rol in kan spelen. Door Ontdekkracht c.s. is niet nader onderbouwd op basis waarvan sprake zou zijn van onrechtmatig handelen door [eiser] . De rechtbank is daarom van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Ontdekkracht zodat de vordering moet worden afgewezen.
Goodwill nieuwe klanten
4.35.
Ontdekkracht c.s. heeft ook een vergoeding gevorderd voor de nieuw geworven klanten. Ook deze vordering zal worden afgewezen onder verwijzing naar hetgeen onder 4.34 is overwogen. Niet is komen vast te staan dat partijen hierover afspraken hebben gemaakt en van een onrechtmatige gedraging van [eiser] is niet gebleken.
[naam 7]
4.36.
Ontdekkracht c.s. stelt dat Ontdekkracht ten tijde van de samenwerking van [eiser] en Ontdekkracht in 2019 een auditopdracht heeft uitgevoerd voor [naam 7] . [eiser] heeft gedurende de samenwerking deze auditopdracht feitelijk op zich genomen. Voor de opdracht is door [eiser] een offerte opgesteld van € 28.025,= maar tot op heden is slechts € 24.250,= gefactureerd. Dit terwijl er al een bedrag van € 47.920,= aan urenbesteding heeft plaatsgevonden door [eiser] en medewerkers van Ontdekkracht terwijl de opdracht nog steeds niet is afgerond.
4.37.
[eiser] c.s. heeft hier tegenin gebracht dat geen sprake is van mismanagement van de zijde van [eiser] . Het is niet ongebruikelijk dat werkelijk gemaakte kosten afwijken van de geoffreerde kosten. Volgens [eiser] c.s. klopt de berekening van Ontdekkracht c.s. niet en is geen sprake van onderfacturatie.
4.38.
De rechtbank is van oordeel dat Ontdekkracht c.s. haar standpunt dat [eiser] nog een bedrag aan Ontdekkracht zou moeten betalen in verband met onderfacturatie onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank begrijpt uit de stellingen dat Ontdekkracht c.s. zich op het standpunt stelt dat [eiser] onrechtmatig zou hebben gehandeld jegens Ontdekkracht maar die stelling heeft zij onvoldoende geconcretiseerd. Het enkele feit dat de offerte en het daadwerkelijk gewerkte aantal uren van elkaar zouden afwijken is daarvoor onvoldoende. [eiser] c.s. voert terecht aan dat het niet ongebruikelijk is dat niet alle gewerkte uren worden gedeclareerd bij de klant. De vordering van Ontdekkracht c.s. wordt daarom afgewezen.
Autobedrijf [naam 5]
4.39.
Volgens Ontdekkracht c.s. heeft Ontdekkracht omzet misgelopen omdat [eiser] werkzaamheden die in 2018 zijn verricht voor Autobedrijf [naam 5] niet in 2018 maar in 2017 in rekening heeft gebracht waardoor de opbrengsten onterecht niet naar Ontdekkracht zijn gegaan. De schade bedraagt volgens Ontdekkracht c.s. € 12.177,50.
4.40.
Door [eiser] c.s. wordt deze vordering gemotiveerd betwist. Het betreft een assurance klant van [eiser] die niet vanuit Ontdekkracht bediend kon worden. Daarnaast is het niet ongebruikelijk dat bij een dergelijke opdracht achteraf nog uren moeten worden gemaakt die niet volledig kunnen worden doorbelast aan de klant.
4.41.
De rechtbank merkt allereerst op dat de juridische grondslag van deze vordering door Ontdekkracht c.s. niet helder naar voren is gebracht. De rechtbank begrijpt de stellingen aldus dat wordt gedoeld op een onrechtmatige daad van [eiser] jegens Ontdekkracht. De rechtbank is van oordeel dat uit de stellingen van Ontdekkracht c.s. niet kan worden geconcludeerd dat [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Ontdekkracht met betrekking tot het dossier van autobedrijf [naam 5] . Het enkele feit dat in 2018 werkzaamheden zijn verricht door [eiser] en werknemers van Ontdekkracht terwijl die werkzaamheden niet (juist) zijn gedeclareerd is daarvoor onvoldoende. De rechtbank wijst ook deze vordering af.
[naam 6]
4.42.
Ontdekkracht c.s. heeft zich tot slot op het standpunt gesteld dat [eiser] bij moet dragen aan de kosten voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met [naam 6] . Hij legt daaraan ten grondslag dat [naam 6] voorheen werkzaam was bij [naam 3] en dat [eiser] die klanten is gaan bedienen. [eiser] wilde na de ontvlechting wel de klanten meenemen maar [naam 6] niet overnemen. Volgens Ontdekkracht c.s. moet [eiser] daarom bijdragen in de kosten.
4.43.
[eiser] c.s. betwist dat hij de klanten waarvoor [naam 6] werkzaam was heeft meegenomen na de ontvlechting. Volgens [eiser] c.s. valt niet in te zien waarom [eiser] bij zou moeten dragen aan eventuele kosten voor het beëindigen van de arbeidsrelatie met een medewerker van Ontdekkracht.
4.44.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat [naam 6] een werknemer was van Ontdekkracht. Ontdekkracht is degene die afscheid heeft genomen van deze werknemer en Ontdekkracht zal daarvoor ook de kosten moet dragen. Gesteld nog gebleken is dat tussen partijen is afgesproken dat [eiser] en Ontdekkracht de kosten van het beëindigen van de arbeidsrelatie zouden delen. Het enkele feit dat tijdens de schikkingsonderhandelingen met betrekking tot de ontvlechting is aangeboden die kosten te splitsen, maakt niet dat [eiser] nu gehouden is deze kosten mede te dragen. Voor zover Ontdekkracht c.s. heeft willen stellen dat sprake zou zijn van onrechtmatig handelen van [eiser] jegens Ontdekkracht is die stelling naar het oordeel van de rechtbank in het geheel niet onderbouwd. De rechtbank wijst ook deze vordering af.
verrekening
4.45.
Nu de vorderingen van Ontdekkracht c.s. worden afgewezen zal het beroep van Ontdekkracht c.s. op verrekening met de in conventie gevorderde managementvergoeding worden afgewezen.
proceskosten in conventie
4.46.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen (en slechts een beperkt gedeelte van de hoofdsom zal worden toegewezen), zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.47.
De gevorderde veroordeling van Ontdekkracht c.s. in de nakosten, de wettelijke rente over de nakosten en de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van dit vonnis zullen als niet betwist worden toegewezen.
proceskosten in reconventie
4.48.
Ontdekkracht c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten worden begroot op € 3.214,= (1,0 punten × tarief € 3.214,=) aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt Ontdekkracht tot betaling aan [eiseressen] van een bedrag van € 12.100,= (twaalfduizend honderd euro), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW, met ingang van 3 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure in conventie tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
veroordeelt Ontdekkracht c.s. in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op:
- € 163,00 aan salaris advocaat, en als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na die aanschrijving tot de dag van betaling
en
- € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, en als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in reconventie
5.6.
wijst de vorderingen af;
5.7.
veroordeelt Ontdekkracht c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] c.s. tot op heden begroot op € 3.214,=.
Dit vonnis is gewezen door mr. Fleskens en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2022.