ECLI:NL:RBZWB:2022:6135

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 oktober 2022
Publicatiedatum
21 oktober 2022
Zaaknummer
AWB- 22_320
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake beëindiging Ziektewetuitkering

Op 21 oktober 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, wonende in [woonplaats], en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser had beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van verweerder van 19 november 2021, waarin het bezwaar van eiser tegen de beëindiging van zijn Ziektewetuitkering op 9 juli 2021 niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat het beroepschrift te laat was ingediend. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken en begint op de dag na de bekendmaking van het besluit. In dit geval was de termijn geëindigd op 31 december 2021, maar het beroepschrift werd pas op 19 januari 2022 ontvangen.

De rechtbank heeft geconstateerd dat eiser het beroepschrift met PostNL had verzonden en dat de track & trace sticker aangaf dat het op 17 januari 2022 op de post was gedaan. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat het beroepschrift eerder op de post was gedaan. Eiser voerde aan dat hij door ziekte niet in staat was om tijdig een beroepschrift in te dienen, maar de rechtbank oordeelde dat dit geen verontschuldiging was. Eiser had de verantwoordelijkheid om maatregelen te treffen ter behartiging van zijn belangen, ook al was hij ziek. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij gedurende de gehele beroepstermijn niet in staat was om tijdig een beroepschrift in te dienen.

De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van B.C. van Sprundel-Thelosen, griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/320 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft tegen de beslissing op bezwaar van verweerder van 19 november 2021 (het bestreden besluit) beroep ingesteld. In dat besluit is het bezwaar van eiser tegen het besluit van verweerder van 9 juli 2021 inzake de beëindiging van de Ziektewetuitkering, niet-ontvankelijk verklaard.

Overwegingen

Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De rechtbank legt hierna uit waarom het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.
Voor het indienen van een beroepschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb op de dag na de dag waarop het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Een beroepschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Wanneer het beroepschrift (aangetekend of niet-aangetekend) met de gewone post (PostNL) wordt verstuurd, is het bij ontvangst na het einde van de termijn op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb onder voorwaarden ook tijdig ingediend. Die voorwaarden zijn dat het beroepschrift voor het einde van de termijn op de post is gedaan én het niet later dan een week na afloop van de termijn bij de rechtbank is ontvangen. Als op de enveloppe een leesbaar poststempel is geplaatst, neemt de rechtbank in beginsel aan dat het beroepschrift op die dag op de post is gedaan. De rechtbank wijkt alleen van dit uitgangspunt af als de indiener van het beroepschrift aannemelijk maakt dat het op een eerdere datum op de post is gedaan. Als iemand een beroepschrift te laat indient, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet tijdig indienen van het beroepschrift verontschuldigbaar is. Dan laat de rechtbank op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.
Vast staat dat verweerder het bestreden besluit bekend heeft gemaakt op 19 november 2021 door verzending per post, zodat de termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde op 31 december 2021.
Het beroepschrift is op 19 januari 2022 bij de rechtbank ontvangen en is dus gelet op artikel 6:9, eerste lid, van de Awb niet tijdig ingediend. Eiser heeft het beroepschrift met PostNL verstuurd. Gelet op de sticker met de track & trace code op de enveloppe gaat de rechtbank ervan uit dat het beroepschrift op 17 januari 2022 op de post is gedaan. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het eerder op de post is gedaan. Het beroepschrift is dus niet tijdig ingediend.
Eiser heeft hiervoor de volgende reden gegeven. Eiser was sinds november 2021 aan zijn bed gekluisterd. Door pijn heeft hij veel niet kunnen doen of af kunnen handelen. Omdat er veel zaken zijn blijven liggen heeft eiser een kennis gevraagd om de gehele administratie voor hem te doen. Dat is geen verontschuldiging voor dit verzuim. Het ligt op de weg van eiser om bij ziekte maatregelen te treffen ter behartiging van zijn belangen. De eigen verantwoordelijkheid staat daarbij voorop. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt, bijvoorbeeld door medische stukken te overleggen, dat hij gedurende de gehele beroepstermijn niet in staat is geweest om tijdig een (eventueel voorlopig) beroepschrift in te dienen dan wel tijdig een derde in te schakelen om dit namens hem te doen. Gelet op het feit dat eiser kennelijk wel in staat is geweest om op hulp te zoeken om voor hem de administratie te doen, valt niet in zien waarom eiser dit niet eerder -en nog tijdig- had kunnen doen.
Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van B.C. van Sprundel-Thelosen, griffier, op 21 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.