ECLI:NL:RBZWB:2022:6155

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
C/02/400828 JERK 22-1484
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Combee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van minderjarige en gezagsuitoefening in het belang van de ontwikkeling van het kind

In deze zaak heeft de kinderrechter op 14 september 2022 uitspraak gedaan over de verzoeken van de gecertificeerde instelling (GI) tot uithuisplaatsing van de minderjarige [voornaam] bij de moeder en tot gedeeltelijke gezagsuitoefening aan de GI. De minderjarige was onder toezicht gesteld en woonde voorheen bij de vader. De GI stelde dat de minderjarige bij de moeder beter tot zijn recht zou komen, omdat de vader onvoldoende beschikbaar zou zijn en niet zou kunnen voldoen aan de opvoedkundige behoeften van de minderjarige. De vader betwistte deze claims en stelde dat de situatie bij hem veilig was en dat de GI onzorgvuldig had gehandeld door de minderjarige zonder rechterlijke toestemming bij de moeder te plaatsen. De kinderrechter oordeelde dat de GI onvoldoende had aangetoond dat uithuisplaatsing noodzakelijk was en dat de zorgen over de opvoedsituatie bij de vader niet voldoende onderbouwd waren. De kinderrechter wees de verzoeken van de GI af en bepaalde dat de minderjarige terug moest naar de vader. De kinderrechter benadrukte het belang van een zorgvuldige procedure en het waarborgen van de rechten van beide ouders in het belang van de minderjarige.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers : C/02/400828 / JE RK 22-1484 (machtiging tot uithuisplaatsing)
: C/02/400829 / JE RK 22-1485 (gedeeltelijke gezagsuitoefening)
: C/02/400981 / JE RK 22-1515 (spoedmachtiging tot uithuisplaatsing)
Datum uitspraak: 14 september 2022
(Nadere) beschikking van de kinderrechter over (spoed)machtiging uithuisplaatsing en toekenning gedeeltelijke uitoefening gezag
in de zaken van

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

locatie Tilburg, hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling),
betreffende de minderjarige:

[naam 1] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [voornaam] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden in deze zaken aan:

[naam 2] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 2] (NB),
advocaat: mr. M.A.P. Kolsteren-van Heijst te Hulten,

[naam 3] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. J.M.G. Cox te Tilburg.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedures gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, om de kinderrechter over de verzoeken te adviseren.

Het procesverloop

Het verloop van de procedures blijkt uit:
  • het verzoek met bijlagen van de GI van 18 augustus 2022, ingekomen bij de griffie op 23 augustus 2022 (in de zaak met het zaaknummer: C/02/400828 / JE RK 22-1484);
  • het verzoek met bijlagen van de GI van 23 augustus 2022, ingekomen bij de griffie op 23 augustus 2022 (in de zaak met het zaaknummer: C/02/400829 / JE RK 22-1485);
  • het op 30 augustus 2022 ingekomen e-mailbericht van de GI;
  • de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 1 september 2022 en alle daarin genoemde en vermelde stukken (in de zaak met het zaaknummer: C/02/400981 / JE RK 22-1515);
  • het op 9 september 2022 ingekomen verweerschrift van de vader;
  • de brief van 9 september 2022 van mr. Cox, met bijlage;
  • de brief van 12 september 2022 van mr. Kolsteren-van Heijst, met bijlagen;
  • de op 12 september 2022 ingekomen nadere productie van de GI.
Op 13 september 2022 heeft de kinderrechter de zaken, met gesloten deuren, mondeling behandeld.
Bij die mondelinge behandeling zijn verschenen en gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Kolsteren-Van Heijst;
  • de vader, bijgestaan door mr. Cox;
  • een vertegenwoordigster namens de GI;
  • een vertegenwoordigster namens de Raad.
Daarnaast was, met instemming van de overige aanwezigen, tijdens de mondelinge behandeling als toehoorder aanwezig een medewerkster van de Raad.

De feiten

De ouders zijn belast met het gezamenlijk ouderlijk gezag over [voornaam] .
[voornaam] woont bij de vader. Bij beschikking van deze rechtbank van 23 februari 2021 is het hoofdverblijf van [voornaam] bij de vader bepaald.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 4 augustus 2022 is de ondertoezichtstelling van [voornaam] laatstelijk verlengd, met ingang van 17 augustus 2022 tot 17 augustus 2023.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 1 september 2022 (in de zaak met het zaaknummer: C/02/400981 / JE RK 22-1515) is met spoed, te weten zonder daaraan voorafgaand horen van partijen, een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam] bij de ouder met gezag (de moeder) verleend, met ingang van 1 september 2022 tot 15 september 2022. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden tot de mondelinge behandeling van 13 september 2022.

De verzoeken

C/02/400828 / JE RK 22-1484:
De GI verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, om een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam] bij de ouder met gezag (naar de kinderrechter begrijpt: bij de moeder) te verlenen, voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 17 augustus 2023.
C/02/400829 / JE RK 22-1485:
De GI verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad:
  • op grond van artikel 1:265e, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW), te bepalen dat het gezag over [voornaam] gedeeltelijk, namelijk voor zover het betreft de aanmelding van [voornaam] bij een onderwijsinstelling, wordt toegekend aan de GI met ingang van 2 september 2022;
  • te bevelen dat deze gedeeltelijke gezagstoekenning aan de GI aangetekend zal worden in het gezagsregister.
C/02/400981 / JE RK 22-1515:
Aan de orde is nog het resterende deel van het verzoek van de GI, uitvoerbaar bij voorraad, om een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam] bij de ouder met gezag (naar de kinderrechter begrijpt: bij de moeder) te verlenen, voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 17 augustus 2023.

De standpunten

De GI handhaaft de verzoeken en legt daaraan ten grondslag dat de vader fysiek onvoldoende beschikbaar is voor [voornaam] en hij over onvoldoende opvoedkundige vaardigheden beschikt om aan te sluiten bij de (ontwikkelings)behoeften van [voornaam] . De vader kan hem onvoldoende rust, regelmaat en structuur bieden.
De GI stelt dat [voornaam] in zijn jonge leven al veel heeft meegemaakt. Er is sprake van een jarenlange strijd tussen de ouders en zij hanteren uiteenlopende opvoedstijlen. In juli 2020 is [voornaam] van het één op het andere moment bij de vader gaan wonen, waarna hij ruim acht maanden geen contact heeft gehad met zijn moeder. In de thuissituatie bij de vader groeit [voornaam] momenteel echter op in onrust en met veel spanningen, omdat de vader vanwege zijn werk veel van huis is. Op doordeweekse dagen moet [voornaam] vanaf 07:00 uur opgevangen worden tot schooltijd alsmede na schooltijd totdat de vader terugkomt van zijn werk. De GI vindt het echter belangrijk dat [voornaam] , met name in de ochtenden, vanuit een veilige basis rustig kan opstarten. Daarnaast blijkt uit het persoonlijkheidsonderzoek dat in de afgelopen periode is verricht, dat het momenteel niet goed gaat met [voornaam] . Hij toont onrustig en zelfbepalend gedrag. Hij komt niet tot leren en heeft moeite met het maken van contacten. Op school heeft hij op meerdere gebieden achterstanden opgelopen. Hij vertoont gedragsproblemen, zoals druk gedrag, hij ervaart geen innerlijke rust, hij kan zich moeilijk concentreren en hij heeft moeite met sociale contacten.
Volgens de GI, houdt de vader vast aan de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen op basis van co-ouderschap, waarbij [voornaam] volgens een week-op-week-af-regeling om en om bij zijn vader dan wel zijn moeder verblijft, terwijl de moeder dit niet wil. De vader ziet ook niet in dat voornoemde regeling niet tegemoetkomt aan de belangen van [voornaam] . De moeder kan haar werk daarentegen wel dusdanig inrichten dat de belangen van [voornaam] voorop staan. Zij kan samen met hem de dag opstarten, met hem ontbijten en hem naar school brengen. Zij kan [voornaam] ook van school afhalen, met uitzondering van 1 dag in de week waarop [voornaam] naar de buitenschoolse opvang (BSO) zal moeten gaan. Eerdere zorgen over haar huidige partner zijn volgens de GI weggenomen, omdat hij het gesprek is aangegaan met De GezinsManager, hij inzicht geeft en meewerkt met de hulpverlening.
De uitkomsten van het persoonlijkheidsonderzoek zijn, aldus de GI, begin juli 2022 met de vader besproken. Hem is duidelijk gemaakt dat er wat moet veranderen. De vader houdt echter vol dat er niets met [voornaam] aan de hand is. Dat [voornaam] , als er onvoldoende verandert, mogelijk uit huis geplaatst wordt heeft de GI niet aangegeven, omdat dat toen nog onduidelijk was. Ook De GezinsManager heeft aangegeven geen verandermogelijkheden te zien bij de vader. Bij aanvang van de zomervakantie 2022 heeft de GI besloten om [voornaam] over te plaatsen naar de moeder, omdat zij wel in staat was om haar werkrooster aan te passen en de belangen van [voornaam] voorop te stellen. In de laatste drie weken van de zomervakantie is [voornaam] , conform de geldende vakantieregeling, naar de moeder gegaan en sindsdien verblijft hij feitelijk bij haar. Aan [voornaam] is medegedeeld dat hij nu bij de moeder zal wonen. Daar heeft hij goed op gereageerd.
De GI verzoekt nu om een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam] te verlenen bij de andere ouder met gezag (bij de moeder), teneinde de plaatsing van [voornaam] bij de moeder te formaliseren. De GI heeft voorts verzocht om [voornaam] met spoed, te weten zonder daaraan voorafgaand horen van partijen, uit huis te plaatsen, zodat [voornaam] bij aanvang van het nieuwe schooljaar op de nieuwe school kan starten in de buurt bij de moeder in [woonplaats 2] . Helaas heeft de rechtbank de verzoeken niet mondeling behandeld voordat het schooljaar is begonnen. De GI heeft de vader pas in de zomervakantie geïnformeerd over haar besluit en de onderhavige verzoeken bij de kinderrechter ingediend, om spanningen in de thuissituatie bij de vader te voorkomen. De vader heeft sindsdien niet gereageerd om in gesprek te gaan over de contacten tussen hem en [voornaam] .
Wanneer [voornaam] bij de moeder wordt geplaatst, is het van belang dat [voornaam] daar in de buurt naar een basisschool kan gaan. Vanwege de achterstanden in de ontwikkeling van [voornaam] , waren er bij de nieuwe school in [woonplaats 2] aanvankelijk twijfels of [voornaam] daar geplaatst kan worden. Bij aanvang van het nieuwe schooljaar is [voornaam] daar feitelijk al gestart en gezien wordt dat hij zich positief ontwikkelt. Nu de vader geen toestemming geeft om [voornaam] formeel aan te melden bij de basisschool, verzoekt de GI om haar gedeeltelijk het gezag over [voornaam] toe te kennen, te weten voor zover het de aanmelding van [voornaam] bij een onderwijsinstelling betreft, zodat [voornaam] kan worden aangemeld bij een basisschool bij de moeder in de buurt.
Namens en door de vader is afwijzing van de verzoeken bepleit, omdat de noodzaak voor uithuisplaatsing van [voornaam] ontbreekt. De (opvoed)situatie bij de vader is niet onveilig en [voornaam] wordt door hem goed verzorgd. De vader stelt daarnaast dat door de GI onvoldoende is ingezet om uithuisplaatsing van [voornaam] te voorkomen. De vader vindt dan ook dat [voornaam] per direct bij hem moet worden teruggeplaatst, ondanks dat hij daardoor opnieuw onduidelijkheid ervaart.
De vader betwist dat het niet goed gaat met [voornaam] . Er is geen sprake van een leerachterstand en, ondanks de coronaperiode en daarmee samenhangend meerdere schoolsluitingen, is [voornaam] overgegaan naar het volgende leerjaar. In het persoonlijkheidsonderzoek wordt dit ook niet benoemd. Daarnaast heeft [voornaam] , doordat de moeder hem in juni 2020 bij de vader heeft achtergelaten en zij vervolgens gedurende acht maanden geen contact met elkaar hebben gehad, een hele moeilijke periode achter de rug. Het is dan ook niet vreemd dat hij soms wat moeilijk gedrag zou hebben vertoond op school. De vader heeft ook zorgen over de (opvoed)situatie van de moeder en haar huidige partner. De uitkomsten van het persoonlijkheidsonderzoek en de zorgen zoals door de GI aangegeven over gedrags- en concentratieproblemen en onrust deelt de vader echter niet.
De vader stelt voorts dat hij voldoende beschikbaar is voor [voornaam] . Hoewel de vader 38 uur per week werkt, hoeft [voornaam] niet alle dagen voor en na schooltijd opgevangen te worden. De vader brengt [voornaam] enkele dagen per week naar school en haalt hem weer op. De vader heeft wel maximaal opvang ingekocht, zodat [voornaam] , indien nodig, opgevangen kan worden. Buiten schooltijd komt [voornaam] ook veelvuldig in contact met leeftijdsgenoten. Met zijn werkgever heeft de vader onlangs besproken dat hij [voornaam] dagelijks naar school kan brengen. Hij heeft dat niet eerder gevraagd, omdat hij onvoldoende was doordrongen van de noodzaak daartoe. Het was de vader niet duidelijk dat [voornaam] anders eventueel uit huis geplaatst zou worden. De GI heeft de man namelijk pas op 18 augustus 2022 geïnformeerd over haar besluit tot uithuisplaatsing van [voornaam] . De vader is, in tegenstelling tot de moeder, hierbij niet eerder door de GI betrokken. Hij voelt zich daardoor dan ook overvallen. De vader vindt dat de GI hiermee ook onzorgvuldig en partijdig heeft gehandeld. Hij vindt het bovendien kwalijk dat de GI de situatie waarin [voornaam] nu verkeert zelf heeft veroorzaakt, aangezien [voornaam] feitelijk al bij de moeder is geplaatst, aan [voornaam] is medegedeeld dat hij voortaan bij de moeder zal wonen en de GI de beslissing van de kinderrechter hierover niet heeft afgewacht. De GI had volgens de vader met hem in gesprek moeten gaan over wat er van hem wordt verwacht om uithuisplaatsing te voorkomen en, indien nodig, daartoe een schriftelijke aanwijzing moeten geven. De GI had ook met de moeder in gesprek moeten gaan over het eventueel indienen van een verzoek tot wijziging hoofdverblijfplaats bij de rechtbank. Dat is niet gebeurd.
Nadat [voornaam] feitelijk uit huis geplaatst is, heeft de vader geen fysiek contact met hem gehad. Hij vindt het onbegrijpelijk dat hij nu contact moet opnemen met de GezinsManager voor het maken van contactafspraken en dat de GI hierover geen regie voert.
Namens en door de moeder is aangevoerd dat zij instemt met de verzoeken van de GI. De zorgen zoals door de GI omschreven, zijn bevestigd door het persoonlijkheidsonderzoek dat in de afgelopen periode is verricht en door de school van [voornaam] in Tilburg, maar worden niet erkend door de vader. [voornaam] heeft het niet fijn op de BSO en kan momenteel lastig afspreken met vriendjes. Er zijn niet alleen zorgen over de fysieke beschikbaarheid van de vader, maar ook dat de vader opvoedkundig onvoldoende kan aansluiten bij wat [voornaam] nodig heeft. Hoewel voornoemde zorgen al vaker met de vader zijn besproken, heeft dit niet geleid tot positieve verandering. Gelet hierop, is uithuisplaatsing van [voornaam] naar de mening van de moeder noodzakelijk.
De moeder is wel in staat om [voornaam] te bieden wat hij nodig heeft. De moeder kan [voornaam] dagelijks naar school toe brengen en tijdens het merendeel van de schooldagen weer van school ophalen. De overige schooldagen zal [voornaam] voor een korte tijd naar de BSO gaan. Hoewel de moeder vanwege haar werk drie van de vier zaterdagen per maand moet werken, zal [voornaam] daarnaast – als hij twee van de vier weekenden per maand bij de vader zal verblijven – eenmaal per maand op zaterdag opgevangen moeten worden. Ook kan de partner van de moeder in de nabije toekomst daarbij mogelijk meer betekenen. Zij wil ook dat er een goede contactregeling tussen [voornaam] en de vader tot stand komt.
Hoewel de moeder van mening is dat de GI de beslissing van de kinderrechter over de verzoeken beter had afgewacht in plaats van [voornaam] feitelijk al uit huis te plaatsen, is de moeder nu van mening dat het niet in het belang van [voornaam] is om hem weer terug te plaatsen bij de vader. De moeder kan er (subsidiair) wel mee instemmen dat [voornaam] voorlopig bij haar wordt geplaatst in afwachting van nader onderzoek. De moeder heeft ten slotte niet zelf een verzoek tot wijziging van het hoofdverblijf van [voornaam] bij de rechtbank ingediend, omdat zij niet opnieuw de strijd met de vader wil aangaan.
De Raad vindt het ongelukkig dat [voornaam] , zonder een daaraan voorafgaande rechterlijke toetsing en zonder rechterlijke machtiging, inmiddels feitelijk al uit huis is geplaatst, aangezien hiermee nu een moeilijke situatie is ontstaan. Tegelijkertijd heeft de Raad veel vragen. De Raad ziet dat [voornaam] veel duidelijkheid en structuur nodig heeft, maar het is onduidelijk wat er is ingezet om de (opvoed)situatie van de vader te verbeteren. Ook heeft de GI daartoe geen schriftelijke aanwijzing gegeven. Hoewel de Raad de GI daarnaast kan volgen dat het voor [voornaam] fijn is dat hij in de zomervakantie bij de moeder wordt geplaatst, ziet de Raad daarvoor onvoldoende acute noodzaak. [voornaam] had, indien nodig, namelijk ook tijdens een andere schoolvakantie later in het jaar overgeplaatst kunnen worden. Het valt de Raad verder op dat in het rapport behorende bij het persoonlijkheidsonderzoek, bij de ontwikkelingsanamnese, niets wordt vermeld over de langdurige contactbreuk tussen de moeder en [voornaam] . Ook waren er in het verleden zorgen over de huidige partner van de moeder. Als een machtiging tot uithuisplaatsing wordt verleend, dan is het volgens de Raad belangrijk dat die beslissing voorlopig zal zijn, zodat er op een zorgvuldige wijze nader onderzoek kan worden verricht. Als de verzoeken worden afgewezen, dan zal [voornaam] teruggeplaatst moeten worden bij de vader, ondanks dat de wisselingen van verblijfplaats voor hem niet fijn zijn.

De (nadere) beoordeling

De kinderrechter stelt op grond van de mondelinge behandeling en de overgelegde stukken vast dat de volgende feiten aan het verzoek zijn voorafgegaan.
De ouders hebben van december 2010 tot en met 21 augustus 2019 samengewoond.
Nadat de samenwoning is verbroken, is de moeder in [woonplaats 2] gaan wonen.
Bij beschikking van 23 december 2019 heeft de rechtbank aan de man vervangende toestemming verleend om [voornaam] in te schrijven op een basisschool te Tilburg. In dezelfde beschikking is een zorg- en contactregeling vastgesteld waarin de man en [voornaam] onder meer gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar eenmaal per twee weken van vrijdag na school tot maandag voor school en elke woensdag na school tot donderdag voor school.
In juni of juli 2020 is [voornaam] plotseling bij de vader gaan wonen en is het contact met de moeder verbroken geraakt.
Met ingang van 17 augustus 2020 is [voornaam] onder toezicht gesteld.
Bij beschikking van 23 februari 2021 heeft de rechtbank bepaald dat [voornaam] zijn hoofdverblijf heeft bij de vader en bepaald dat tussen de moeder en [voornaam] een voorlopige contactregeling wordt ingericht en uitgevoerd onder regie van de gezinsvoogd. Het contact tussen [voornaam] en de moeder is hervat in maart 2021.
In de beschikking van 2 december 2021 heeft de rechtbank een contactregeling tussen de vrouw en [voornaam] bepaald waarin zij gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar wekelijks op maandag vanuit school tot dinsdag voor school en om de week van vrijdag uit school tot dinsdag voor school.
Eind mei 2022 is een psychologisch onderzoek bij [voornaam] afgenomen. In het advies is onder meer opgenomen:
“De ouders van [voornaam] zijn gescheiden en het lijkt moeilijk voor hem dat ouders een verschillende opvoedstijl hebben. De problematiek wordt door moeder en school heel anders ervaren dan door vader. Het is belangrijk dat beide ouders intensieve ondersteuning krijgen en daarbij de nadruk op opvoedondersteuning. Probeer zoveel mogelijk lijn in de afspraken met [voornaam] te krijgen (en wijk daar niet van af). Wanneer er duidelijkheid komt wat betreft regels, afspraken, consequenties en benadering van [voornaam] zal dit voor hem veel rust geven. Enerzijds is een consequente en eenduidige aanpak belangrijk voor [voornaam] (zowel thuis als op school) maar anderzijds kan hij ook leren omgaan met het feit dat er bij vader en bij moeder soms andere regels zijn. Daarnaast is het belangrijk dat [voornaam] zich optimaal kan ontwikkelen en ook individuele begeleiding blijft krijgen van een kindertherapeut. De overgang naar groep 3 lijkt een goede stap voor [voornaam] . Hij kan het op cognitief vlak aan en als school hem een gestructureerde omgeving met veel succeservaringen biedt kan dit ook ten goede komen aan zijn concentratieproblemen.
Wanneer er meer rust is in de situatie, hij een aantal maanden in groep 3 zit, en er begeleiding op het gebied van gedrag is geweest voor [voornaam] , ouders en school, maar de aandacht- en concentratieproblemen blijven, kan nogmaals gekeken worden naar de aanwezige kind kenmerken waardoor [voornaam] dit gedrag laat zien. Maar voor nu is het nog niet mogelijk om een diagnose te stellen.”
De resultaten van dit onderzoek zijn in ieder geval en blijkbaar voor het laatst op 6 juli 2022 met de vader besproken in een fysiek gesprek. Ook met de moeder zijn de resultaten van het onderzoek besproken. Dit is voor de moeder aanleiding geweest om met haar werkgever in overleg te gaan en zij heeft kunnen regelen dat zij in de ochtenden voor school thuis is en [voornaam] naar school kan brengen en dat zij [voornaam] uit school kan halen, op twee dagdelen na. Zij moet nog steeds geregeld op zaterdag werken.
Na intern overleg en navraag bij school, De GezinsManager en de kindertherapeut heeft de GI besloten dat [voornaam] het beste bij de moeder kan opgroeien.
Op vrijdag 22 juli 2022 was de laatste schooldag van [voornaam] van het vorige schooljaar. Hij heeft vervolgens de eerste drie weken van de zomervakantie bij de vader doorgebracht.
Daarna is [voornaam] naar de moeder gegaan en is aan de vader op 18 augustus 2022 meegedeeld dat de GI besloten heeft dat [voornaam] bij de moeder gaat wonen en dat [voornaam] na de zomervakantie bij de moeder op school gaat starten. Ook aan [voornaam] is verteld dat hij bij zijn moeder gaat wonen.
Omdat de vader niet instemde met het wonen van [voornaam] bij de moeder, heeft de GI een machtiging tot uithuisplaatsing bij de moeder verzocht bij de kinderrechter en een verzoek tot gedeeltelijke gezagsoverdracht aan de GI ingediend om [voornaam] in te kunnen schrijven op een school bij de moeder.
Nadat duidelijk werd dat de kinderrechter deze verzoeken niet voor de start van het schooljaar op 5 september 2022 op zitting kon behandelen, heeft de GI een spoedverzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing gedaan.
Bij beschikking van 1 september 2022 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam] bij de moeder verleend. In deze beschikking is onder meer opgenomen:
“De kinderrechter is van oordeel dat het op dit moment niet in het belang van [voornaam] is dat hij op 2 september 2022 weer terug naar zijn vader zal gaan, vanwege alle onrust die er heerst. De kinderrechter overweegt daartoe dat blijkbaar al met [voornaam] is besproken dat hij langer bij zijn moeder zal verblijven, terwijl hierover nog helemaal geen beslissing is genomen door een kinderrechter. Wat daar ook van zij, het is onwenselijk voor [voornaam] indien er plotseling weer een wijziging in de situatie zal zijn, die anders is dan op dit moment met hem is besproken. Dat is niet in zijn belang. Het is belangrijk dat er nu eerst rust wordt gecreëerd voor [voornaam] totdat er een beslissing kan worden genomen op het voorliggende verzoek, maar ook op de reeds eerder ingediende verzoeken, ingediend op 23 augustus 2022, van de GI ten aanzien van de reguliere machtiging uithuisplaatsing (...) en de gedeeltelijke uitoefening van het gezag (…). Het vorenstaande betekent uitdrukkelijk niet dat de kinderrechter reeds een oordeel heeft gegeven over de plek waar [voornaam] verder moet opgroeien en naar school zal gaan. Die beslissing zal immers pas kunnen volgen nadat alle partijen tijdens de mondelinge behandeling op 13 september a.s. zijn gehoord. (…) Nu er feitelijk sprake is van een verzoek om wijziging van het hoofdverblijf van [voornaam] ziet de kinderrechter aanleiding om de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Breda, tevens op te roepen.”
Uit het tussentijds verslag van de gedragstherapeut van 12 september 2022 blijkt dat [voornaam] in de eerste schoolweek afscheid heeft genomen op zijn vorige school en is gestart op een school in de woonplaats van de moeder. De afgelopen periode is geprobeerd om contact te krijgen met de vader om tot afspraken te komen over de omgang met [voornaam] . Dat is niet gelukt. [voornaam] heeft het nodig om weer naar zijn vader te gaan.
De kinderrechter benoemt in de eerste plaats dat zij zich zeer heeft verbaasd over de gang van zaken. De GI heeft op enig moment besloten dat het beter is voor [voornaam] als hij bij de moeder gaat wonen en vervolgens deze plaatsing in de zomervakantie gerealiseerd. In dat traject lijkt de vader onvoldoende betrokken te zijn, terwijl duidelijk moet zijn geweest dat hij daarmee niet instemde. Aan [voornaam] is meegedeeld dat hij bij zijn moeder gaat wonen, zonder de vereiste voorafgaande toestemming van de kinderrechter. Nadat een spoedmachtiging is verleend om de situatie als het ware te bevriezen totdat de kinderrechter een beoordeling kon geven, heeft de GI voorafgaand aan de mondelinge behandeling verdere stappen ondernomen door [voornaam] afscheid te laten nemen van zijn vorige school en op een nieuwe school te laten starten. Daarmee heeft de GI niet alleen een zeer lastige situatie voor [voornaam] doen ontstaan, maar ook een lastige juridische situatie gecreëerd.
Het juridisch uitgangspunt is immers dat wanneer een minderjarige bij de andere ouder gaat wonen en de gezagsdragers het daarover niet eens zijn, daaraan altijd een beslissing van een rechter ten grondslag moet liggen.
Wanneer sprake is van een ondertoezichtstelling kan een wijziging van de verblijfplaats plaatsvinden op basis van een machtiging tot uithuisplaatsing dan wel op basis van een rechterlijke wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige.
Deze twee mogelijkheden hebben ieder hun eigen toetsingskader. Een machtiging tot uithuisplaatsing kent een eigen karakter en betreft een kinderbeschermingsmaatregel, terwijl een wijziging van het hoofdverblijf een beslissing betreft die wordt genomen in het kader van geschillen met betrekking tot de gezagsuitoefening over een minderjarige.
Het gegeven dat de rechtbank na indiening van het verzoek tot uithuisplaatsing, dat is gedateerd op 18 augustus 2022 en door de rechtbank is ontvangen op 23 augustus 2022, de mondelinge behandeling niet eerder heeft kunnen laten plaatsvinden, maakt niet dat de GI eigenmachtig mag handelen met het oog op de aanvang van het schooljaar. Mede nu niet is gebleken van bloedspoed, waarbij sprake is van een acuut (ernstig) gevaar voor de veiligheid van [voornaam] . Niets had de GI, maar ook het welzijn van [voornaam] , in de weg gestaan in alle rust – indien daadwerkelijk in zijn belang – de overplaatsing van [voornaam] naar de moeder te organiseren.
Gelet op het verzoek wat thans voorligt, hanteert de kinderrechter het volgende toetsingskader.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Uit het vorenstaande volgt dat de verzochte machtiging alleen kan worden afgegeven wanneer de plaatsing bij de moeder noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Van genoemd onderzoek is hier geen sprake.
Uithuisplaatsing van [voornaam] kan dus alleen als de nagestreefde doelen in het kader van de ondertoezichtstelling niet bereikt kunnen worden als het kind bij zijn ouder(s) blijft wonen. In verband met het karakter van de ondertoezichtstelling, die bedoeld is om de band tussen de ouders en het kind te versterken, te verbeteren of te herstellen, wordt in het algemeen aangenomen dat van de maatregel enig opbouwend en nuttig gevolg te verwachten moet zijn en noodzakelijk is met het oog op het herstel van de gezinsband en de afweer van de bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen of de gezondheid van het kind. De noodzaak tot uithuisplaatsing zal moeten blijken uit de bescheiden die door de gecertificeerde instelling als verzoeker of als opgeroepen belanghebbenden moeten worden overgelegd.
De GI stelt samengevat dat het in het belang van [voornaam] is om bij de moeder te wonen, omdat zij meer beschikbaar is voor [voornaam] , de zorgen die er zijn erkent en meer in staat is om deze zorgen aan te pakken.
De zorgen die de GI over [voornaam] heeft betreffen vooral zijn leerachterstand, moeilijkheden met concentratie en het aangaan van sociale contacten. Volgens de GI gaat [voornaam] wanneer hij bij de vader is ’s ochtends om 07:00 uur naar de VSO, vervolgens naar school en haalt de vader [voornaam] ’s avonds weer op bij de BSO, waardoor de vader niet voldoende beschikbaar is voor [voornaam] en de vader zijn opvoedtaken, ondersteuning en relatie met zijn zoon onvoldoende vorm kan geven. Ook erkent de vader de zorgen om [voornaam] onvoldoende. Het lukt de vader volgens de GI onvoldoende om de prioriteit teleggen bij [voornaam] en om te handelen in het belang van [voornaam] .
De kinderrechter overweegt dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt door de GI dat de zorgen die er zijn bij de GI een plaatsing bij de moeder noodzakelijk maken.
Zo volgt niet uit de rapportage van het psychologisch onderzoek dat dit voor [voornaam] het beste is en dat dit deze rigoureuze stap met schoolwisseling rechtvaardigt.
De moeder stelt na overleg met haar werknemer inmiddels meer beschikbaar te zijn voor [voornaam] , maar ook bij de moeder zal [voornaam] twee dagdelen naar een BSO gaan. De vader stelt dat hij nu ook met instemming van zijn werkgever alle ochtenden beschikbaar is voor [voornaam] en hem naar school kan brengen. Het aantal keren dat [voornaam] in de middag naar de BSO/ gastouder zal gaan bij de vader blijft na de mondelinge behandeling onduidelijk. De beschikbaarheid van de ouders voor [voornaam] is dus blijkbaar meer dan eerder werd aangenomen en moet verder onderzocht worden. De GI lijkt meer pedagogische mogelijkheden te zien bij de moeder, maar deze stelling is onvoldoende onderbouwd.
De kinderrechter kan voorts niet vaststellen dat aan de vader voldoende duidelijk is gemaakt wat van hem verwacht wordt en dat er zodanige zorgen zijn over de situatie bij hem thuis dat een uithuisplaatsing wordt overwogen. Anders dan de GI stelt volgt dit niet uit het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van 1 juni 2020 dat de GI als productie aan het huidige verzoek heeft gehecht. Ook uit de mondelinge toelichting is dit onvoldoende duidelijk geworden. De vader lijkt overvallen door de beslissing van de GI om [voornaam] bij de moeder te plaatsen.
Daarnaast heeft de Raad gesteld in een eerdere rapportage zorgen te hebben geuit over de rol van de partner van moeder. Volgens de GI zijn deze zorgen inmiddels weggenomen, maar dit blijft voor de kinderrechter onduidelijk. Ten slotte is sinds de plaatsing bij de moeder geen contact meer tussen [voornaam] en de vader. Vast staat dat [voornaam] daar last van heeft. Op voorhand lijkt onvoldoende ondervangen te zijn hoe het contact tussen [voornaam] en de vader vorm te geven. Dit is zeer schadelijk voor [voornaam] , nu er sprake is geweest van een eerder contactverlies met de moeder toen [voornaam] bij de vader werd geplaatst.
Samengevat zijn de stellingen van de GI onvoldoende onderbouwd. Zo ontbreken bijvoorbeeld de visie van De GezinsManager, kindertherapeut en de vorige school. Dit maakt een inhoudelijke beoordeling lastig, nu deze stellingen worden betwist door en namens de vader.
De stelling van de GI dat de moeder [voornaam] een betere opvoedsituatie kan bieden dan de vader, rechtvaardigt voorts niet een uithuisplaatsing, nu onvoldoende is gebleken dat de opvoedsituatie bij de vader niet langer goed genoeg is voor [voornaam] .
De kinderrechter oordeelt dan ook dat op basis van hetgeen is aangevoerd onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de (spoed)uithuisplaatsing van [voornaam] noodzakelijk is. Dat betekent dat het verzoek tot uithuisplaatsing moet worden afgewezen en [voornaam] terug moet naar zijn vader.
Bij haar beoordeling heeft de kinderrechter zich afgevraagd of de feitelijke situatie waarin [voornaam] zich nu bevindt door het handelen van de GI, doordat hem al is meegedeeld dat hij bij de moeder gaat wonen, hij afscheid heeft genomen van zijn vorige school en op een nieuwe school gestart is, de noodzaak tot uithuisplaatsing voor [voornaam] alsnog heeft doen ontstaan. Het terugdraaien van deze stappen zal in het minst slechte geval niet prettig voor hem zijn.
De kinderrechter overweegt in dit verband echter dat [voornaam] al geruime tijd bij de vader heeft gewoond en dit een vertrouwde situatie voor hem is. Ook zijn vorige school is voor hem bekend.
Ook kan de kinderrechter op basis van de stellingen van de GI, die door de vader betwist worden en onvoldoende onderbouwd zijn, niet vaststellen dat het hoogst aannemelijk is dat [voornaam] in het kader van een verzoek tot wijziging van het hoofdverblijf van de rechter bij de moeder zal moeten gaan wonen. Door daarop nu wel vooruit te lopen door [voornaam] bij de moeder te laten wonen, zal een situatie gecreëerd worden waardoor een plaatsing bij de vader steeds onwaarschijnlijker wordt. Dat is oneigenlijk. Er dient, in het geval dat een verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [voornaam] wordt ingediend, op goede en onderbouwde gronden beoordeeld te worden waar [voornaam] verder moet opgroeien.
De kinderrechter doet een uitdrukkelijk beroep op de ouders en de GI om (in overleg) met elkaar de overgang van [voornaam] naar de vader op een voor [voornaam] zo soepel mogelijke manier te laten verlopen, omdat dit in het belang van [voornaam] is.
De kinderrechter vertrouwt er daarnaast op dat de vader zijn tijdens de mondelinge behandeling meermalen herhaalde toezegging gestand doet en [voornaam] voortaan iedere ochtend dat [voornaam] bij hem is zelf naar school zal brengen.
Nu het verzoek tot uithuisplaatsing van [voornaam] wordt afgewezen, moet ook het verzoek tot de gedeeltelijke gezagsuitoefening door de GI worden afgewezen en het restant van het spoedverzoek tot machtiging uithuisplaatsing.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing

in de zaken: C/02/400828 / JE RK 22-1484, C/02/400829 / JE RK 22-1485 en C/02/400981 / JE RK 22-1515:
De kinderrechter:
wijst de verzoeken van de GI af.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2022 door mr. Combee, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. B.T.M. Wallerbos als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.