ECLI:NL:RBZWB:2022:6183

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
26 oktober 2022
Zaaknummer
02-173297-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk aanwezig hebben van grote hoeveelheden hasjiesj en hennep met strafoplegging

Op 12 oktober 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Middelburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die opzettelijk 9.113 gram hasjiesj en 83.249 gram hennep aanwezig had. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld, waarbij de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De verdachte heeft de feiten erkend en er zijn bewijsmiddelen gepresenteerd, waaronder camerabeelden en processen-verbaal van het aantreffen van de drugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van de drugs, wat in strijd is met de Opiumwet. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn blanco strafblad en het feit dat hij hulp heeft gezocht na het plegen van het feit. De rechtbank heeft besloten af te wijken van de gebruikelijke strafmaat, omdat de kans op herhaling laag wordt ingeschat.

De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet. De rechtbank heeft het tenlastegelegde bewezen verklaard en de verdachte vrijgesproken van andere tenlasteleggingen. De uitspraak is direct mondeling gedaan en de rechtbank heeft de zaak met zorg behandeld, waarbij de belangen van de verdachte en de ernst van de feiten in overweging zijn genomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/173297-21
vonnis van de meervoudige kamer van 12 oktober 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsman mr. J. Zevenboom, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 oktober 2022, waarbij de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. De rechtbank heeft op de zitting direct mondeling uitspraak gedaan.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I van dit vonnis opgenomen. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte 9113 gram hasjiesj en 83249 gram hennep opzettelijk aanwezig heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 9113 gram hasjiesj en 83249 gram hennep opzettelijk aanwezig heeft gehad. Hij baseert zich daarbij, kort gezegd, op de bekennende verklaring van verdachte en de processen-verbaal over het aantreffen van de drugs en de camerabeelden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II van dit vonnis opgenomen.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de processen-verbaal van bevindingen over het aantreffen van de drugs, de camerabeelden en de bekennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 9113 gram hasjiesj en 83249 gram hennep opzettelijk aanwezig heeft gehad.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 29 juni 2021 te Middelburg opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 9113 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en 83249 gram hennep telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om aan verdachte geen gevangenisstraf op te leggen. Gelet op de persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden acht zij de vordering van de officier van justitie passend.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 29 juni 2021 schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 9113 gram hasjiesj en 83249 gram hennep. Hij heeft in opdracht van een ander de drugs in een opslagbox opgeslagen en kreeg daar € 500,00 per maand voor. Het is algemeen bekend dat de handel in softdrugs voor ernstige en overlastgevende criminaliteit zorgt. Ook leidt langdurig gebruik van softdrugs tot schade aan de gezondheid van de gebruikers. Mede om deze redenen staan er op dit soort feiten hoge straffen. Volgens de landelijke oriëntatiepunten van de rechtspraak is het uitgangspunt bij het opzettelijk aanwezig hebben van dergelijke hoeveelheden softdrugs een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden. De rechtbank ziet echter aanleiding om ten voordele van verdachte van dit uitgangspunt af te wijken. Verdachte is veertig jaar en heeft een blanco strafblad. Hij heeft na het plegen van dit feit zelf hulp gezocht en heeft de cognitieve gedragstherapie positief afgerond. Ook heeft hij een baan gevonden. Daarnaast gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte is geschrokken van de strafrechtelijke consequenties die het plegen van dit soort feiten met zich meebrengt en schat daarom de kans op herhaling laag in. De rechtbank zal naast de taakstraf een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen als steuntje in de rug voor verdachte bij het voorkomen van het plegen van nieuwe strafbare feiten.
Alles overziend vindt de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden. Zij legt aan verdachte op een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaar.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van der Ploeg-Hogervorst, voorzitter, mr. J.C.A.M. Los en mr. T.M. Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Andraws, griffier, en is direct mondeling uitgesproken ter openbare zitting op 12 oktober 2022.
Mr. J.C.A.M. Los, mr. T.M. Brouwer en mr. E. Andraws zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.